SCHRIFTELIJK EXAMEN Flashcards

(54 cards)

1
Q

Εὐρώπης τὸ φίλημα, καὶ ἢν ἄχρι χείλεος ἔλθῃ,
ἡδύ γε, κἂν ψαύσῃ μοῦνον ἄκρου στόματος:
ψαύει δ᾽ οὐκ ἄκροις τοῖς χείλεσιν, ἀλλ᾽ ἐρίσασα
τὸ στόμα τὴν ψυχὴν ἐξ ὀνύχων ἀνάγει.

A

De zoen van Europa, zelfs als ze even langs de lip loopt, is heerlijk, zelfs als ze enkel langs de mond streelt. Ze strijkt niet met de top van haar lipjes, maar ze drukt haar mond en ze zuigt zelfs je ziel uit de top van je nagels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ποιεῖς πάντα, Μέλισσα, φιλανθέος ἔργα μελίσσης:
οἶδα καὶ ἐς κραδίην τοῦτο, γύναι, τίθεμαι.
καὶ μέλι μὲν στάζεις ὑπὸ χείλεσιν ἡδὺ φιλεῦσα:
ἢν δ᾽ αἰτῇς, κέντρῳ τύμμα φέρεις ἄδικον.

A

Bieke, jij doet alle werken van een bloembeminnende bij; ik weet het en ik neem het ter harte, vrouw. Wanneer je zoent doe je zoete honing onder je lippen druppelen; maar als je geld begint te vragen, dan steek je me onrechtvaardig met je angel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

τὴν ψυχήν, Ἀγάθωνα φιλῶν, ἐπὶ χείλεσιν ἔσχον
ἦλθε γὰρ ἡ τλήμων ὡς διαβησομένη.

A

Toen ik Agathon zoende , hield ik mijn ziel op mijn lippen: ze fladderde immers weg om over te steken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ὄμματ᾽ ἔχεις Ἥρης, Μελίτη, τὰς χεῖρας Ἀθήνης,
τοὺς μαζοὺς Παφίης, τὰ σφυρὰ τῆς Θέτιδος.
εὐδαίμων ὁ βλέπων σε: ;τρισόλβιος ὅστις ἀκούει:
ἡμίθεος δ᾽ ὁ φιλῶν ἀθάνατος δ᾽ ὁ γαμῶν.

A

Ogen heb je van Hera, Melita, de handen van Athena, de borstjes van de Paphische, de enkels van Thetis. Gelukkig is hij die jou ziet, driemaal al wie jou hoort, halfgoddelijk is hij die jou kust, maar onsterfelijk is degene die met jou naar bed mag gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ἰξὸν ἔχεις τὸ φίλημα, τὰ δ᾽ ὄμματα, Τιμάριον, πῦρ:
ἢν ἐσίδῃς, καίεις: ἢν δὲ θίγῃς, δέδεκας.

A

Je hebt een zoen als vogellijm, Timootje, en ogen als vuur; als je me aankijkt, verbrand je me, maar als je me aanraakt bind je me vast.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

στέρνα περὶ στέρνοις, μαστῷ δ᾽ ἔπι μαστὸν ἐρείσας,
χείλεά τε γλυκεροῖς χείλεσι συμπιέσας
Ἀντιγόνης, καὶ χρῶτα λαβὼν πρὸς χρῶτα, τὰ λοιπὰ
σιγῶ, μάρτυς ἐφ᾽ οἷς λύχνος ἐπεγράφετο.

A

Ik drukte mijn boezem op haar boezem, ik drukte mijn borst op haar borst, ik drukte mijn lippen op de zoete lippen van Antigone, ik drukte mijn lijf tegen haar lijf; ik zwijg over de rest, waarvan de lamp als getuige werd opgeschreven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

μαλθακὰ μὲν Σαπφοῦς τὰ φιλήματα, μαλθακὰ γυίων
πλέγματα χιονέων, μαλθακὰ πάντα μέλη:
ψυχὴ δ᾽ ἐξ ἀδάμαντος ἀπειθέος: ἄχρι γὰρ οἴων
ἔστιν ἔρως στομάτων, τἆλλα δὲ παρθενίης.
καὶ τίς ὑποτλαίη; τάχα τις τάχα τοῦτο ταλάσσας
δίψαν Τανταλέην τλήσεται εὐμαρέως.

A

Zacht zijn de zoenen van Sappho, zacht is de omarming van haar sneeuwblanke armen, zacht is heel haar lichaam, maar haar hart is van onbuigbaar staal: want haar liefde loopt enkel langs haar lippen, en de rest is van een maagd. Wie zou dat nu kunnen verdragen? Snel snel zal iemand die daar tegen kan, Tantalos’ dorst dulden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

οὔτε με παρθενικῆς τέρπει γάμος, οὔτε γεραιῆς:
τὴν μὲν ἐποικτείρω, τὴν δὲ καταιδέομαι.
εἴη μήτ᾽ ὄμφαξ, μήτ᾽ ἀσταφίς: ἡ δὲ πέπειρος
ἐς Κύπριδος θαλάμους ὥρια καλλοσύνη

A

Seks met een maagd pleziert me niet, of met een oude sok; ik heb medelijden met die ene en ik schaam me voor de andere. Laat haar geen zure druif of rozijn zijn; een rijpe schoonheid is goed getimed voor het bruidsbed van Cyprus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Δωρίδα τὴν ῥοδόπυγον ὑπὲρ λεχέων διατείνας
ἅψεσιν ἐν χλοερῖς ἀθάνατος γέγονα. ἡ γὰρ ὑπερφυέεσσι μέσον διαβᾶσά με ποσσίν,
ἤνυσεν ἀκλινέως τὸν Κύπριδος δόλιχον; ὄμμασι νωθρὰ βλέπουσα: τὰ δ᾽ ἠύτε πνεύματι φύλλα,
ἀμφισαλευομένης, ἔτρεμε πορφύρεα,
μέχρις ἀπεσπείσθη λευκὸν μένος ἀμφοτέροισιν,
καὶ Δωρὶς παρέτοις ἐξεχύθη μέλεσι.

A

Toen ik Doris, met het rozige kontje, had uiteen gespreid op mijn bed, werd ik onsterfelijk in haar sappige weide. Want nadat ze met haar slanke benen om mijn middel ging zitten, voltooide zonder zwenken de wedloop van Cyprus, zwoel kijkend met haar ogen; haar rozige delen trilden zoals blaadjes in de wind terwijl ze heen en weer deinde, totdat een witte kracht werd geplengd voor ons beiden, en Doris met haar ontspannen leden uitgestrekt lag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

τῶν δή πρώτων φιλοσοφησάντων οι πλείστοι τὰς ἐν ὕλης είδει μόνας ψήθησαν ἀρχὰς είναι πάντων·

A

Van degenen nu die zich als eersten met filosofie bezighielden beschouwden de meesten de beginselen in de vorm van materie als de enige (beginselen) van alles.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

ἐξ οὐ γὰρ ἔστιν ἅπαντα τὰ ὄντα καὶ ἐξ οὐ γίγνεται πρώτου καὶ εἰς ὃ φθείρεται τελευταῖον, τῆς μὲν ουσίας ὑπομενούσης τοῖς δε πάθεσι μεταβαλλούσης, τοῦτο στοιχεῖον και ταύτην ἀρχὴν φασιν εἶναι τῶν ὄντων,

A

Immers, datgene waaruit alle zijnden bestaan en waaruit ze het eerste ontstaan en waartoe ze uiteindelijk weer vergaan –waarbij de essentie blijft maar in zijn verschijningsvormen wisselt- wel dàt is naar ze zeggen het grondbeginsel en dàt is de archè van alles wat is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

καὶ διὰ τοῦτο οὔτε γίγνεσθαι ουθεν οιονται οὔτε ἀπόλλυσθαι… δεὶ γὰρ εἶναι τινα φύσιν ἢ μίαν ἢ πλείους μιᾶς ἐξ ὧν γίγνεται τάλλα σωζομένης ἐκείνης.

A

En ze menen dat daarom niets ontstaat of vergaat … want er moèt een bepaalde natuur zijn, één of meer dan één, waaruit de andere dingen ontstaan, terwijl díe (archè) bewaard blijft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

τὸ μέντοι πλῆθος καὶ τὸ εἶδος τῆς τοιαύτης ἀρχῆς
οὺ τὸ αὐτὸ πάντες λέγουσιν,

A

Wat betreft het aantal en de verschijningsvorm van deze archè zeggen ze echter niet allemaal hetzelfde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ἀλλὰ Θαλής μὲν ὁ τῆς τοιαύτης ἀρχηγός φιλοσοφίας ὕδωρ φησὶν εἶναι διὸ καὶ τὴν γῆν ἐφ᾽ ὕδατος ἀπεφήνατο είναι, λαβὼν ἴσως τὴν ὑπόληψιν ταύτην ἐκ τοῦ πάντων ὁρᾶν τὴν τροφὴν ὑγρὰν οὖσαν καὶ αὐτὸ τὸ θερμὸν ἐκ τούτου γιγνόμενον καὶ τούτῳ ζῶν το δ’ ἐξ οὐ γίγνεται, τοῦτ᾽ ἐστὶν ἀρχὴ πάντων - διά τε δὴ τοῦτο τὴν ὑπόληψιν λαβών ταύτην καὶ διὰ τὸ πάντων τὰ σπέρματα τὴν φύσιν ὑγρὰν ἔχειν, τὸ δ᾽ ὕδωρ ἀρχὴν τῆς φύσεως είναι τοῖς ὑγροῖς.

A

Maar Thales, de stichter van dit type filosofie, zegt dat het water is (daardoor verkondigde hij ook dat de aarde op water rust), en nam wellicht deze veronderstelling aan doordat hij zag dat het voedsel van alles vocht is en dat het warme zelf hieruit voortkomt en hierdoor in leven blijft (dat waaruit (iets) voortkomt, dat is (immers) de archè van alles) en daardoor nam hij die mening aan én door het feit dat de zaden van alles een vochtige aard hebben: en het water is van nature de archè voor de vochtige zaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

πόλεμος πάντων μὲν πατήρ έστι, πάντων δε βασιλεύς, καὶ τοὺς μὲν θεοὺς ἔδειξε τοὺς δὲ ἀνθρώπους, τοὺς μὲν δούλους ἐποίησε τοὺς δὲ ἐλευθέρους.

A

Oorlog is de vader van alles, de koning van alles. Aan de ene groep wijst hij hun plaats toe als goden, aan de anderen als mensen; sommigen maakt hij slaaf, anderen vrij.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

πιθηκων ο καλλιστος αισχρος ανθρωπων γενει συμβαλλειν.

A

Onder de apen is de mooiste nog lelijk in vergelijking met de menselijke soort.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ἀνθρώπων ὁ σοφώτατος πρὸς θεὸν πίθηκος φανεῖται καὶ σοφίῃ καὶ κάλλει και τοῖς ἄλλοις πάσιν.

A

Onder de mensen zal de meest wijze, met de god vergeleken, een aap blijken te zijn in wijsheid, schoonheid en al het andere.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

φησὶν δ ᾿ Αριστοτέλης ἐν τῷ περὶ τῶν Πυθαγορείων παραγγέλλειν αὐτὸν ἀπέχεσθαι τῶν κυάμων ήτοι ὅτι αἰδοίοις εἰσὶν ὅμοιοι ἢ ὅτι Αιδου πύλαις,

A

Aristoteles zegt in zijn werk “over de Puthagoreeërs dat Puthagoras aanbeval zich te onthouden van bonen, hetzij omdat ze lijken op schaamdelen, hetzij op de poorten van Hades … ”

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

ἀλλ’ ει χεῖρας έχον βόες ἵπποι τ’ ηε λέοντες ἢ γράψαι χείρεσσι και ἔργα τελεῖν ἅπερ ἄνδρες, ἵπποι μέν θ’ ἵπποισι βόες δε τε βουσιν ομοίας και κε θεῶν ἰδέας ἔγραφον και σώματ’ ἐποίουν τοιαῦθ οῖον περ καὐτοὶ δέμας εἶχον ἔκάστοι.

A

Maar als koeien en paarden of leeuwen handen hadden of met hun handen konden schrijven en werken brengen zoals mensen, wel, dan zouden paarden de beelden van hun goden tekenen, gelijkend op paarden, en koeien op koeien en ze zouden hun lichamen zó maken precies zoals ze ook elk zelf een lichaam hadden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

πῦρ καὶ ὕδωρ καὶ γαῖα καὶ αἰθέρος ἄπλετον ὕψος· Νεϊκός τ’ οὐλόμενον δίχα τῶν, ἀτάλαντον ἁπάντῃ, καὶ φιλότης ἐν τοῖσιν, ἴση μῆκός τε πλάτος τε

A

Vuur en water en aarde en eindeloze hoogte van ’t hemelgewelf: en, van hen gescheiden, maar tegen elk opwegend: verderfelijke Haat, en ín hen Liefde, in lengte en breedte aan hen gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

την σὺ νόῳ δέρκευ, μηδ’ ὄμμασι ήσο τεθηπώς.

A

Kijk jij haar aan met je geest en zit daar niet zo verbluft in je blik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

᾿Επίκουρος, Δημόκριτος καὶ τὸ θήλυ προίεσθαι σπέρμα· ἔχει γὰρ παραστάτας ἀπεστραμμένους· διὰ τοῦτο καὶ ὄρεξιν ἔχει περὶ τὰς χρήσεις.

A

Epikouros en Demokritos (leren) dat ook wijfjes zaad uitstoten; ze hebben namelijk testikels die naar binnen gevouwen zijn; daarom hebben ze ook het verlangen om te paren.

23
Q

ξυνουσίη ἀποπληξίη σμικρή· ἐξέσσυται γὰρ ἄνθρωπος ἐξ ἀνθρώπου καὶ ἀποσπᾶται πληγή τινι μεριζόμενος.

A

De coïtus is een kleine epilepsie-aanval; dan stort namelijk een mens uit een mens en wordt eruit weggerukt, doordat hij er door een soort klap van wordt gescheiden.

24
Q

Δημόκριτος γοῦν αὐτός, ὡς φασιν, έλεγε βούλεσθαι μᾶλλον μίαν εὑρεῖν αἰτιολογίαν ἢ τὴν Περσῶν οι βασιλείαν γενέσθαι.

A

Demokritos beweerde dus, zoals ze zeggen, dat hij liever één oorzakelijke verklaring wilde vinden dan dat hij het koningschap van Perzië zou krijgen.

25
εξωτικως μη πονειν παιδες ανιεντες, ουτε γραμματ' αν μαθοιεν ουτε μουσικην ουτε αγωνιην ουδ οπερ μαλιστα την αρετην συνεχει, το αιδεισθαι: μαλα γαρ εκ τουτων φιλει γιγνεσθαι η αιδως
Kinderen die de vrijheid krijgen om zonder te leren zich niet in te spannen, zullen nooit leren lezen en schrijven en ook geen muziek leren maken of sport bedrijven of, hetgeen net bij uitstek de deugd ondersteunt, eerbied hebben; want de eerbied houdt er erg van uit die inspanningen te ontstaan.
26
ἀνήρετ᾽ αὐτὸν Χαιρεφῶν ὁ Σφήττιος ὁπότερα τὴν γνώμην ἔχοι, τὰς ἐμπίδας κατὰ τὸ στόμ᾽ ᾁδειν ἢ κατὰ τοὐρροπύγιον.
Chairephoon uit Sphettos vroeg hem welk van beide meningen hij had: dat muggen zoemen door hun snuit of door hun achterwerk.
27
τί δῆτ᾽ ἐκεῖνος εἶπε περὶ τῆς ἐμπίδος;
Voorwaar, en wat heeft hij in verband met de mug dan gezegd?
28
ἔφασκεν εἶναι τοὔντερον τῆς ἐμπίδος στενόν: διὰ λεπτοῦ δ᾽ ὄντος αὐτοῦ τὴν πνοὴν βίᾳ βαδίζειν εὐθὺ τοὐρροπυγίου:
Hij zei dat het ingewand van de mug nauw is en dat de lucht door dat nauwe zijnde ding met geweld naar buiten vliegt, recht naar zijn gat.
29
ἔπειτα κοῖλον πρὸς στενῷ προσκείμενον τὸν πρωκτὸν ἠχεῖν ὑπὸ βίας τοῦ πνεύματος.
En dat vervolgens de holle aars, die na de engte ligt, door het geweld van de wind gaat knallen.
30
ἐπειδὴ οὖν ἡ φύσις δίχα ἐτμήθη, ποθοῦν ἕκαστον τὸ ἥμισυ τὸ αὑτοῦ συνῄει, καὶ περιβάλλοντες τὰς χεῖρας καὶ συμπλεκόμενοι ἀλλήλοις,
Toen dus het oorspronkelijke lichaam in tweeën was gesneden, verlangde iedere helft hevig naar zijn (weder)helft en kwam ermee samen, en ze sloegen hun armen om elkaar heen en omstrengelden elkaar.
31
ἐπιθυμοῦντες συμφῦναι, ἀπέθνῃσκον ὑπὸ λιμοῦ καὶ τῆς ἄλλης ἀργίας διὰ τὸ μηδὲν ἐθέλειν χωρὶς ἀλλήλων ποιεῖν.
Vol verlangen samen te groeien stierven ze door de honger en de algehele inertie, omdat ze niets wilden doen zonder elkaar.
32
καὶ ὁπότε τι ἀποθάνοι τῶν ἡμίσεων, τὸ δὲ λειφθείη, τὸ λειφθὲν ἄλλο ἐζήτει καὶ συνεπλέκετο, εἴτε γυναικὸς τῆς ὅλης ἐντύχοι ἡμίσει—ὃ δὴ νῦν γυναῖκα καλοῦμεν—εἴτε ἀνδρός: καὶ οὕτως ἀπώλλυντο.
En telkens wanneer één van de helften stierf en de andere achterbleef, zocht de overgebleven helft een andere helft en omstrengelde het, of hij nu een helft ontmoette van een vrouwelijk geheel – dat wij nu vrouw noemen – of van een (hele) man: en zo kwamen ze om.
33
ἐλεήσας δὲ ὁ Ζεὺς ἄλλην μηχανὴν πορίζεται, καὶ μετατίθησιν αὐτῶν τὰ αἰδοῖα εἰς τὸ πρόσθεν—τέως γὰρ καὶ ταῦτα ἐκτὸς εἶχον, καὶ ἐγέννων καὶ ἔτικτον οὐκ εἰς ἀλλήλους ἀλλ᾽ εἰς γῆν, ὥσπερ οἱ τέττιγες
Zeus echter kreeg medelijden en bedacht/deed een ander middel van de hand: hij verplaatste hun schaamdelen naar de voorkant – want tot dan hadden ze die ook aan de buitenkant (zitten), en ze bevruchtten elkaar niet en brachten niet voort in elkaar, maar in de grond, zoals cicades.
34
μετέθηκέ τε οὖν οὕτω αὐτῶν εἰς τὸ πρόσθεν καὶ διὰ τούτων τὴν γένεσιν ἐν ἀλλήλοις ἐποίησεν, διὰ τοῦ ἄρρενος ἐν τῷ θήλει, τῶνδε ἕνεκα, ἵνα ἐν τῇ συμπλοκῇ ἅμα μὲν εἰ ἀνὴρ γυναικὶ ἐντύχοι, γεννῷεν καὶ γίγνοιτο τὸ γένος, ἅμα δ᾽ εἰ καὶ ἄρρην ἄρρενι, πλησμονὴ γοῦν γίγνοιτο τῆς συνουσίας καὶ διαπαύοιντο καὶ ἐπὶ τὰ ἔργα τρέποιντο καὶ τοῦ ἄλλου βίου ἐπιμελοῖντο.
Hij heeft ze dus verplaatst op die manier naar hun voorkant en daardoor maakte hij dat hun voortplanting bij elkaar plaatsvond, door het mannelijke in het vrouwelijke en dit om de volgende redenen: opdat bij een omstrengeling tegelijk, als een man een vrouw trof, ze zich zouden voortplanten, en nageslacht zou ontstaan, en tegelijk als een man een man trof, er tenminste bevrediging zou ontstaan uit hun samenzijn en zij tot rust zouden komen en zich tot hun werk wenden en zich bekommeren om hun andere levensbehoeften.
35
ἐγὼ μὲν δὴ ταῦτα ἀκούσας τε καὶ εἰπών, καὶ ἀφεὶς ὥσπερ βέλη, τετρῶσθαι αὐτὸν ᾤμην:
Ik nu had dit aangehoord en gesproken, en ik had als het ware pijlen afgeschoten en meende dat hij gewond was.
36
καὶ ἀναστάς γε, οὐδ᾽ ἐπιτρέψας τούτῳ εἰπεῖν οὐδὲν ἔτι, ἀμφιέσας τὸ ἱμάτιον τὸ ἐμαυτοῦ τοῦτον—καὶ γὰρ ἦν χειμών—ὑπὸ τὸν τρίβωνα κατακλινεὶς τὸν τουτουί, περιβαλὼν τὼ χεῖρε τούτῳ τῷ δαιμονίῳ ὡς ἀληθῶς καὶ θαυμαστῷ, κατεκείμην τὴν νύκτα ὅλην.
Ik stond op en zonder hem de kans te geven om nog iets te zeggen, bedekte ik hem met mijn eigen mantel – het was immers winter - en ging liggen onder zijn versleten mantel, sloeg mijn armen om deze waarlijk bovenmenselijke en wonderbaarlijke man en (zo) lag ik de hele nacht.
37
καὶ οὐδὲ ταῦτα αὖ, ὦ Σώκρατες, ἐρεῖς ὅτι ψεύδομαι.
En ook in verband met deze dingen, Sokrates, zul je opnieuw niet (kunnen) zeggen dat ik lieg.
38
ποιήσαντος δὲ δὴ ταῦτα ἐμοῦ οὗτος τοσοῦτον περιεγένετό τε καὶ κατεφρόνησεν καὶ κατεγέλασεν τῆς ἐμῆς ὥρας καὶ ὕβρισεν—καὶ περὶ ἐκεῖνό γε ᾤμην τὶ εἶναι, ὦ ἄνδρες δικασταί: δικασταὶ γάρ ἐστε τῆς Σωκράτους ὑπερηφανίας—εὖ γὰρ ἴστε μὰ θεούς, μὰ θεάς, οὐδὲν περιττότερον καταδεδαρθηκὼς ἀνέστην μετὰ Σωκράτους, ἢ εἰ μετὰ πατρὸς καθηῦδον ἢ ἀδελφοῦ πρεσβυτέρου.
Toen ik nu dat had gedaan zette hij zich zozeer boven en verachtte en bespotte en beledigde hij zozeer mijn schoonheid –en ik meende nog dat ik op dat punt echt iets voorstelde, heren rechters: rechters zijn jullie immers van Sokrates’ overmoed – weet namelijk goed, bij de goden, bij de godinnen: zonder dat er iets bijzonders gebeurde heb ik met hem de nacht doorgebracht en ben ik weer opgestaan naast Sokrates dan wanneer ik geslapen had naast een vader of een oudere broer.
39
ἐγὼ γοῦν, ὦ ἄνδρες, εἰ μὴ ἔμελλον κομιδῇ δόξειν μεθύειν, εἶπον ὀμόσας ἂν ὑμῖν οἷα δὴ πέπονθα αὐτὸς ὑπὸ τῶν τούτου λόγων καὶ πάσχω ἔτι καὶ νυνί.
Ik zou, heren, indien ik (jullie) niet volledig dronken zou lijken te zijn, een eed zweren en hullie vertellen wat ik allemaal zelf door de woorden van die man heb ervaren en nog ervaar.
40
ὅταν γὰρ ἀκούω, πολύ μοι μᾶλλον ἢ τῶν κορυβαντιώντων ἥ τε καρδία πηδᾷ καὶ δάκρυα ἐκχεῖται ὑπὸ τῶν λόγων τῶν τούτου, ὁρῶ δὲ καὶ ἄλλους παμπόλλους τὰ αὐτὰ πάσχοντας:
Telkens als ik naar hem luister, bonst mijn hart meer nog dan bij mensen in Korybantische trance en tranen springen in mijn ogen door zijn woorden, en ik zie dat vele anderen hetzelfde ervaren.
41
Περικλέους δὲ ἀκούων καὶ ἄλλων ἀγαθῶν ῥητόρων εὖ μὲν ἡγούμην λέγειν, τοιοῦτον δ᾽ οὐδὲν ἔπασχον, οὐδ᾽ ἐτεθορύβητό μου ἡ ψυχὴ οὐδ᾽ ἠγανάκτει ὡς ἀνδραποδωδῶς διακειμένου,
Wanneer ik Perikles hoorde en andere uitstekende redenaars, meende ik wel dat ze goed spraken, maar ik had geen dergelijke ervaring, en niet was mijn geest in verwarring of ergerde zich niet zoals bij iemand die er als een slaaf aan toe is.
42
καὶ ὁ Κρίτων, ἀλλ᾽ οἶμαι, ἔφη, ἔγωγε, ὦ Σώκρατες, ἔτι ἥλιον εἶναι ἐπὶ τοῖς ὄρεσιν καὶ οὔπω δεδυκέναι. καὶ ἅμα ἐγὼ οἶδα καὶ ἄλλους πάνυ ὀψὲ πίνοντας, ἐπειδὰν παραγγελθῇ αὐτοῖς, δειπνήσαντάς τε καὶ πιόντας εὖ μάλα, καὶ συγγενομένους γ᾽ ἐνίους ὧν ἂν τύχωσιν ἐπιθυμοῦντες. ἀλλὰ μηδὲν ἐπείγου: ἔτι γὰρ ἐγχωρεῖ.
En Kritoon zei: “Maar ik meen, Sokrates, dat er nog zon op de bergen is en dat hij nog niet onder is gegaan. En bovendien weet ik dat ook anderen zeer laat drinken, wanneer het hun is opgedragen, nadat ze zeer goed hebben gedineerd en gedronken en nadat sommigen zelfs seks hebben gehad met wie zij toevallig verlangden. Neen, haast je niet: er is immers nog tijd.”
43
καὶ ὁ Σωκράτης, εἰκότως γε, ἔφη, ὦ Κρίτων, ἐκεῖνοί τε ταῦτα ποιοῦσιν, οὓς σὺ λέγεις—οἴονται γὰρ κερδαίνειν ταῦτα ποιήσαντες—καὶ ἔγωγε ταῦτα εἰκότως οὐ ποιήσω: οὐδὲν γὰρ οἶμαι κερδανεῖν ὀλίγον ὕστερον πιὼν ἄλλο γε ἢ γέλωτα ὀφλήσειν παρ᾽ ἐμαυτῷ, γλιχόμενος τοῦ ζῆν καὶ φειδόμενος οὐδενὸς ἔτι ἐνόντος. ἀλλ᾽ ἴθι, ἔφη, πείθου καὶ μὴ ἄλλως ποίει.
En Sokrates zei: “Natuurlijk, Kritoon, doen zij die jij bedoelt die dingen –want zij denken er voordeel mee te doen als ze dat doen – en ík zal dat natuurlijk niet doen. Ik ben immers van mening door iets later te drinken geen enkel ander voordeel te zullen hebben dan dat ik mij belachelijk zal maken in mijn ogen, als ik mij vastklamp aan het leven en spaar terwijl er niets meer inzit. Maar vooruit, zei hij, gehoorzaam en doe niet anders.”
44
καὶ ἡμεῖς ἀκούσαντες ᾐσχύνθημέν τε καὶ ἐπέσχομεν τοῦ δακρύειν.
En nadat wij dit gehoord hadden, schaamden we ons en hielden we op met wenen.
45
ὁ δὲ περιελθών, ἐπειδή οἱ βαρύνεσθαι ἔφη τὰ σκέλη,
Nadat hij rondgewandeld had, zei hij dat zijn benen zwaar werden.
46
κατεκλίνη ὕπτιος—οὕτω γὰρ ἐκέλευεν ὁ ἄνθρωπος— καὶ ἅμα ἐφαπτόμενος αὐτοῦ οὗτος ὁ δοὺς τὸ φάρμακον, διαλιπὼν χρόνον ἐπεσκόπει τοὺς πόδας καὶ τὰ σκέλη, κἄπειτα σφόδρα πιέσας αὐτοῦ τὸν πόδα ἤρετο εἰ αἰσθάνοιτο, ὁ δ᾽ οὐκ ἔφη.
Hij ging op zijn rug liggen –want zo had de man bevolen- terwijl degene die het gif had gegeven hem aanraakte, controleerde hij na wat tijd te laten verlopen zijn voeten en benen, en nadat hij hard in zijn voet had geknepen vroeg hij hem vervolgens of hij het voelde. Hij zei van niet.
47
καὶ μετὰ τοῦτο αὖθις τὰς κνήμας:
En daarna (deed hij) dat opnieuw (bij) zijn scheenbenen.
48
καὶ ἐπανιὼν οὕτως ἡμῖν ἐπεδείκνυτο ὅτι ψύχοιτό τε καὶ πήγνυτο.
En terwijl hij zo omhoog ging, toonde hij ons dat hij koud werd en hij werd stijf.
49
καὶ αὐτὸς ἥπτετο καὶ εἶπεν ὅτι, ἐπειδὰν πρὸς τῇ καρδίᾳ γένηται αὐτῷ, τότε οἰχήσεται.
En ook zelf raakte hij zich aan en zei dat, wanneer het bij zijn hart kwam, hij dan zou sterven.
50
ἤδη οὖν σχεδόν τι αὐτοῦ ἦν τὰ περὶ τὸ ἦτρον ψυχόμενα, καὶ ἐκκαλυψάμενος—ἐνεκεκάλυπτο γάρ—εἶπεν—ὃ δὴ τελευταῖον ἐφθέγξατο—‘ὦ Κρίτων, ἔφη, τῷ Ἀσκληπιῷ ὀφείλομεν ἀλεκτρυόνα: ἀλλὰ ἀπόδοτε καὶ μὴ ἀμελήσητε.’
Het gedeelte rond zijn buik was dus bijna koud geworden, en nadat hij de doek van zijn gezicht had weggenomen –want hij had zich met een doek bedekt- zie hij wat hij als laatste heeft gezegd: “Kritoon”, zei hij, “wij zijn Asklepios een haan verschuldigd: geef hem dat (waar hij recht op heeft) en laat het niet na.”
51
ἀλλὰ ταῦτα, ἔφη, ἔσται, ὁ Κρίτων: ἀλλ᾽ ὅρα εἴ τι ἄλλο λέγεις.
“Neen, dat,” zei Kritoon, “zal (zo) zijn. Maar kijk of je nog iets anders wil zeggen."
52
ταῦτα ἐρομένου αὐτοῦ οὐδὲν ἔτι ἀπεκρίνατο, ἀλλ᾽ ὀλίγον χρόνον διαλιπὼν ἐκινήθη τε καὶ ὁ ἄνθρωπος ἐξεκάλυψεν αὐτόν, καὶ ὃς τὰ ὄμματα ἔστησεν:
Nadat hij dat had gevraagd antwoordde hij niets meer, maar weinig tijd ertussen latend bewoog hij zich en de man nam hem de doek weg van het gezicht, en zijn ogen stonden verstard.
53
ἰδὼν δὲ ὁ Κρίτων συνέλαβε τὸ στόμα καὶ τοὺς ὀφθαλμούς.
Toen Kritoon het zag sloot hij zijn mond en zijn ogen.
54
ἥδε ἡ τελευτή, ὦ Ἐχέκρατες, τοῦ ἑταίρου ἡμῖν ἐγένετο, ἀνδρός, ὡς ἡμεῖς φαῖμεν ἄν, τῶν τότε ὧν ἐπειράθημεν ἀρίστου καὶ ἄλλως φρονιμωτάτου καὶ δικαιοτάτου.
Dit, Echekrates, was het einde van onze vriend, van de beste en de verstandigste en de meest rechtschapen man, zoals wij zouden (kunnen) zeggen, van de mensen die wij toen hebben leren kennen.