réanimer Flashcards
(34 cards)
reanimatie
la réanimation
ademhalingsstilstand
l’arrêt respiratoire/ ventilatoire (m)
hart- en ademhalingsstilstand
l’arrêt cardiorespiratoire (m)
(in) ademnood
en détresse respiratoire/ ventilatoire (f)
in de mond blazen
souffler dans la bouche
het inblazen (van zuurstof)
l’insufflation (f)
mond-op-mondbeademing
le bouche-à-bouche
mond-op-mondbeademen
faire le bouche-à-bouche à quelqu’un
mond-op-neusbeademing
le bouche-à-nez
het slachtoffer languit op de grond leggen
allonger la victime au sol
de benen hoger leggen
survéler les jambes
op zijn knieën gaan zitten naast het slachtoffer
s’agenouiller à côté de la victime
het hoofd naar achteren kantelen
basculer la tête en arriére
het slachtoffer op zijn zij leggen
mettre la victime sur le côté
de ademhaling vergemakkelijken, bevorderen
faciliter la respiration
de riem, de das losmaken
desserrer la ceinture, la cravate
de kin van het slachtoffer optillen
élever le menton de la victime
met één hand de kin van het slachtoffer vasthouden
maintenir d’une main le menton de la victime
de andere hand op het voorhoofd leggen
mettre l’autre main sur le front
de neus van het slachtoffer dichtknijpen
pincer le nez de la victime
hartmassage
le massage cardiaque
duwen met de voet van de hand
appuyer avec le talon de la main
afwisseling
l’alternance (f)
beademingsballon
l’insufflateur (m)