Pedagogische didactisch begeleiden Flashcards

(142 cards)

1
Q

Ontwikkeling als proces wordt beïnvloed door?

A
  • Biologische factoren: groei en rijping
  • Psychologische factoren: aanleg en persoonlijkheid
  • Omgeving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rijping of Rijpingsproces

A

Dat je ergens naartoe groeit.
Jean Jacques Rousseau
Rijping kun je niet versnellen, maar heeft wel stimulans nodig van de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Behaviorisme

A

Mens is een onbeschreven blad (tabula rase John Lock)
Leren vindt plaats door het effect dat gedrag heeft (Pavlov en Watson)
Nieuw, gewenst gedrag wordt geleerd door het gedrag te bekrachtigen en ongewenst gedrag afleren door negeren (Skinner)
Sociaal leren en model leren (Bandura)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Interactionisme

A

Nurture EN Nature (niet of)
Aanleg EN Omgeving
Zone van actuele ontwikkeling en zone van naaste ontwikkeling (Vigotski)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Ontwikkelaspecten

A

Lichamelijke ontwikkeling
Cognitieve ontwikkeling
Creatieve ontwikkeling
Sociaal-emotionele ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorwaarden voor ontwikkeling

A

Veiligheid en Vertrouwen
Verbaal en Non-verbaal contact
Stimulerende omgeving
Ruimte en gelegenheid om te spelen en te leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Groepsvorming fases

A

Forming, Storming, Norming, Performing, Reforming of Adjourning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De vertrouwensrelatie bestaat uit:

A

Echtheid
Acceptatie
Waardering
Empathisch handelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Self Determination Theory
van Ryan en Deci

A

Competentie
Relatie
Autonomy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Rollen binnen de groep

A

Positief: Gezagdrager, Sociaal Werker, Organisator, Verkenner, Volger, Appelland, Joker

Negatief: Dictator, Intrigant, Meeloper, Zondebok

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Normen

A

Ongeschreven regels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarden

A

Opvattingen over wat je de moeite waard vindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Basis ingrediënten van een positieve groep

A

Veiligheid
Invloed
Persoonlijk Contact

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Cyclus voor doelgericht onderwijs ontwerpen

A

Doelen stellen
Leeractiviteiten ontwerpen
Leeractiviteiten organiseren
Leeractiviteiten begeleiden
Evalueren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Soorten opbrengsten (doelen)

A

Kennis
Vaardigheden
Attitude
Ontwikkeling als persoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Activiteit gericht onderwijs

A

Het accent ligt op “leuke activiteiten” en op de vraag of de leerlingen goed bezig zijn en gemotiveerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Doelgericht onderwijs

A

Het accent ligt op het behalen van belangrijke doelen door leerlingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Activiteit gericht onderwijs in fases:

A

Startfase: Wat vinden de leerlingen leuk?
Focus: Zijn leerlingen betrokken bij de activiteit?
Proces: Zijn de leerlingen lekker bezig? Worden de activiteiten goed uitgevoerd?
Evaluatie: Hebben de leerlingen goed gewerkt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Doelgericht onderwijs in fases:

A

Startfase:
Wat is belangrijk voor de leerlingen om te leren?

Focus:
Zijn de leerlingen met de juiste inhoud en onderwijsactiviteiten bezig?

Proces:
Hoe voeren leerlingen de activiteiten uit? Leiden de activiteiten tot de beoogde resultaten?

Evaluatie:
Zijn de beoogde doelen bereikt?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Activiteit gerichte opstart kans op

A

Vergroot de kans op extrinsieke motivatie, het afraffelen van werk en afkijken, en leidt uiteindelijk tot oppervlakkig leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Doelgerichte opstart kans op

A

intrinsieke motivatie, ontwikkeling en metacognitie groot. Dit leidt uiteindelijk tot diepgaand leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Onderwijs functies volgens Biesta (2012)

A

Kwalificatie: Het verwerven van kennis en vaardigheden gericht op vervolgonderwijs en beroep.
Socialisatie: Voorbereiden op de toekomstige rol in de maatschappij, politiek en samenleving.
Subjectivering: Persoonsvorming tot een autonoom en zelfstandig persoon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Burgerschapsonderwijs

A

De ontwikkeling van leerlingen tot democratische burgers staat centraal
Drie basiswaarden:
vrijheid, gelijkheid en solidariteit.

Vrijheid, gelijkheid en broederschap(Frans:liberté, égalité, fraternité)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Doel

A

Wat wil je op korte termijn bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Leerdoel
Wat wil je op de langere termijn bereiken.
26
Criteria voor het opstellen van leerdoelen
-Zijn ze transparant en duidelijk -Zijn ze afgestemd op de beginsituatie van de leerling -Liggen ze net iets hoger dan het eigen kunnen van de leerlingen -Bevatten ze succescriteria en zijn ze meetbaar of merkbaar -Zijn ze uitdagend voor leerlingen -Worden gecommuniceerd met de leerlingen, inclusief succescriteria -Worden door leerlingen (h)erkend
27
Ebbinghause Forgetting Curve
## Footnote direct 100% retentie 20 min 58% retentie 1 uur 44% retentie 9 uur 36% retentie 1 dag 33% retentie 2 dag 28% retentie 6 dag 25% retentie 31 dag 21% retentie
28
Ontwikkelingsgebieden (Van Beemen & Beckerman, 2018)
Identiteitsontwikkeling: Lichamelijke ontwikkeling Sociale ontwikkeling Emotionele ontwikkeling Cognitieve ontwikkeling Taalontwikkeling Creatieve ontwikkeling Morele ontwikkeling
29
Lichamelijke ontwikkeling
Grote (grove) motoriek, voortbeweging en coördinatie van het gehele lichaam en de ledematen als geheel. Kleine (fijne) motoriek, de handfunctie.
30
Cognitieve ontwikkeling
Ontwikkeling van het denken, de waarneming en de fantasie Intelligentie en geheugen
31
Het stadiummodel van Piaget (1896 – 1980)
Kinderen zien de wereld anders dan volwassenen Piagets stadiummodel toont vaste volgorde waarin kinderen stadia van denken doorlopen Sensomotorische stadium 0-2 jaar Pre-operationele stadium 2-6 jaar Concreet operationele stadium 6-12 jaar Formeel operationele stadium Vanaf 12 jaar
32
Adaptatie:
aanpassing van denkschema’s om de wereld te begrijpen: Assimilatie Accommodatie Organisatie gericht op quilibrium
33
Assimilatie
het incorporeren van nieuwe waarnemingsconcepten in een bestaand handelingsschema
34
Accommodatie
is het aanpassen van bestaande kennis of vaardigheden in nieuwe situaties
35
Sensomotorische stadium (0-2 jaar)
Koppeling van zintuiglijke ervaringen aan fysieke acties Kenmerken: Objectpermanentie ontwikkelt zich rond het 1e jaar
36
Pre-operationele stadium (2-6 jaar)
Snelle ontwikkeling denken en taal Representaties in symbolen en tekens (woorden) Kenmerken: Animisme Denken is egocentrisch Denken is gecentreerd en irreversibel (conservatieproef) Magisch denken
37
Animisme
Verwijst naar het feit dat jonge kinderen heel vaak denken dat voorwerpen en dieren dezelfde gedachten en gevoelens kunnen hebben als zijzelf
38
Concreet operationele stadium (6-12 jaar)
Logisch en systematisch denken in concrete situaties Kenmerken: Begrijpt reversibiliteit: 2+2= 4 4=2+2 Redeneren a.d.h.v. meerdere aspecten Succes op conservatietests Kan een plan van aanpak maken in concrete situaties
39
Formeel operationele stadium (vanaf 12 jr)
Abstract en hypothetisch denkvermogen Kenmerken: Logisch redeneren in abstracte situaties Systematisch denken (plan van aanpak) Hypothetisch redeneren (stel dat…)
40
Kritiek op stadiummodel
Stapsgewijze sprongen Strikte leeftijdsgrenzen Onderschatting kinderen Invloed sociale wereld op cognitie Gebaseerd op observatie eigen kinderen (Culturele) context
41
Sociale ontwikkeling algemeen van 4 tot boven 11 in 3 fasen.
De ontwikkeling van het individu in relatie met zijn omgeving: omgaan met anderen Piaget: drie niveaus van perspectief nemen: 4-6 jaar: egocentrisme: geen perspectief nemen 7-10 jaar: zich verplaatsen in een motief van een ander 11 < jaar: zich verplaatsen in het perspectief van de ander
42
Sociaal emotionele ontwikkeling: 4-6 jaar kleuters
Driftleven Angst Agressie (instrumenteel en vijandig) Gehechtheid Fantasie (animitisch en magisch denken) Besef van eigen ik (beschreven met uiterlijk waarneembare kenmerken) Initiatief versus schuldgevoelens (Erikson)
43
Sociaal emotionele ontwikkeling: 6-9 jaar
Zelfbeeld en zelfbeschrijving Attribueren Gezin Vriendschappen gebaseerd op loyaliteit en wederzijdse steun Regels van de omgeving IJver versus minderwaardigheid (Erikson)
44
Sociaal emotionele ontwikkeling: 9-12 jaar
Beter omgaan met emoties Omgaan met reëel geweld Vergelijken met anderen Erbij willen horen en groot willen zijn Groepsdruk Grotere zelfstandigheid Grenzen stellen, regels handhaven in overleg en met commentaar
45
Morele ontwikkeling: Kohlberg
Drie niveaus: 1. Pre conventioneel Goed is wat niet bestraft wordt Voor wat hoort wat 2. Conventioneel Goed is wat het systeem van je vraagt Goed is gehoorzaamheid aan de wet 3. Post conventioneel Goed is wat het grootste geluk voor het grootste aantal mensen biedt Goed is wat goed is naar eigen verantwoordelijkheid met oog voor het individu en de wereld
46
Bevorderen Morele ontwikkeling door de leerkracht
Zorg voor een veilig pedagogisch klimaat Ondersteun het groepsgevoel: wij zorgen voor elkaar Let op je eigen gedrag: wees je bewust dat je een voorbeeld bent Houd rekening met wat er bij kinderen (thuis) speelt; ken alle kinderen Stimuleer een positief zelfbeeld Help kinderen zich te verplaatsen in elkaar
47
Denkniveaus (Niet perse hiërarchisch)
Onthouden Begrijpen Toepassen Analyseren Evalueren Creëren
48
Onthouden
Van feiten zonder begrip. Kan eerder geleerde kennis ophalen door zich feiten, termen, basisbegrippen en antwoorden te herinneren.
49
Begrijpen
Begrijpen van informatie door het terug te halen uit de tekst. Heeft een basis aan feiten en ideeën.
50
Toepassen
Toepassen van het geleerde in een nieuwe situatie. Problemen oplossen door op een andere manier kennis, feiten, technieken en regels toe te passen.
51
Analyseren
Onderzoeken en analyseren van informatie door motieven en oorzaken te identificeren; conclusies te trekken en bewijzen te vinden ter ondersteuning van bevindingen.
52
Evalueren
Het presenteren en verdedigen van meningen door informatie, geldigheid van ideeën of kwaliteit van werk te evalueren op basis van een reeks van criteria.
53
Creëren
Creëren van iets nieuws. Op een andere manier informatie verzamelen door elementen te combineren of alternatieve oplossingen te bedenken.
54
Goed leraarschap
Mentale houding: - Alertheid - Emotionele objectiviteit  (Marzano, 2014) - Sensitiviteit (opmerken van signalen) - Responsiviteit (reageren met pedagogische tact) (Bakx (2015).
55
De empathieschaal leerkracht Leavers
Niveau 1: afwijzing Niveau 2: tekort doen Niveau 3: meevoelen maar eigen agenda Niveau 4: de leerkracht luistert Laevers (2006, p. 292-293)
56
Basisbegrippen empathie: Rogers en Gordon
Basis is rood. Ontvankelijkheid en gelijkheid Als het je niet kan interesseren, het verhaal van het kind, ga je ook het gesprek niet aan. De driehoek zijn gewoon 3 begrippen. Echtheid niet per se bovenaan. In: Woltjer en Janssens (2014)
57
Doelen achter storend gedrag
Aandacht vragen Krijgen van macht Nemen van wraak Vertonen van onvermogen Cassel & Dreikurs (2001)
58
Wat kan je hier nu mee? Betreft de reden van verstorend gedrag. Aandacht, Macht, Wraak, Wanhoop/Verslagenheid
Observeer het gedrag in detail  Wees psychologisch gevoelig voor je eigen reacties op het gedrag Confronteer het kind met de vier doelen Neem nota van de herkenningsreflex Pas de juiste correctieve procedures toe Alleen doen als het gedrag structureel is! Een kind (of leerkracht) kan ook gewoon een slechte dag hebben Cassel & Dreikurs (2001)
59
HOTS
Higher Order Thinking Skills
60
Kerninzichten breinleren
Voor leren is zuurstof en brandstof nodig Hersenen zijn plastisch en dat vormt de basis voor leren Herhaling is noodzakelijk  Spacing effect/spaced learning Het benutten van meerdere zintuigen bevordert het leren  Dual coding Leren samen met anderen is effectiever  Coöperatief leren Het benutten van het onbewuste geeft extra leereffect  Slaap/nachtrust Emoties spelen een hoofdrol bij leren Profiteer van de associatieve kracht van het brein  Leg verbanden Leren gaat beter met een doel Kennis over de werking van het brein stimuleert het leren
61
Leren tot 7 jaar
Spelenderwijs ontdekken Sensomotoriek Interactie met de omgeving Stimuleren Spontaan ontwikkelen door spel en taal
62
Leren na 7 jaar
Stabiliseren en versterken van verbindingen Basisvoorwaarden zijn aanwezig om te leren lezen, rekenen en schrijven Meer gestructureerde aanpak nodig Meer leerkrachtgericht aanpak
63
Waarom Bloom
Leerlingen doen gewoon mee met de rest van de klas Veel verrijkingswerk doet geen aanspraak op hogere orde denken (!) Wrijvingsmomenten tijdens het leren Eenvoudig te integreren in je les
64
Lage orde vragen (eenvoudige taal&denkfuncties):
opsommingen, benoemen en beschrijven
65
Hogere orde vragen (complexe taal&denkfuncties):
Vergelijken, tegenstelling, ordenen, oorzaak-gevolg, middel-doel, voorwaardenlijk relaties, uitleg vragen en geven, redeneren, argumenteren, generaliseren, voorspellen, problemen bespreken en oplossingen vinden, verduidelijking vragen en geven, navragen, samenvatten, concluderen
66
Cyclus Onderwijs Ontwerpen
Beginsituatie bepalen Doelen stellen Leertheorieën Lesmodellen Begeleiden/feedback Evalueren/toetsen 
67
Feedback
Het instrument dat leerkrachten in handen hebben om de verzamelde informatie over het leren van leerlingen om te zetten in zinvolle adviezen om het leren te verbeteren. (Hattie & Timperly, 2007)
68
Drie soorten Feedback
Feed up - Waar ga ik naartoe Feed back - Hoe gaat het nu Feed forward- Hoe ga ik verder
69
4 niveaus van Feedback
Taak niveau - Is het werk correct. Proces niveau - Het proces waarmee het werk is uitgevoerd. Zelfregulerend niveau - Zelfvertrouwen om verder te gaan met het werk. Persoons niveau - Goed gedaan.
70
Positieve psychologie
Welbevinden Leren en ontwikkelen gaat makkelijker wanneer er positieve emoties in het spel zijn. Feedback speelt een belangrijke rol: feedback op gedrag en niet de persoon. Bannink (2013) en Voerman (2014) in Bakx (2015), p.55
71
Waarom evalueren?
Zodat je weet of leerlingen de stof beheersen (summatief). Zodat je weet of het leerproces moet worden bijgestuurd (formatief). Zodat de leerling inzicht krijgt in zijn ontwikkeling (zowel summatief als formatief).
72
Voor- en nadelen van cijfers geven
Voordelen Motiveert de student tot presteren Beloning voor inzet Geeft informatie aan ouders en anderen over de voortgang leerlingen Nadelen Cijfers zijn in essentie betekenisloos Educatief gezien onbelangrijk Onnodig Kwetsend
73
Waarmee en hoe evalueren?
Diverse evaluatievormen en – instrumenten: Zie ook tabel 7.3  (Bakx, Ros & Bolhuis, 2017, p.198)  Toetsen Portfolio Mini-les Demonstraties Presentaties Vragen laten beantwoorden Etc.
74
Beginsituatie in kaart brengen kan door:
Doelgroepenanalyse Contextanalyse Domein analyse
75
Overzicht leertheorieën
Rijping Behaviorisme Cognitivisme (Sociaal) Constructivisme
76
Rijping - Rousseau (1712-1778)
Mens is van nature goed (positivisme) Aangeboren talenten Groeien en rijpen Voorwaarden scheppen Gevoelige periodes
77
IKA
Inleiding Kern Afsluiting
78
Activerende directe instructie
Terugblik Oriëntatie Uitleg Begeleide inoefening Zelfstandige verwerking Evaluatie Terug- en vooruitblik
79
Je start elke les met een pakkende inleiding  WAAROM?
Zorg voor dopamine-aanmaak in het brein positieve gevoelens – emoties voelt als een beloning  geeft energie motiveert betere concentratie wekt nieuwsgierigheid op  Focus richting het doel Elaboratie stimuleren: brein activeren en ophalen van voorkennis
80
Je start elke les met een pakkende inleiding  HOE?
Anekdote Teacher-in-role Verhaal Bewegen (wel met het doel) Grapje Vragen stellen Filmpje Uitdaging Opdrachtje Materialen Quizvormen met vragen van vorige les Iets geks / verrassends doen
81
Didactische werkvormen
- Instructievormen: doceren, vertellen, voorlezen, excursies, demonstreren, vertonen van een videofragment, film, educatief programma, presentatie - Interactievormen: klassengesprek, kringgesprek, onderwijsleergesprek, vragen stellen, brainstormen, discussievormen.. - Opdrachtvormen: huiswerk, werkstuk, spreekbeurt, boekbespreking, posters maken,  practicum... - Samenwerkingsvormen /coöperatief leren: samen leren, groepswerk, projectwerk,  - Spelvormen: poppen(kast)spel, rollenspel, leerspel (kwartet, ganzenbord, …) ...
82
Leeractiviteiten
Leeractiviteiten hebben direct te maken met de gekozen didactische werkvorm. De kinderen leren door het uitvoeren van leeractiviteiten.  Leeractiviteiten:  luisteren, lezen, schrijven, tekenen, onderzoeken, presenteren, dramatiseren, samenwerken, enzovoort.
83
Maslow G-cultuur
Primaire behoeften Zekerheid Acceptatie Erkenning Zelfontplooiing
84
Pinto F-cultuur
Primaire behoeften Behagen groep Goede naam Eer
85
Een groep
Regelmatige directe omgang Gezamenlijke identiteit Gedrag wordt beïnvloed door waarden en normen van alle deelnemers Wederzijdse afhankelijkheid om gezamenlijke doelen te bereiken.
86
Groepsdynamiek 
De leer van de veranderingen die zich in een groep voordoen  en van de oorzaken daarvan.
87
Groepsdynamiek in de klas
Kinderen gedragen zich alleen anders dan in een groep. Doel is kinderen te leren functioneren in een groep. Zowel sociaal-emotioneel (relaties aan kunnen gaan), als rationeel (samen taken kunnen uitvoeren).
88
Functies sociale relaties:
Instrumentele ondersteuning Informationele ondersteuning Waarderingsondersteuning (zelfbeeld en identiteit) Emotionele ondersteuning (sociaal-emotionele ontwikkeling)
89
Kenmerken van positieve groepsdynamiek?
Respect Samenwerken Omgaan met verschillen Verantwoordelijkheidsgevoel voor elkaar Positieve communicatie Biedt veiligheid aan de leden Leden zijn eensgezind en gemotiveerd de groepsdoelen te behalen
90
Kenmerken van negatieve groepsdynamiek?
Kleineren Pesten Strijden om macht Geen verantwoordelijkheid voor de andere leden van de groep Minder respect voor de mening en het karakter van de ander
91
Groepsdynamiek in kaart brengen
Sociogram/sociomatrix (vriendschap of werkgerelateerd) Observeren (formele en informele leiders) Fase van groepsvorming vaststellen
92
Forming (oriëntatiefase)
In deze fase komt de groep voor het eerst (weer) bij elkaar. Gedrag Onzekerheid, geen eigen inbreng, sterke focus op elkaar; leerlingen letten veel op elkaar, kat uit de boom kijken.
93
Storming (Conflictfase)
Posities in de klas worden ingenomen. Gedrag Machtsfase, opkomen voor eigen wensen en belangen, onbegrip, plek innemen, verschillen geven ruzie, ontstaan van normen; leerlingen zijn zoekenden
94
Norming (Integratiefase)
Normen worden bepaald Gedrag Heldere onderlinge verhoudingen, overbruggen van verschillen, naar elkaar luisteren, verbondenheid; er ontstaat onderling vertrouwen, leerlingen gaan op zoek naar overeenkomsten ipv verschillen; wij-gevoel; normen en waarden worden vastgesteld.
95
Performing (Succesfase):
Bij positieve groepsvorming een langere periode waarin de leerlingen productief zijn. Mogelijk wordt deze fase niet bereikt als de groep niet (goed) is begeleid. In dat geval stokt het proces Gedrag Gezamenlijke doelen, openheid voor gevoelens, autonomie, normen zijn duidelijk en geaccepteerd; er ontstaat balans, leerlingen nemen (grote) verantwoordelijkheid, meer ontspanning
96
Reforming/Adjourning (Stabiliteit)
Evaluatie en einde. De groep houdt verlopig op te bestaan. Onderlinge samenhang steeds koppelen aan normen en bijstellen; loyaliteit, trouw, openheid
97
Werken aan groepsdynamiek
“De gouden weken” Gemeenschappelijke doelen opstellen Methode voor sociaal-emotionele ontwikkeling. Bijv. De Vreedzame school Kanjertraining Covey The Leader in Me Taakspel Aanleren en voorleven (van normen en waarden) Leerkracht als rolmodel  Routines inoefenen Klassenbouwers / Energizers Kennismakingsspellen Groeps- / samenwerkingsopdrachten / Wisselende samenstellingen groepjes Beloon en complimenteer regelmatig de gehele klas  Klassengesprekken
98
Groepsvormende activiteiten
Potloodspanning: Twee kinderen houden een potlood of stift vast door het elk met een wijsvinger aan een uiteinde vast te houden. Door de spanning blijft het potlood hangen. Hierna leggen ze samen een parcours af. Lukt dit zonder het potlood te laten vallen? In de rij: De kinderen gaan in een rij staan of komen in de kring zitten op volgorde van ... leeftijd, huisnummer, maand van de verjaardag. In de knoop: Alle kinderen geven elkaar één hand en één kind verlaat de groep. De kinderen proberen flink in de knoop te raken door onder elkaar door te kruipen en over elkaar heen te stappen. Ze laten elkaars handen niet los! Het kind dat de groep verliet, komt terug en probeert de groep uit de knoop te halen.
99
Samenwerken Opdrachten (klassenbouwers)
Oneindige lijn: Per tweetal krijg je een vel papier en potlood. Je maakt samen een tekening, maar zodra het potlood het papier raakt mag het er niet meer vanaf. Je mag niet met elkaar praten en als de leerkracht een seintje geeft wissel je van tekenaar. Daarna samen bedenken wat de tekening voorstelt. Figuren maken: In groepjes maken de leerlingen zo snel mogelijk het figuur wat de leerkracht noemt.
100
Klasbouwers
Naar een positief klimaat en cohesie (is maakbaar!) Doel van Klasbouwers: contact stimuleren tussen alle leerlingen in de groep de wil tot onderlinge samenwerking versterken sociaal gedrag aanleren (o.a. aandacht voor conflict oplossen) Voorbeelden van Klasbouwers: Zoek de Valse Mix Tweetal Zoek iemand die… Binnenkring-buitenkring Rondpraat
101
Meest opvallende ontwikkelingen van jonge leerlingen
Animistisch denken Beweeglijkheid Korte concentratieboog Motoriek in ontwikkeling Geringen impulscontrole Leren via zintuigen Intuitief leren Gecentreerd denken Animistisch denken
102
Meest opvallende ontwikkelingen van oudere leerlingen
afnemende beweeglijkheid langere concentratie verfijnde motoriek rechtvaardigheidsgevoel vermogen tot gedetailleerd leren interesse in realiteit aandacht voor andere perspectieven zakelijker wereldbeeld
103
G- cultuur
Primaire behoeften Voedsel, drinken, lucht om te ademen, rust, slaap, lichaamsbeweging, bescherming tegen kou, regen em zom. Behoefte aan zekerheid Onderdak, het hebben van inkomen, de zekerheid van rechtvaardige behandeling, bescherming tegen gevaar. Behoefte aan acceptatie Zichzelf mogen zijn legen anderen, genegenheid, liefde, behoren tot een sociale groep. Behoefte aan erkenning Erkenning door anderen van deskundigheden, zelfvertrouwen, zelfrespect, prestige, maatschappelijk aanzien Behoefte aan zelfontwikkeling ontwikkeling van eigen talenten, creativiteit, leveren van een prestatie, gezonde rivaliteit, verantwoordelijk zijn voor eigen handelen
104
F-cultuur
Elementaire behoeften Eten, drinken, rust, slaap, bescherming tegen kou, regen en zon Behagen van de eigen groep Beleefdheid, leven in overeenstemming met plaats en rol binnen groep, wederzijdse hulp in groep, indirecte en impliciete communicatie Goede naam Eervol gedrag, zichtbare rijkdom, waardering voor anderen, bescherming van de familie-eer Eer Het voorkomen en bestrijden van gezichtsverlies, schaamte, schande en eeraantasting
105
Groepsdynamiek: 
De leer van de veranderingen die zich in een groep voordoen  en van de oorzaken daarvan
106
Functies sociale relaties:
Instrumentele ondersteuning Informationele ondersteuning Waarderingsondersteuning zelfbeeld en identiteit Emotionele ondersteuning    sociaal-emotionele ontwikkeling 
107
Pedagogisch klimaat
108
7 onderdelen klassenmanagement:
1. Regels en routines 2. Omgaan met ordeverstorend gedrag 3. Relatie tussen de leraar en de leerlingen 4. Mentale houding 5. Verantwoordelijkheid van leerlingen 6. Een goed begin is het halve werk 7. Schoolbreed management
109
De cirkel van invloed en nabijheid
110
Basis- communicatie
Aspecten van intermenselijke communicatie: Zender: coderen (docent die uitlegt) Ontvanger: decoderen (wij, decoderen wat hij zegt, aan onze eigen ervaring bijv.) Referentiekader: zorgt ervoor dat je in een referentiekader aan het luisteren bent Verbaal vs non-verbaal: Kernbegrip wat daarmee te maken heeft: Volgbaarheid.
111
Betrokkenheid verhogen van leerlingen tijdens communicatie:
- Initiatief volgen - Ontvangende reacties (ook opletten als iemand antwoord geeft, niet alleen maar in je thee roeren en ‘ik hoor je wel’) - Instemmende reacties - Beurtverdeling - Leiding geven (het in de gaten houden, zeggen wat je ziet dat niet duidelijk is, nog eens uitleggen)
112
Praktisch advies vanuit basiscommunicatie voor de leerkracht in de klas:
- Centrale positie (in de klas) - Goed gemarkeerd begin  duidelijk laten weten wanneer je begint - Rondkijken (oogcontact met iedereen) - Vlot met boeiende inhoud komen en tempo hoog houden - Afwisseling (spanning-ontspanning, doceergedrag, stem, plaats, visueel-verbaal) - Concreet benoemen wat kinderen moeten doen - Eenduidig communiceren  sommige kinderen in de groep snappen dubbele grapjes niet. Je gebruikt in NLs heel veel uitdrukkingen, ben je niet eens bewust van. - Verbreding naar de hele groep  wil zeggen dat je een vraag stelt aan meerdere kinderen (heeft te maken met betrokkenheid verhogen, beurtverdeling. - Checken of de groep volgt - Duidelijke overgangen: geef een samenvatting “met een strikje eromheen”
113
Model pedagogisch klimaat:
114
Responsief leerkrachtgedrag
- Positieve benadering - Perspectief leerling innemen o Kijk ook vanuit het perspectief vd leerling (een op een nemen bijvoorbeeld: is er iets gebeurd, waarom ben je zo vandaag? Misschien is er thuis iets gebeurd). - Emotionele veiligheid bieden - Voorbeeldgedrag laten zien - Zelfreflectie stimuleren o Vragen stellen ipv commando’s geven - Gedragsalternatieven bieden - Sociale en emotionele vaardigheden aanleren
115
Interactievaardigheden Actief luisteren:
taal van acceptatie - Ontvangen en volgen - Samenvatten - Zich verplaatsen en kinderen op elkaar betrekken - Revoicing - Vragen stellen - Wisselende beurtverdeling hanteren
116
Non-verbale communicatie
- Aankijken - Afstand - Gezichtsuitdrukking - Lichaamshouding en gebaren - Stemgebruik
117
Jij-boodschappen, INeffectieve reacties van een leerkracht:
- Wat ben je toch weer druk - Je denkt zeker dat ik niks anders te doen heb.. - Wat dacht je, het is toch al bijna weekend? - Kun je ook eens een keer meteen reageren op een opdracht?
118
Ik-boodschap:
- Je zegt eerlijk wat je denkt en voelt - Je geeft aan dat het probleem bij jezelf ligt, hierdoor ontstaat er minder weerstand en opstandigheid bij de ander. - Je neemt zelf verantwoordelijkheid voor je eigen gevoel - Je vertrouwt erop dat de leerling rekening wil houden met jouw gevoel
119
Ik-boodschap bestaat uit drie delen:
- Het gedrag van het kind (het objectieve gedrag)  dat wat je ziet - Het effect dat dat op jou heeft  gevolg - Het gevoel dat je erbij hebt  de verwachting die je hebt
120
Effectieve complimenten
Positief gedrag kind + effect op jou = effectief compliment Maak zo’n compliment ook specifiek. Wat maakt wat je goed vindt gaan? ‘Fijn dat jullie zo rustig doorwerkten (gedrag kinderen), zodat ik even met die meneer kon praten (effect op jou).’
121
Effectieve kritiek
Negatief gedrag kind + effect op jou + alternatief gedrag = effectieve kritiek ‘Jullie praten door me heen (gedrag kind), waardoor ik afgeleid word in mijn verhaal (effect op jou). Jullie mogen straks in de pauze praten, maar nu wil ik dat je stil bent (alternatief gedrag).’
122
Rollen Leerkracht
Gastheer/ vrouw Onderzoeker Ontwerper Coach Expert Model
123
Doelgroepen- analyse
Wat is je doelgroep en welke kenmerken heeft deze? Denk bijvoorbeeld aan: - Thuissituatie - Sociaal-economische omstandigheden - Ontwikkelingsniveau - Motivatie - Leervoorkeur - Interesses - Self-efficacy (geloof in eigen kunnen) - Mate van zelfstandigheid of afhankelijkheid - Zelfbeeld
124
Contextanalyse
Geeft informatie over factoren in de omgeving die jouw les (bijv. ontwerp ervan of het geven van de instructie) kunnen beïnvloeden.
125
Domeinanalyse
Je weet niet wat ze gisteren hebben gedaan en morgen gaan doen. Waar past de les nou binnen? Het is zinvol om de website van SLO (Stichting Leerplan Ontwikkeling) te bezoeken, daar staat leerlijnen op. Daar kun je kijken binnen welke leerlijn het past. Wat zou ervoor en erna kunnen komen? - Wat kunnen de leerlingen al binnen dit domein? - Wat is de volgende passende stap in dit domein? - Over welke voorkennis beschikken de kinderen?  check de kerndoelen, leerlijnen en referentieniveaus taal en rekenen. Lees ook eens de verantwoording voorin een handleiding.
126
Soorten doelen vanuit verschillende visie
- Activiteitgericht of doelgericht? - Kwalificatie – subjectificatie – socialisatie - Kennis – vaardigheden - attitude
127
Een goede les biedt:
- Uitdaging o In niveau (rekening houdend met eerdere leerervaring) o In activiteit (motiverend) - Betrokkenheid (zie eerste bijeenkomst – basis communicatie) - Vertrouwen (kan ik het leerdoelen halen) - Verwachting (self-efficacy) - Conceptueel begrip (oppervlakkig of diep)
128
ADI (Activerende directe instructie):
- Terugblik, oriëntatie, instructie/uitleg - Begeleide inoefening (wisbordjes) - Zelfstandige verwerking - Evaluatie - Terug- en vooruitblik
129
IGDI (Interactieve, gedifferentieerde Directe Instructie):
- Voorbereiding - Instructie - Begeleide inoefening - Zelfstandige verwerking/verlengde instructie - Afronding, terugkoppeling
130
EDI (Expliciete Directe Instructie):
- Lesdoel voorkennis activeren - Instructie begeleide inoefening - Kleine lesafsluiting - Zelfstandig toepassen van het geleerde
131
Gedrag = communicatie.
Een kind laat gedrag zien, omdat ie nog niet goed kan vertellen hoe die zich voelt.
132
IJsberg van Mc Clelland
133
Gedrag / Intentie cyclus
134
Doel 1: aandacht vragen Verkeerde logica kind Passief Actief Hoe herken je dit als leerkracht Doel intentie leerling
Aandacht vragen kan doorgaan door dat op een meer negatieve manier te doen. De verkeerde logica van het kind: ‘Ik hoor er voor mijn gevoel alleen bij als ik onafgebroken jouw aandacht heb.’ Hoe herken je het als leerkracht?  doordat je jezelf geërgerd voelt. Je gaat je ergeren, dat is zonde. Je komt in een negatieve spiraal terecht. Doel/intentie van kind is: ‘ik wil erkenning’. Passief: het ‘lievelingetje’ spelen, charmes gebruiken, afhankelijke opstelling. Actief: almaar gevatte antwoorden geven, steesd geestig willen zijn, voortdurend om hulp vragen.
135
Doel 2: macht Verkeerde logica kind Passief Actief Hoe herken je dit als leerkracht Doel intentie leerling
Doelstelling van een kind om aandacht te krijgen wat wij als storend ervaren. Verkeerde logica van het kind: ‘als jij mij niet laat doen wat ik wil, dan houd jij niet van mij’. Of ‘ik tel alleen maar mee, als het mij lukt jou te laten doen wat ik wil.’ Passief: doet geen schoolwerk meer, wordt koppig, openlijk ongehoorzaam. Actief: de rebel, die vaak ruzie maakt, tegenspreken, weigert opdrachten en is openlijk ongehoorzaam. Hoe herken je dit als leerkracht?  je voelt jezelf uitgedaagd en bedreigd. Doel/intentie van leerling is: ‘Ik heb ambitie en wil meetellen’.
136
Doel 3: Wraak Verkeerde logica kind Passief Actief Hoe herken je dit als leerkracht Doel intentie leerling
De verkeerde logica van het kind: ‘Ik kan alleen mijn plaats vinden door anderen te kwetsen, zoals ik me door hen gekwetst voel.’ Passief: het kind heeft het gevoel dat het leven zelf en alle anderen ontzettend oneerlijk zijn, onrechtvaardig en gemeen zijn. Actief: werk vernielen, ‘gemene’ handelingen verrichten, opzettelijk pennen en potloden breken, uitschelden en vloeken, leerkracht verbaal kwetsen. Hoe herken je dit als leerkracht?  Doordat je jezelf gekwetst voelt. Doel/intentie leerling: ‘Ik wil veiligheid’.
137
Doel 4: Vertoon van onvermogen Verkeerde logica kind Passief Actief Hoe herken je dit als leerkracht Doel intentie leerling
De verkeerde logica van het kind: ‘Niets doen leidt er in elk geval toe dat er niet wordt gefaald, want falen is een aanslag op het gevoel van eigenwaarde.’ Passief: het kind doet liever niets meer, trekt aan het kortste eind. Geeft snel de moed op bij schoolwerk, durft niet mee te doen, snapt de uitleg (weer) niet. Actief: saboteert het eigen schoolwerk, ruzie maken tijdens samenwerken (zodat dat de reden van falen wordt), roepen ‘ik leer het toch nooit’. Hoe herken je dit als leerkracht?  Doordat je jezelf hulpeloos voelt.
138
Signaalkaart pesten: de 6 pest-alerts
- Let op vluchtgedrag - Kijk naar rol-vastheid - Let op signaalgedragingen - Er is geen schuldgevoel of - verzoening - Het is fysiek grensoverschrijdend - Herhaald plagen is pesten
139
Vijf-sporenaanpak pesten
1. De slachtoffers 2. De pesters 3. Ouders 4. Alle andere klasgenoten 5. Leerkrachten
140
Wat is een ‘professionele reactie’ van leerkrachten op gesignaleerd pestgedrag in de groep?
1. Stimuleer positief groepsgedrag -> groepsdynamiek 2. Versterk je eigen rol als leerkracht -> klassenmanagement en basiscommunicatie + leerkracht-leerling relatie + kijken achter het gedrag 3. Betrek ouders 4. Zorg voor een actief veiligheidsbeleid op school -> vandaag
141
Sinds 2016 -> wettelijke verantwoordelijkheid scholen om pesten tegen te gaan
- Beleid - Monitoring (systeem/vragenlijst sociale veiligheid) - Coördinator - Vertrouwenspersoon voor kind en ouders - Eigen programmakeus
142
Activiteiten per fase:
- Forming: Kennismakingsactiviteiten, kringgesprekken, groepsnaam verzinnen, etc. - Norming: Gedragsregels vaststellen, antipestprojecten, gemeenschappelijke normen benadrukken. - Storming: Aandacht voor conflicten, activiteiten om pestgedrag te voorkomen, respect bevorderen. - Performing: Samenwerking bevorderen, projecten, talentontwikkeling, etc. - Reforming of adjourning: Afscheid nemen en een positieve sfeer behouden.