Part 3 Flashcards

(30 cards)

1
Q

Hoe ontwikkelt cognitie volgens Piaget

A

Universeel vaste volgorde van fasen/stadia = discontinu. elke fase is kwalitatief anders, kind draagt actief bij aan ontwikkeling (little scientist)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Impact Piaget onderwijs

A

Groep 3 (6-7) = start concreet operationele fase, leren lezen, schrijven, rekenen
Start middelbare school (12-13) = start formeel operationele fase, wetenschappelijk redeneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Socioculturele theorie Vygotsky

A

Kinderen ontwikkelen intellectueel door (actief) te interacteren met hun socioculturele omgeving. Ontwikkeling is een gedeeld proces tussen degene die leert en omgeving. Omgeving maakt cognitieve groei mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zone van proximale ontwikkeling

A

De kloof tussen het vermogen van een kind om problemen op te lossen en de potentiële ontwikkeling die het kan doormaken met behulp van een ander

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Scaffolding

A

De mate van ondersteuning aangepast aan de mogelijkheden van het kind. Naarmate het kind leert, neemt dit af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociale klok model

A

Gedeelde maatschappelijke verwachtingen over welke taken er op welke leeftijd vervuld moeten worden. Deze verwachtingen creëren een normatief tijdschema voor de levensloop. Dit leidt levensplanning en persoonlijke doelstellingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

SOC-model (selectie, optimalisatie, compensatie)

A

Manier voor ouderen om aan te passen aan beperkingen:
- Selectie: kiezen van doelen en prioriteiten
- Optimalisatie: inzetten/verbeteren van eigen middelen
- Compensatie: inzetten alternatieve middelen of externe resources

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Socio-emotionele selectiviteitstheorie (Castensen)

A

Het naderen van een einde, door het ouder worden of door andere oorzaken lokt motivationele veranderingen uit: emotioneel zinvolle doelen krijgen voorrang op exploratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Positiviteitsparadox

A

Ouderen hebben meer aandacht voor, onthouden beter en geven meer prioriteit aan positieve in plaats van negatieve informatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Germinale fase

A

Week 0-2, ontwikkeling zygote tot blastocyste, nestelen in baarmoederwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Embryonale fase

A

Week 3-8, organogenesis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Drie groeiprincipes

A
  • Cefalocaudale: boven naar beneden
  • Proximodistale: binnen naar buiten
  • Orthogenetisch: massa naar specifiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Drie lagen binnenkant blastocyste embryonale fase

A
  • Endoderm: spijsvertering en ademhalingsstelsel
  • Mesoderm: spier- en skeletsysteem
  • Ectoderm: huid en zenuwstelsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Foetale fase

A

Week 9-38, kritische periode voor verfijning en ontwikkeling van de hersenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Proliferatie

A

Intense periode van celgroei, afkomstig van stamcellen die een snelle celdeling ondergaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Celmigratie

A

Verplaatsen of reizen naar beoogde locatie, chemische signalen dienen als GPS

17
Q

Celdifferentiatie

A

Cellen op hun bestemming slaan kamp op en beginnen te communiceren met omliggende neuronen (doel uitvoeren)

18
Q

Teratogenen

A

Schadelijke invloeden op het ongeboren kind. Meest schadelijk tijdens embryonale fase.

19
Q

Hebb’s law

A

Neurons that fire together wire together

20
Q

Synaptic pruning

A

Eerder gevormde (overbodige) synaptische verbindingen worden weer ongedaan gemaakt

21
Q

Apoptose

A

Geprogrammeerde celdood

22
Q

Myelinisatie bij baby (tot 1 jaar)

A

Visuele cortex –> verbetering van visuele vaardigheden

23
Q

Myelinisatie in peuterteit

A

Hersengebieden die belangrijk zijn voor taalontwikkeling –> vocabulaire spurt

24
Q

Myelinisatie in adolescentie

A

Prefrontale cortex –> abstract denken

25
Myelinisatie in volwassenen
Verdere Myelinisatie --> groter vermogen om gedachten en emoties te kunnen integreren (vergeleken met adolescenten)
26
Gyrificatie
Plooiing hersenoppervlak --> beter cognitief functioneren
27
Hersenatrofie
Het krimpen en geleidelijk verlies van hersenweefsel. PFC en hippocampus krimpen op oudere leeftijd. Actieve levensstijl kan dit verminderen
28
Hersenlateralisatie
Asymmetrie in de specialisatie van de twee hersenhelften. Corpus callosum als connectie
29
Reuk en smaak: ontwikkeling bij baby's
Reuk: pasgeborenen herkennen en hebben voorkeur voor de geur van moedermelk Smaak: pasgeborenen hebben voorkeur voor zoet
30
Reuk en smaak: ontwikkeling bij ouderen
Reuk: afname reukvermogen is klein, vooral voor aangename geuren Smaak: afname gevoeligheid voor smaak, minder speeksel