Nederlands Flashcards
(31 cards)
1
Q
De uitgave
A
De editie
2
Q
Omvervallen
A
Kantelen
3
Q
Een overwinning
A
De zege
4
Q
Wedstrijd tussen twee ploegen van dezelfde streek
A
Streekderby
5
Q
Reeks van penalty’s
A
Penaktyreeks
6
Q
Begin of eindpunt van een vlucht
A
Terminal
7
Q
Hoofdtekst
A
De broodtekst
8
Q
Opeten
A
Vreten
9
Q
Auto die veel reist
A
Kilometervreters
10
Q
A
11
Q
A
12
Q
A
13
Q
A
14
Q
A
15
Q
A
16
Q
A
17
Q
A
18
Q
A
19
Q
A
20
Q
A
21
Q
A
22
Q
A
23
Q
A
24
Q
A
25
26
27
28
29
30
31