Participium - onregelmatige vormen Flashcards

(44 cards)

1
Q

lezen

A

gelezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

brengen (to bring)

A

gebracht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

leren

A

geleerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

schrijven

A

geschreven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

doen

A

gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zoeken

A

gezocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

koepen

A

gekocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wegen (to weight)

A

gewogen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

worden

A

geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vallen (to fall)

A

gevallen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

verliezen (to lose)

A

verloren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vergeten

A

vergeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ontmoeten (to meet)

A

ontmoeten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

vertellen (to tell)

A

verteld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bezoeken (to visit)

A

bezocht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

herkennen (to recognise, to know)

A

herkend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

veranderen

A

veranderd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

ontbijten

19
Q

zijn

A

geweest

Vb: ik ben bij de directeur geweest

20
Q

drinken

21
Q

kijken

22
Q

gaan

A

gegaan
Els is naar Parijs gegaan.
(Daar is ze nu nog).

geweest
Els is naar de supermarkt geweest.
(Ze is nu terug thuis).

23
Q

opnemen (to take)

24
Q

slapen

25
beginnen
begonnen (is)
26
geven
gegeven
27
vragen
gevraagd
28
begrijpen
begrepen
29
hebben
gehad
30
komen
gekomen
31
weten
geweten
32
zwijgen (keep silent)
gezwegen
33
zingen
gezongen
34
zitten
gezeten
35
liggen
gelegen
36
helpen
geholpen
37
zwemmen
gezwommen
38
klimmen
geklommen
39
slapen
geslapen
40
gangen
gehangen
41
krijgen
gekregen
42
staan
gestaan
43
schijnen
geschenen
44
spreken
gesproken