nl Flashcards

(89 cards)

1
Q

gekruist rijm

A

ABAB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

gepaard rijm

A

AABB

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

omarmend

A

ABBA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

cadans

A

het ritme in een versregel, te ‘berekenen’ a.d.h.v. het # lettergrepen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

didactische literatuur

A

literatuur die dient om op te voeden of kennis te geven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

literaire non-fictie

A

literaire beschrijven van waargebeurde zaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Frankische ridderroman of Karelroman

A

ridderroman rond de figuur van Frankische vorst Karel de Grote
* kenmerken: trouw aan de leenheer en aan God, dapperheid, respect voor eigen klasse
* vrouw heeft een onderdanige positie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoofse ridderroman of Arturroman

A

ridderroman rond de figuur van koning Artur
* kenmerken: trouw aan leenheer en God, respect vr iedereen,goede manieren, zelfbeheersing
* vrouw wordt gerespecteerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

zesdelige cirkelstructuur

A

situering - ordo (rust) - manque (rust onderbroken) - queeste ( zoektocht om rust te herstellen) - moeilijkheden + hulp - ordo (rust)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

neologisme

A

nieuw woord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

contaminatie

A

dr elkaar halen vn 2 woorden of uitdrukkingen met gelijkende betekenis waardoor er een nieuw woord ontstaat (VERKEERD)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

porte-mannteauwoord

A

nieuw woord dat ontstaat dr twee bestaande woorden te combineren.
vb breakfeast + lunch = brunch (GN TAALFOUT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

congruentie

A

vormovereenkomst tssn elementen die in een zin of waardgroep grammaticaal verbonden zn.
vb. Het kind slaapt en zijn ouders slapen ook.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

analogiestrategie

A

je speelt een woord op een bepaald manier omdat je het vergelijkt met een ander woord dat ook zo gespeld is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ab ovo

A

eerst kennismaking van personages dan actie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

medias res

A

verhaal begint direct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

open einde

A

vragen zn nt beantwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

gesloten einde

A

allen vragen zn beantwoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

thema

A

onderwerp vh verhaal (1 woord)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

motief

A

element dat herhaald wordt en daardoor betekenis krijgt, een rode draad door het verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

belevende ik-verteller

A

maakt gebeurtenissen mee en vertelt het tegelijkertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

vertellende ik-verteller

A

maakt gebeurtenissen mee en vertelt achteraf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

auctoriële verteller

A

alwetend verteller, weet alles van iedereen op ieder welk moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

personele verteller

A

je ziet het verhaal dr zn ogen, weet niet meer of minder dan het personage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
mv. personeel perspectief
je ziet het verhaal doorheen meerdere pers. , je kent hun gevoelens en gedachten nt meer.
26
protagonist
hoofdpersonage
27
anatagonist
tegenspeler
28
nevenspersonage
bijpersonage
29
figuranten
achtergrondpersonage: bijdrage aan sfeer
30
verteltijd
tijd nodig om boek te lezen, p's
31
vertelde tijd
periode waarin het verhaal zich afspeelt
32
kalendertijd
tijd waarin het verhaal zich afspeelt vb. ' s ochtends, middag
33
vertraging
verteltijd > vertelde tijd
34
versnelling
vertelde tijd > verteltijd
35
scenische weergave
verteltijd = vertelde tijd
36
flashback
heel episode uit verleden
37
flashforward
heel episode uit toekomt
38
terugwijzing
korte verwijzing nr het verleden
39
voorwijzing
korte verwijzing nr toekomst
40
geografisch
plaats waar het verhaal zich afspeelt
41
materiële ruimte
specifieke ruimte waar verhaal afspeelt vb. klas,kerk,kamer...
42
versterkende sfeerscheppende ruimte
omgeving roept op die past bij verhaalverloop
43
contrasterend
de omgeving roept op een sfeer die tegengesteld is aan die van het verhaalverloop
44
sociale ruimte
wordt bepaald door sociale klassen
45
symbolische ruimte
omgeving is symbool voor gevoelens, pers. of situaties waarin hij zich bevindt.
46
clifhanger
schrijver breekt af op cruciaal moment
47
red herring
op de verkeerde been zetten
48
Jan Klaasen-syndroom
laat de lezer meer weten dan de pers.
49
poëtisch
heel literair, met veel stijlfiguur en beeldspraak
50
zakelijk
to the point, gn beeldspraak en stijlfiguur
51
expliciet
verteller stelt pers. uitvoerig vr
52
impliciet
je leert pers. kennen dr af te leiden uit handelingen
53
genuanceerd
veel info, je kent zn personaliteit
54
ongenuanceerd
weining of gn info
55
dynamisch
pers. met evolutie
56
statisch
blijft hetzelfde
57
rond karakter
dynamisch + genuanceerd
58
vlak karakter
statisch + ongenuanceerd
59
karikatuur of typetje
pers. met overdreven eigenschappen.
60
biodiversiteit
natuurdiversiteit De biodiversiteit in het regenwoud is essentieel voor het behoud van verschillende diersoorten.
61
cultiveren
verbouwen Hij heeft jarenlang tomaten op zijn land gecultiveerd.
62
decennium
10 jaar. In het afgelopen decennium heeft de technologie enorme vooruitgang geboekt.
63
de bakens verzetten
veranderen van koers De nieuwe directeur besloot de bakens te verzetten om het bedrijf succesvoller te maken.
64
dermatoloog
huidarts Ze maakte een afspraak bij de dermatoloog voor een controle van haar huid
65
er bekaaid vanaf komen
slecht afkomen van iets Na de onderhandelingen kwam hij bekaaid vanaf, zonder de gewenste voorwaarden
66
exoot
buitenlandse soort vb. wasbeer uit Noord-Amerika De rode eekhoorn is een exoot in Nederland, omdat deze oorspronkelijk uit Amerika komt.
67
iemand belagen
iemand lastigvallen Het is verboden om iemand te belagen met ongewenste berichten of telefoontjes.
68
in de klappen delen
klappen uitdelen Tijdens de ruzie besloten ze om in de klappen te delen en elkaar niet met rust te laten.
69
in weerwil vallen
ondanks In weerwil van de regen gingen we toch wandelen.
70
interventie
tussenkomst : De interventie van de politie was noodzakelijk om de situatie onder controle te krijgen.
71
primeren
belangrijker zijn In deze situatie primeert veiligheid boven snelheid.
72
kemphanen
tegenstanders De kemphanen stonden tegenover elkaar in de strijd om het leiderschap van de groep
73
turven
aantallen d: De leerlingen werden geteld door turven, één streep voor elke vijf personen.
74
lange klank
een lange klank wordt gemaakt door achter de klinker een e of i te zetten weireld = wereld
75
latijnse alfabet
de letters j,k en bestonden nog nt in het Latijnse alfabet uater = water iaer= jaar
76
tweeklankes
er bestonden nog geen tweeklanken huus = huis, sien = zijn
77
enclisis
het plakken van een minder beklemd woord aan een meer beklemd woord dats = dat is, sagen = zag hem
78
proclisis
het plakken van een meer beklemd woord aan een minder beklemd woord. dbeen = dat been, deerde = die eerde
79
dubbele negatie
er wordt 2 keer een negatie geschreven en met nieman, en met niet
80
naamvallen
er zijn 4 naamvallen zoals in het Duits
81
adjectief na substantief
adgeselscap goet ende fin. geselle mijn
82
persoonlijk voornaamwoord
persoonlijke voornaamwoorden leken sterk op die van het Nederlands ic,ghi,wi,sie
83
woorden bestaan niet meer
sommige woorden bestaan niet meer
84
veranderen van vorm
sommige woorden zijn van vorm veranderd gelu = geel, nieman = niemand
85
veranderen van betekenis
sommige woorden betekenen een andere woord. wijf = vrouw, fel = boosaardig
86
rijm
orale traditie + beter onthouden
87
katholiek geloof primeert
88
ridderidealen
dapper + sterk
89
duidelijke situering
stiuering vd 5 w-vragen: er waren gn afbeeldingen in de middeleeuwen