Taaltoets PABO Flashcards
(93 cards)
Bij een zelfstandige naamwoorden die in het meervoud een s krijgen,
wordt de s een het zelfstandige naamwoord geplakt, behalve als de uitspraak daardoor verandert;
Wanneer de uitspraak verandert schrijf je ‘s
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op ee, krijgen in het meervoud
en (met puntjes op de e)
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op ie, krijgen in het meervoud
ën (met puntjes op de e), als de klemtoon op de laatste lettergreep ligt.
Wanneer dat niet zo is alleen een n met twee puntjes op de e die ervoor staat.
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op een f, krijgen in het meervoud
meestal een v,
Behalve als het een vreemd woord is. In dat geval schrijf je een f.
Filosofen, fotografen, paragrafen.
Zelfstandige naamwoorden waarvan de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt, krijgen in het meervoud
alleen en
Zelfstandige naamwoorden waarvan de klemtoon wel op de laatste lettergreep ligt, krijgen in het meervoud
een verdubbeling van de laatste letter.
Zelfstandige naamwoorden die eindigen op is, as en us krijgen in het meervoud,
Een verdubbeling van de s ook als de klemtoon niet op de laatste lettergreep ligt.
Een bezit wordt aangegeven door een
s vast te plakken aan de naam van de eigenaar,
behalve als de uitspraak daardoor verandert. In dat geval schrijf je ‘s.
Als de naam eindigt op een sisklank, komt achter de naam van de eigenaar alleen een apostrof (‘)
Als alle, eerste, enige, enkele, laatste of sommige zelfstandig in een zin staat, komt er
een n achter als het om mensen gaat.
Gaat het niet om mensen, dan komt er geen n achter.
Als deze woorden voor een zelfstandig naamwoord staan komt er hoe dan ook geen n.
In zelfstandige naamwoorden die weer uit twee andere zelfstandige naamwoorden bestaan, schrijf je een
tussen n als het eerste zelfstandige naamwoord alleen een meervoud op en heeft.
Als het eerste zelfstandige naamwoord twee meervoudsuitgangen heeft schrijf je alleen een e
Als het eerste zelfstandige naamwoord uniek is of het is een versterking van het tweede deel van het woord, schrijf je ook alleen een e
Samenstellingen worden
aaneengeschreven, behalve als er klinkerbotsingen ontstaat. In dit geval gebruik je een koppelteken ( - )
Achter een een bijvoeglijknaamwoord dat in de overtreffende trap staat, komt
Ste
Van het woord des (=van) worden vaak de eerste letters vervangen door
een apostrof ( ‘ )
Aan het begin van de zin mag alleen de eerste letter van het eerste volledige woord met een hoofdletter geschreven worden.
Wanneer er een zelfstandig naamwoord na jou staat
Dan schrijf je het met een w.
Als je jou vervangt door mij, hoor je een n, in dat geval schrijf je ook een w.
Wanneer er geen zelfstandig naamwoord na jou staat
Dan schrijf je geen w.
Als je jou vervangt door mij, hoor je geen n, in dat geval schrijf je ook geen w.
Wanneer wordt een trema ë (2 puntjes boven de e) geschreven.
Om te voorkomen dat een woord verkeerd wordt uitgesproken.
financiën
kopiëren - gekopieerd
discussiëren - gediscussieerd
subsidiëren - gesubsidieerd
variëren - gevarieerd
geëerd, poëzie, reëel, audiëntie,
officieel, principieel en individueel
ruïne, mozaïek, reünie
Aardrijkskundige namen of afleidingen daarvan worden
altijd met een hoofdletter geschreven
Als de aardrijkskundige naam begint met een windstreek, moet ook die windstreek met een hoofdletter worden geschreven; bovendien komt er altijd een koppelteken na die windstreek.
De namen van de dagen, maanden, seizoenen en windstreken
worden met een kleine letter geschreven.
De namen van feestdagen
worden met een hoofdletter geschreven
samenstellingen van feestdagen
worden niet met een hoofdletter geschreven.
kerstvakantie, paasei
Bij het schrijven van namen wordt alleen
het eerste deel van een naam en het laatste deel van een naam met hoofdletters geschreven.
Linda van der Weele
mevrouw Van der Weele
Weetwoorden zijn woorden die je gewoon uit je hoofd moet leren. Het lezen van kranten, tijdschriften en boeken kan enorm helpen om het juiste woordbeeld in te prenten.
Met Maaike oefenen
Werkwoorden
Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Gebruik het woord lopen.
Werkwoorden
Persoonsvorm verleden tijd
Sterk werkwoord eindigt nooit op dt.
Bij een zwak werkwoord is het de stam + de(n) of te(n)
Om te bepalen of het de(n) of te(n) is, kan je het ex-kofschip gebruiken.