P151 Flashcards

(14 cards)

1
Q

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

A

Een zin met een doen-betekenis heeft een werkwoordelijk gezegde

In een doen-zin is een werkwoord de kern van het gezegde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is een naamwoordelijk gezegde?

A

Een zin met een zijn-betekenis heeft een naamwoordelijk gezegde

In een zijn-zin is een naamwoord de kern van het gezegde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de eerste stap in het stappenplan voor het bepalen van het gezegde?

A

Bepaal het kernwoord van het gezegde

Dit kan een werkwoord of een naamwoord zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat moet je doen als de kern van het gezegde een werkwoord is?

A

Vul aan met: dat doet/doen …

Dit geeft aan dat het om een werkwoordelijk gezegde gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat moet je doen als de kern van het gezegde een naamwoord is?

A

Vul aan met: dat is/zijn …

Dit geeft aan dat het om een naamwoordelijk gezegde gaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wie of wat is het onderwerp in een zin?

A

Degene die of datgene wat iets doet of is in een zin

Het onderwerp is essentieel voor de structuur van de zin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem een voorbeeld van een werkwoordelijk gezegde.

A

Eva droomt

‘Dromen’ is het werkwoord dat de kern vormt van het gezegde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Noem een voorbeeld van een naamwoordelijk gezegde.

A

Eva is lief

‘Lief’ is het naamwoord dat de kern vormt van het gezegde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de kern van het gezegde in de zin ‘Koken is de kern van het gezegde’?

A

Koken

Dit geeft de activiteit aan die de kern vormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de kern van het gezegde in de zin ‘Prachtig is de kern van het gezegde’?

A

Prachtig

Dit geeft een eigenschap aan die de kern vormt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Vul in: ‘Bloeien, dat ______ de tulpen.’

A

doen

Dit geeft aan dat de tulpen de actie van bloeien uitvoeren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Vul in: ‘Gratis, dat ______ die apps.’

A

zijn

Dit geeft aan dat de apps de eigenschap van gratis zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Is ‘Het water kookt’ een voorbeeld van een werkwoordelijk gezegde? (ja/nee)

A

Ja

‘Kookt’ is het werkwoord dat de actie beschrijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Is ‘Het cadeau is een verrassing’ een voorbeeld van een naamwoordelijk gezegde? (ja/nee)

A

Ja

‘Een verrassing’ is het naamwoord dat de eigenschap beschrijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly