Part 2 Flashcards

(34 cards)

1
Q

Age stereotype threat study

A

Ouderen die denken dat hun geheugen getest werden scoorden significant slechter, omdat ze hun stereotype aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Principes ontwikkeling: levenslang

A

Niet alleen kinderen ontwikkelen, ook ouderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Principes ontwikkeling: multidisciplinair

A

Moet vanuit verschillende disciplines benaderd worden; biologen, neurowetenschappers, historici, economen, etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Principes ontwikkeling: multidirectioneel

A

Geen universeel proces dat maar 1 richting op gaat, verschillende capaciteiten veranderen volgens verschillende patronen en tempo’s

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Principes ontwikkeling: gains and losses

A

Ontwikkeling gebeurt door een samenkomst van toename (groei) en verlies (achteruitgang)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Principes ontwikkeling: plasticiteit en beperkingen

A

Vermogen om te veranderen in reactie op omgeving. Gevoelige individuen zijn het meest kwetsbaar in aversieve contexten, kunnen ook het meest profiteren in positieve contexten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Principes ontwikkeling: Ingebed in de geschiedenis

A

Het verloop van leeftijdsgerelateerde ontwikkeling is sterk gevormd door de socio-culturele condities van een historische periode (cohort en tijd van meting effecten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Principes ontwikkeling: Gecontextualiseerd

A
  1. Normative age-graded = invloeden die iedereen meemaakt
  2. Normative history-graded = invloeden die gerelateerd zijn aan bepaalde cohort
  3. Non-normative = unieke effecten

biologie en omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Nature nurture

A

Is ontwikkeling voornamelijk het product van genen (biologie en mutatie) of van ervaring, leren en sociale invloeden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gen-omgeving interacties

A

Mensen met verschillende genen worden op verschillende manieren beïnvloed door omgevingsfactoren (orchidee-paardenbloem)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Passief genotype-omgevingsfit

A

Ouders bepalen de omgeving waarin het kind opgroeit (door genen wordt je omgeving beïnvloed)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Evocatieve genotype-omgevingsfit

A

Aangeboren karaktertrekken van het kind roepen bepaald gedrag op uit de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Actief genotype-omgevingsfit

A

Kind selecteert actief de omgeving die het best past bij de genen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Activity-passivity

A

Geven mensen actief vorm aan hun eigen omgeving of dragen ze bij aan hun eigen ontwikkeling of worden ze passief gevormd door krachten waar ze geen controle over hebben?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Continuity-discontinuity

A

Continue: kwantitatief beter/meer/sneller
Discontinu: kwalitatief verschillende vaardigheden op verschillende tijdstippen (in verschillende stadia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Universeel-context specifiek

A

Is ontwikkeling hetzelfde van persoon tot persoon en van cultuur tot cultuur, of verschillen ontwikkelingstrajecten aanzienlijk afhankelijk van sociale context?

17
Q

Erikson’s psychosociale ontwikkelingstheorie

A

Persoonlijkheid ontwikkelt doorheen de levensloop en wordt beïnvloed door cultuur, de samenleving en de geschiedenis. Ontwikkeling van persoonlijkheid kan in 8 fases/stadia opgedeeld worden. Iedere fase wordt gekenmerkt door een conflict dat opgelost moet worden. Als het conflict maladaptief wordt opgelost kan de volgende fase niet worden bereikt. Anders deugd

18
Q

Fase 1 Erikson

A

Babytijd (0-1)
Crisis: vertrouwen vs. wantrouwen
Deugd: hoop

19
Q

Fase 2 Erikson

A

Vroege kindertijd (1-3)
Crisis: autonomie vs. schaamte
Deugd: wil

20
Q

Fase 3 Erikson

A

Speeltijd (3-6)
Crisis: intitiatief vs. schuld
Deugd: doel

21
Q

Fase 4 Erikson

A

Schooltijd (6-12)
Crisis: vlijt vs. minderwaardigheid
Deugd: Competentie

22
Q

Fase 5 Erikson

A

Adolescentie (12-20)
Crisis: identiteit vs. rolverwarring
Deugd: trouw

23
Q

Fase 6 Erikson

A

Vroeg volwassen (20-40)
Crisis: intimiteit vs. isolatie
Deugd: liefde

24
Q

Fase 7 Erikson

A

Middelbaar (40-65)
Crisis: generativiteit vs. stagnatie
Deugd: zorg

25
Fase 8 Erikson
Laat volwassen (65+) Crisis: integriteit vs. wanhoop Deugd: wijsheid
26
Watson
Klassieke conditionering Ontwikkeling = associaties leren. Emotionele reacties worden geleerd.
27
Skinner
Operante conditionering Ontwikkeling = leerervaringen van het individu. Gedrag wordt meer of minder waarschijnlijk door consequenties
28
Bandura
Sociaal-cognitieve leertheorie Mensen leren door observatie (modelleren). Rol van cognitie: leren en anticiperen van de consequenties van bepaald gedrag.
29
Microsysteem Bronfenbrenner
Directe omgeving - bijv. school, familie, vrienden
30
Mesosysteem Bronfenbrenner
Relatie tussen micro-systemen - bijv. relatie tussen school en vrienden
31
Exosysteem Bronfenbrenner
Indirecte omgeving - bijv. collega's van ouders
32
Macrosysteem Bronfenbrenner
Bredere culturele context - bijv. normen en waarden, wenselijkheid
33
Chronosysteem Bronfenbrenner
Tijd-dimensie - hoe iets over de tijd heen ontwikkelt
34
Kritiek Bronfenbrenner
Invloed van biologische en cognitieve factoren onderschat