Studietaak 7 Flashcards

(24 cards)

1
Q

Wanneer gebruik je de chi-kwadraat toets?

A

De chi-kwadraat toets gebruik je als je twee categorische variabelen (op nominaal meetniveau)
met elkaar wil vergelijken, bijvoorbeeld de relatie tussen groepen leerlingen (bijvoorbeeld groep
7a, 7b, en 7c) en het aantal geslaagde leerlingen voor een toets

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe bereken je de verwachte frequenties?

A

fe= (rijtotaal x kolomtotaal) / totale observaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is een non-parametrische toets?

A

Een toets waarbij alle variabelen maximaal een ordinaal meetniveau hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kan er een standaardfout worden berekend bij een non-parametrische toets?

A

Nee, het meetniveau leent zich hier niet voor.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn voordelen van non-parametrische toetsen?

A

Er zijn minder aannames en controles nodig zoals; normaalverdelingen, steekproefgrootte en de spreiding.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een nadeel van een non-parametrische toets?

A

Dat je met variabelen van een lager meetniveau minder genuanceerde uitspraken kunt doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekent het wanneer we zeggen in de populatie zijn de twee variabelen statistische onafhankelijk van elkaar?

A

Nulhypothese: er is geen verband tussen de variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe noem je de waarden die je in een kruistabel vindt?

A

De geobserveerde frequenties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat wordt er bedoeld met de verwachte frequenties?

A

Waarden die je zou verwachten als er geen samenhang zou zijn. (de waarden die je in de kruistabel zou vinden als de nulhypothese waar zou zijn).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar is Chi^2 geen bruikbare associatiemaat?

A

Omdat het niet naar boven toe is begrensd en niet direct te interpreteren is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de formule voor Chi^2?

A

(Geobserveerde frequenties - verwachte frequenties)^2 / verwachte frequenties. (fo-fe)^2/ fe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe bereken je de verwachte frequenties in een kruistabel?

A

Bijv. (totaal rechtsboven* totaal linksonder) / totaal rechtsonder . Vermenigvuldig het rijtotaal van de cel met het kolomtotaal van de cel en deelt u dit vervolgens door het eindtotaal .

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn voorwaarden voor een kruistabellenanalyse?

A

Maximaal 20% van de verwachte cellen mag een verwachte frequentie lager hebben dan 5. Mogelijke oplossing zou hiervoor hercodering kunnen zijn, waardoor er toch meer verwachte frequenties zijn. (dit kan wel zorgen voor infomatieverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat betekent het wanneer de fo veel afwijkt van de fe in de kruistabel?

A

Dan zal er eerder een significant resultaat gevonden worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kun je de sterkte van een verband vinden?

A

Door een significantietoets uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe worden de vrijheidsgraden van een Chi^2 toets berekend?

A

door het aantal rijen -1 te vermenigvuldigen met het aantal kolommen -1. (r-1) * (k-1)

17
Q

Rapportage Chi-kwadraat toets ziet er als volgt uit:

A

Chi^2 (df, N = …) = value, p < 0.001

18
Q

Wat zijn associatiematen?

A

Ofwel samenhangmaten, geven aan hoe sterk een verband is tussen twee variabelen. De effectgroottes die berekend kunnen worden wanneer bij een kruistabelanalyse een significant resultaat wordt gevonden.

19
Q

Welke associatiematen zijn er voor het nominale meetniveau van variabelen?

A

Symmetrisch: Cramer’s V en Phi
Asymmetrisch: Goodman en Kruskals tau

20
Q

Welke associatiematen zijn er voor het ordinale meetniveau van variabelen?

A

Symmetrisch: gamma
Asymmetrisch: Somer’s d

21
Q

Wanneer spreken we van een asymmetrische relatie tussen variabelen?

A

wanneer het een onafhankelijke variabele en een onafhankelijke variabele betreft.

22
Q

Wanneer spreken we van een symmetrische relatie tussen variabelen?

A

Wanneer het onderscheid tussen afhankelijke en onafhankelijke variabelen niet duidelijk is. Je weet niet wat door wat wordt beinvloedt.

23
Q

Wat zijn de grove richtlijnen van associatiematen?

A

0-0,1 = zeer zwak/geen verband
0.11-0.3 = zwak verband
0.31-0.5 = redelijk verband
0.51-0.8 = sterk verband
0.81-0.99 = zeer sterk verband
1 = perfect verband