Les 9 Flashcards
(111 cards)
1
Q
A man’s job
A
De mannenbaan
2
Q
female or feminine
A
Vrouwelijk(e)
3
Q
Employees
A
De Werknemer(s)
4
Q
Construction
A
De bouw
5
Q
Minority
A
De minderheid
6
Q
Male or masculine
A
Mannelijk(e)
7
Q
To treat
A
Behandelen
8
Q
A
9
Q
Department head
A
De afdeling
10
Q
The hassle
A
Het gedoe
11
Q
To earn or deserve
A
Verdienen
12
Q
Work experience
A
De werkervaring
13
Q
Experience
A
Ervaring
14
Q
To decide against it
A
Ervan afgezien
15
Q
Afterwards
A
Achteraf
16
Q
Self confidence
A
Het zelfvertrouwen
17
Q
By now or meanwhile
A
Inmiddels
18
Q
To be deterred/ to be put off
A
Afschrikken
19
Q
To put on or to wear
A
Aantrekken (trek…aan)
20
Q
The shoe
A
De schoen
21
Q
High heels or heels
A
De hakken (de hak)
22
Q
Position or function
A
De functie
23
Q
The number
A
Het aantal
24
Q
To supervise or to coach
A
Begeleiden
25
Themselves or oneself
Zichzelf
26
To join or to align with
Aangesluiten bij/op
27
Support
De ondersteuning
28
To struggle w
Worstelen met
29
Insight
Het inzicht
30
Bc of this
Hierdoor
31
To fit (in w)
Passen tussen
32
The same
Dezelfde
33
To adapt to
Pas je… aan ((zich) aanpassen (aan))
34
To chase away
Wegjaren
35
Requirements or demands
Eisen (de eis)
36
To require or to demand
Eisen
37
The society or company
De maatschappij
38
Nonsense
De onzin
39
Education
Het onderwijs
40
Care
De verzorging
41
The professor
De hoogleraar
42
Personnel management
Het personeelsmanagement
43
Staff or personnel
Het personeel
44
Wrongly or unfair or undeserved
Onterecht
45
To claim
Stellen
46
To look at
Kijken… tegen… aan (aankijken tegen)
47
Amazement
De verbazing
48
The beautician
De schoonheidsspecialist
49
Beauty
De schoonheid
50
The co owner
De mede-eigenaar
51
Co-/also/partly
Mede
52
Owner
De Eigenaar
53
The skin institute
Het huidinstituut
54
Field or profession
Het vakgebied or het vak
55
To be there or to be around or to walk around
Rondlopen
56
To primp or to fuss over
Tutten
57
To teach
Aanleren
58
Trade fair
De vakbeurs
59
A fair
De beurs
60
A leaflet
De folder
61
Representatives
De Vertegenwoordigers (de both sing and plural)
62
Beauty products
Schoonheidsproducten
63
Instead of
In plaats van
64
Impressions or ideas or images
Het beeld
65
To arise from
Ontstaan uit
66
To attach to or to stick on
Op….plakken (plakken op)
67
By nature
Van nature
68
Caring
Zorgzaam
69
To care about
Om…geven (geven om)
70
Others
Anderen
71
Sex
De sekse
72
To deviate from
Afwijken van
73
Choice
De keuze or keus
74
To go against
Gaat…in tegen (ingaan tegen)
75
To hold for or to apply to
Voor…geldt (gelden voor)
76
Again
Opnieuw
77
To confirm
Bevestigen
78
Box
Het hokje
79
To exercise or to practice
Uitoefenen
80
To matter
Maakt..uit (uitmaken)
81
To push or to put or to shove
Duwen
82
To fit or to suit
Passen bij (bij passen)
83
Away from
Weg van
84
Back
Terug
85
A corporate solicitor
De bedrijfsjurist
86
A solicitor
De jurist
87
A yoga teacher
De yoga docent
88
The entrepreneur
De ondernemer
89
To cry
Huilen om
90
A rental apartment
Het huurappartement
91
To be stuck
Vastzat (vastzitten)
92
In consultation with
In overleg met
93
Consultation
Het overleg
94
To quit
Op…zeggen (op zeggen)
95
Training or degree programme
De opleiding
96
To grow
Groeien
97
By now or meanwhile
Inmiddels
98
Entrepreneurial
Ondernemend
99
To undertake or to run a business
Ondernemen
100
Holiday bonus or holiday pay
Het vakantiegeld
101
Sunglasses
De zonnebril
102
Nothing
Niks
103
To lend or to borrow
Leenden (lenen aan/van)
104
Daily
Dagelijkse (dagelijks)
105
The costs
De kosten
106
Impressive or good looking or clever
Knap
107
To dare
Durven
108
To dread
Zie..tegen…op (opzien tegen)
109
Beer yoga
De bieryoga
110
Angry
Boos op/over
111
To interrupt or to disturb
Gestoord - Storen
