tentamen moeilijk/algemeen Flashcards

(221 cards)

1
Q

waardoor wordt angiogenese geïnduceerd?

A
  • hypoxie via HIF1alfa
  • VEGF
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

purine

A
  • A
  • G
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

pyrimidine

A
  • C
  • T
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

niet-homologe DNA-eindverbinding

A
  1. KU70/80 dimeer herkent breuk
  2. DNA-PKcs en ligase brengen twee uiteinden aan elkaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

welke drie factoren zorgen voor nauwkeurigheid bij de DNA-replicatie?

A
  1. base selectie
  2. proof-reading
  3. mismatch reparatie (EXO1 knipt het gemuteerde stuk)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

waarvoor heb je PARP1 nodig?

A

BER

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat doet PARP1?

A

bindt aan enkelstrengsbreuken en verzorgt herkenning voor reparatie-eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

synthetische letaliteit

A
  1. PARP1 remmen
  2. enkelstrengsbreuken staan lang open
  3. er komt al replicatie voordat dit is gerepareerd
  4. door de breuk valt het uit elkaar
  5. twee opties: (1)niet-homologe eindverbinding (2)homologe recombinatie
  6. niet-homologe eindverbinding kan niet door gebrek aan 2de DNA-uiteinde
  7. homologe recombinatie dmv BRCA: tumor dood, normale cellen leven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is de invloed van hyperthermie?

A

=> breekt BRCA2 af => geen homologe recombinatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

dubbelstrengsbreuken reparatiemechanismen

A
  • niet-homologe DNA-eindverbinding (non-homologous end joining, NHEJ)
  • homologe recombinatie (HR)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

enkelstrengsbreuken reparatiemechanismen

A
  • BER
  • NER
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

FLT3-receptor

A
  • split kinase receptor
  • ITD mutatie => AML
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

GCSF-receptor

A
  • non-RTK receptor
  • mutatie => CNL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

IL-7 receptor

A
  • non-RTK receptor
  • i.c.m. JAK2 mutatie => ALL
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

TPO-receptor

A
  • non-RTK receptor
  • i.c.m. JAK2 mutatie => myeloproliferatieve aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

welke mutaties horen bij MPN?

A
  • JAK2
  • MPL-R
  • calreticuline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

effecten van een Wnt pathway die aanstaat

A
  • cycD => celcyclus
  • CDK4 => celcyclus
  • MYC => celcyclus
  • LGR5 => niche
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

volgorde darmkanker mutaties

A

1: APC
2: K-RAS
3: p53, SMAD

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wnt als therapie target

A

COX2 stimuleert Wnt pathway. een COX2-remmer, zoals aspirine, remt de Wnt-pathway

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verschil MDS en MPN

A

kijk overzicht blz 21 boekje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

MDS behandeling

A

5-azacytidine
- C-homoloog die niet kan worden gemethyleerd
- op de 5 plek is een N, ipv een C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

MDS pathofysiologie

A

hypermethylering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

wat gebeurt er bij methylering?

A

er komt een bindingsplaats voor CpG eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

wat doen CpG eiwitten?

A

euchromatine => heterochromatine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
met welk enzym vindt methylering plaats?
DNMT
26
waar vindt vooral methylering plaats?
in CG-eilanden in de promotor: plaats 5 van ringstructuur
27
BCL-2 effect op apoptose
inhiberend
28
BAX effect op apoptose
stimulerend
29
intrinsieke apoptose pathway
stress/DNA-schade 1. p53 reageert 2. BAX actief 3. cytochroom C komt vrij uit mitochondria 4. activeert caspase 3 5. apoptose
30
extrinsieke apoptose pathway
TNF/FASL 1. DISC: death inducing signaling complex 2. caspase cascade 3. apoptose
31
BH3 functie
blokkeert BCL2 en activeert BAX
32
hoe remmen senescente cellen de celcyclus?
- p53 - p21 - p16
33
uit welke 3 domeinen bestaat p53?
1) TAD: transcriptie-activerend 2) DNA-bindend 3) tetramerisatie (werkzaam alleen als tetrameer)
34
p53 normale situatie
1. MDM2 bindt aan TAD 2. MDM2 voegt ubiquitine toe aan TAD 3. ubiquitine zorgt ervoor dat p53 wordt afgebroken door proteasomen 4. geen apoptose
35
p53 onder stress
1. TAD wordt gefosforyleerd 2. MDM2 kan niet binden aan TAD 3. meer p53 in nucleus 4. tetramerisatie + activatie 5. apoptose
36
waarop heeft p53 invloed?
- p21 - BAX (induceert apoptose) - MDM2 (negatieve feedback)
37
tumoren p53
- missense mutatie in DNA-bindend domein - verlies beide allelen - MDM2 amplificatie er is een hoge concentratie aan p53, maar het is niet werkzaam
38
dominante negatieve werking p53
- werkt als tetrameer - als 1 is gemuteerd, werkt de rest ook niet - dus: wildtype wordt ook geïnactiveerd
39
wanneer de CD8+ cytotoxische T-cel is geactiveerd, wat gebeurt er dan?
deze cel gaat eiwitbevattende cytotoxische granulen uitscheiden. uit deze granulen komt: 1. perforine: maakt gaten in tumor celmembraan 2. granzym B: gaat tumor naar binnen door gat
40
tumor editing
1. normale cellen muteren waardoor het immuunsysteem ze herkent 2. via intrinsieke regulatie gaan ze naar reparatie, apoptose, of senescense : eliminatie 3. niet goed genoeg? => immuun systeem valt cellen aan 4. => equilibrium: getransformeerde cellen zijn onderdrukt aanwezig 5.verdere mutaties => niet meer herkend door immuun: escape door: ~geen Ag maken ~HLA downreguleren
41
kanker immuun cyclus
1. tumor Ag komen vrij 2. de vrijgekomen tumor Ag's worden door APC's opgenomen 3. APC's gaan naar lymfeklieren, waar speeddating plaatsvindt tussen APC's en T-cellen. match? => heel veel T-cellen 4. T-cellen gaan via bloed richting tumor 5. T-cellen infiltreren door het endotheel naar de tumor 6. T-cellen herkennen tumorcellen adhv HLA en Ag 7. tumorcel wordt gedood
42
priming costimulatioire activatie
signaal 1 = HLA-Ag => TCR signaal 2 = CD80+CD86 => CD28 hierdoor komt CTLA-4 op het T-celmembraan
43
hoe doen alkylerende middelen hun werk?
adducten en crosslinks
44
platina verbindingen
adducten en crosslinks
45
taxanen
verhinderen depolymerisatie
46
western blotting
- eiwitten scheiden adhv gewicht - grootte: plaats van band - hoeveelheid: dikte van band
47
mutaties CML
1. ABL 9=>22 2. BCR 5'22=>22 3. BCR 3'22=>9
48
philadelphia chromosoom
ABL en BCR 5'
49
folliculair B-cel lymfoom
Bcl2 gen bij IgH enhancer
50
lymfoom van burkitt
c-myc gen naar IgH enhancer
51
T colon
T1: uitbreiding tot in submucosa T2: uitbreiding tot in muscularis propria T3: uitbreiding tot in subserosa of pericolisch/perirectaal vetweefsel T4: uitbreiding in omgevende organen of door peritoneum
52
N colon
N0: geen regionale kliermetastasen N1: maximaal 3 klieren positief N2: meer dan 3 klieren positief
53
T mamma carcinoom
T1: tumor 2 cm of kleiner in grootste dimensie T2: tumor meer dan 2 cm maar niet meer dan 5 cm in grootste dimensie T3: tumor meer dan 5 cm in grootste dimensie T4: tumor met ingroei in thoraxwand of huid
54
N mamma carcinoom
N1: maximaal 3 klieren positief (tenminste 1 klier met een metastase >0,2cm) N2: meer dan 3 klieren positief maar niet meer dan 9 positieve klieren N3: meer dan 9 klieren positief
55
urologische tumoren meta
kleine bekken
56
penis vulva tumoren meta
lies
57
testis tumor meta
abdominale aorta
58
bronchustumoren gaan eerst naar… en dan naar …
eerst intrabronchiale klieren en dan naar hilaire klieren
59
in transit metastase
een uitzaaiing van kanker die zich verspreidt via lymfevaten tussen de oorspronkelijke tumor en de dichtstbijzijnde lymfeklieren, maar die de lymfeklieren zelf nog niet heeft bereikt. Dit komt vooral voor bij huidkankers zoals melanoom. dus je hebt onderweg al een vastloping.
60
een uitzaaiing van kanker die zich verspreidt via lymfevaten tussen de oorspronkelijke tumor en de dichtstbijzijnde lymfeklieren, maar die de lymfeklieren zelf nog niet heeft bereikt. Dit komt vooral voor bij huidkankers zoals melanoom. dus je hebt onderweg al een vastloping.
in transit metastase
61
skip metastasering
bepaalde lymfeklieren worden overgeslagen
62
bepaalde lymfeklieren worden overgeslagen
skip metastasering
63
eerste lymfeklier die een lymfbaan tegenkomt =
sentinel node
64
sentinel node
eerste lymfeklier die een lymfbaan tegenkomt =
65
hoe kan skip metastase voorkomen?
als er bv al eerder in het gebied is geopereerd kan het zijn dat de lymfedrainage is verstoord
66
lymfangitis carcinomatosa
massaal tumor deposities in lymfevaten de term pleuritis carcinomatosa wordt ook wel gebruikt maar verwijst dan naar pleuraholte
67
massaal tumor deposities in lymfevaten de term pleuritis carcinomatosa wordt ook wel gebruikt maar verwijst dan naar pleuraholte
lymfangitis carcinomatosa
68
tumordeposits
je ziet een tumorgroei buiten het orgaan, maar niet in een duidelijke lymfeklier structuur
69
je ziet een tumorgroei buiten het orgaan, maar niet in een duidelijke lymfeklier structuu
tumor deposits
70
hoe kan tumordeposits ontstaan?
- in transit metastase - lymfeklier waar metastase in is geweest en de metastase is zo gegroeid dat de hele lymfeklier is vernietigd dus je ziet de rets van de lymfeklier niet meer
71
entmetastasering
pleuraholte, bv pleuradoorgroei longtumor: pleuravocht, pleuritis carcinomatosa peritoneumholte bv door doorgroei maagtumor: ascites, peritonitis carcinomatosa pericardholte, bv bij maligne mesothelioom steekkanaal buikwand metastase na naald biopsie van levertumor
72
pleuraholte, bv pleuradoorgroei longtumor: pleuravocht, pleuritis carcinomatosa peritoneumholte bv door doorgroei maagtumor: ascites, peritonitis carcinomatosa pericardholte, bv bij maligne mesothelioom steekkanaal buikwand metastase na naald biopsie van levertumor
entmetastasering
73
wat zijn twee mogelijke oorzaken waardoor tumorceldeling niet circiaan verloopt?
1. de klok in tumorcellen is nog synchroon, maar de celcyclus niet 2. de klok in tumorcellen is niet synchroon, en hierdoor de celdeling ook niet.
74
spectrale karyotypering (SKY)
je hebt gwn een soort overzicht van alle chromosomen. dan voeg je een kleur probe toe die dan ergens specifiek aan bindt. hiermee maak je de chromosomen zichtbaar, zodat je kan zien hoeveel , maar ook translocaties zijn hierdoor zichtbaar
75
pleiomorf
groep cellen die qua grootte, vorm of kleur sterk van elkaar verschillen
76
anaplasie
dedifferentiatie
77
desmoplastisch
tumorcellen met collageenrijk stroma
78
een buisvormige structuur in het cytoplasma van de cel
centriool
79
centriool
een buisvormige structuur in het cytoplasma van de cel
80
centrosoom
bestaat uit twee loodrecht op elkaar staande centriolen; spoellichaampjes vormen hieruit
81
bestaat uit twee loodrecht op elkaar staande centriolen; spoellichaampjes vormen hieruit
centrosoom
82
het centrale deel van een chromosoom dat als anker fungeert bij de segregatie (opdeling) van de chromatiden tijdens de mitose.
centromeer
83
centromeer
het centrale deel van een chromosoom dat als anker fungeert bij de segregatie (opdeling) van de chromatiden tijdens de mitose.
84
symptomen rechtszijdige CRC
- vermoeidheid - anemie
85
symptomen linkszijdige CRC
- veranderd defecatiepatroon - rectaal bloedverlies - krampen
86
welke twee typen adenomen zijn voorlopers van CRC?
- sessiele adenomen - tubulo-vilieuze (meest voorkomend, KRAS)
87
lead time bias
als de diagnose EERDER wordt gesteld (met screening), ga je nog steeds op hetzelfde moment dood, maar het lijkt een langere survival te zijn omdat de tijd tussen diagnose en sterfte langer is. ook is er sprake van length time bias; Lead time bias happens when survival time appears longer because diagnosis was done earlier (for instance, by screening), irrespective of whether the patient lived longer.
88
length time bias
Length time bias (or length bias) is an overestimation of survival duration due to the relative excess of cases detected that are asymptomatically slowly progressing, while fast progressing cases are detected after giving symptoms. [citation needed] Length time bias is often discussed in the context of the benefits of cancer screening, and it can lead to the perception that screening leads to better outcomes when in reality it has no effect. Fast-growing tumors generally have a shorter asymptomatic phase than slower-growing tumors. Thus, there is a shorter period of time during which the cancer is present in the body (and so might be detected by screening) but not yet large enough to cause symptoms, that would cause the patient to seek medical care and be diagnosed without screening.
89
trechter van dunning criteria
1. noodzakelijke zorg 2. werkzaamheid 3. doelmatigheid (weegt het op?) 4. eigen rekening en verantwoording (kan de burger dit zelf betalen?)
90
QALY=
tijdsduur x ernst
91
Geef een aantal voorbeelden van orgaansystemen welke acute schade kunnen vertonen en beschrijf de klachten van de patiënt. Beargumenteer of je elk van deze reacties kunt voorkomen en zo ja, hoe je dat zou moeten doen.
Keelslijmvlies pijn bij slikken te voorkomen door zoveel mogelijk volume af te dekken. Slokdarmslijmvlies pijn bij slikken te voorkomen door zoveel mogelijk volume af te dekken. Darmslijmvlies diarree te voorkomen door zoveel mogelijk volume af te dekken.
92
Noem zo volledig mogelijk de orgaansystemen waarbij sprake is van laat optreden van bestralingsschade en beschrijf de klachten van de patiënt hierbij. Geef aan of de klachten van voorbijgaande aard zijn of niet.
Speekselklieren droge mond en caries doorgaans blijvend Dunne darm diarree bij laat optreden doorgaans blijvend (kan echter wel na enkele jaren geleidelijk uitdoven) Ooglens staar blijvend Nieren nierinsufficiëntie blijvend Ruggenmerg neurologische uitval blijvend Huid fibrose (cosmetisch blijvend bezwaar en soms pijnlijk) blijvend
93
precursor formaat
groot
94
rijpe cel formaat
klein
95
nucleoli precursor
goed zichtbaar
96
nucleoli rijpe cel
slecht zichtbaar
97
precursor chromatine
open
98
rijpe cel chromatine
gesloten
99
precursor cytoplasma
basofiel-neutrofiel
100
rijpe cel cytoplasma
neutrofiel-acidofiel
101
kern rijpe cel
lobbig
102
blasten: normaal MDS leukemie
<2% <20% >20%
103
NPM1 mutatie
AML: insertie van 4 basen => frameshift
104
gevolgen NPM1 mutatie
geen verandering in de overleving, maar wel minder lang ziektevrij
105
calreticuline mechanisme
1. stimulering door TPO 2. dimerisatie van MPL-eiwitten 3. JAK2 wordt aangezet
106
JAK-2 mutatie
polycytemia vera
107
welke mutatie leidt tot polycytermia vera?
JAK-2
108
mutaties bij MPL en CAL-R
primaire myelofibrose en essentiele trombocytemie
109
prognostische marker
Prognostische markers geven informatie over de waarschijnlijke uitkomst of het verloop van de ziekte onafhankelijk van de behandeling. Ze helpen voorspellen hoe agressief een ziekte is en wat de kans is op overleving of terugval. Met andere woorden, ze geven inzicht in de prognose van een patiënt. Positieve prognostische marker: Als een prognostische marker positief is, betekent dit dat de patiënt een beter verwachte uitkomst heeft. Bijvoorbeeld, als een kankerpatiënt een positieve marker heeft die geassocieerd wordt met een lagere kans op terugkeer van de kanker, is dat een gunstig teken. Negatieve prognostische marker: Een negatieve prognostische marker geeft juist een slechtere prognose. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de ziekte waarschijnlijk agressiever zal zijn of dat de overlevingskans lager is.
110
predictieve marker
2. Predictieve markers Predictieve markers voorspellen hoe goed een patiënt zal reageren op een specifieke behandeling. Ze worden vaak gebruikt om te bepalen of een bepaalde therapie effectief zal zijn, zoals chemotherapie of immunotherapie. Positieve predictieve marker: Als een predictieve marker positief is, betekent dit dat de patiënt waarschijnlijk goed zal reageren op de behandeling. Bijvoorbeeld, een positieve predictieve marker voor een specifieke kankerbehandeling zou betekenen dat de kans groot is dat de behandeling effectief zal zijn voor deze patiënt. Negatieve predictieve marker: Een negatieve predictieve marker betekent dat de patiënt waarschijnlijk niet goed zal reageren op de behandeling. In dat geval zou een andere behandelingsoptie mogelijk effectiever zijn.
111
FACS x-as
hoeveelheid DNA
112
FACS y-as
hoeveelheid cellen
113
aphidicolin
DNA-polymerase remmer
114
dimensies palliatieve zorg
fysiek psychisch/emotioneel sociaal spiritueel
115
wat zijn meest voorkomende symptomen bij kankerpt in laatste stadium?
pijn ! vermoeidheid ! anorexie obstipatie dyspneu misselijkheid
116
MLL mechanisme
1. MLL fusie-eiwitten hebben het SET domein verloren 2. MLL fusie-eiwitten kunnen geen H3K4 methylering meer uitvoeren 3. MLL fusie-eiwitten worden nog steeds gerecruteerd naar hun normale target genen 4. MLL fusie-eiwitten gaan een interactie aan met histon-methylase DOT1L 5. DOT1L zorgt voor methylering van H3K79 6. H3K79 methylering zorgt voor hyperactivatie van MLL target genen 7. Hyperactivatie van MLL target genen leidt tot abnormale celgroei
117
gebrek aan differentiatie
anaplasie
118
desmoplasie
Certain cancers induce a dense, abundant fibrous stroma (desmoplasia), making them hard
119
anaplasie
Tumors composed of undifferentiated cells are said to be anaplastic, a feature that is a reliable indicator of malignancy.
120
eigenschappen anaplastische cellen
- pleiomorfisme (variatie in vorm en grootte) - nucleaire abnormaliteiten (hyperchromatisme, increased nuclear-to-cytoplasmic ratio) - loss of polarity
121
dysplasie
disorderly proliferation; Dysplastic epithelium is recognized by a loss in the uniformity of individual cells and in their architectural orientation
122
HER2
bij amplificatie => borstkanker
123
RAS oncogen of tumorsuppressor gen
oncogen
124
RAS mechanisme
1. in inactieve staat is GDP gebonden. 2. groeifactors (zoals EGF) stimuleren de uitwisseling van GDP met GTP 3. er treden conformatieveranderingen op die RAS activeren 4. Activated RAS stimulates downstream regulators of proliferation by several interconnected pathways that converge on the nucleus and alter the expression of genes that regulate growth, such as MYC or BRAF.
125
RAS mutaties
1. puntmutaties GTP bindingspocket 2. puntmutaties in de regio die GTP hydrolyse verzorgt
126
initiatie DNA replicatiefase (S-fase)
hiervoor is cyclineE/CDK2 complex nodig. cyclineE/CDK2 is afhankelijk van E2F transcriptiefactoren.
127
hoe wordt cycline E geactiveerd?
CDK4 fosforyleert pRB waardoor E2F vrijkomt. E2F zorgt ervoor dat cycline E stijgt (en p16)
128
TGF-beta
groeiremmer
129
initiatie S-fase
1) CDK4 fosforyleert pRB waardoor E2F vrijkomt 2) E2F verhoogt tegelijkertijd CycE en p16. CycE verzorgt de overgang van G1- naar S-fase. p16 remt de G1-fase. Samen zorgen ze er dus voor dat de S-fase wordt geïnitieerd
130
Hoe zorgen groeifactoren voor de daadwerkelijke groei?
als voorbeeld : EGF 1) EGF verhoogt RAS 2) RAS verhoogt CycD/CDK4 3) CycD/CDK4 zorgt ervoor dat een cel de G1-fase ingaat 4) CycD/CDK4 zorgt er ook voor dat pRB wordt gefosforyleerd waardoor de cel doorgaat naar de S-fase
131
TGF-beta mechanisme
bindt aan een dimeer receptor. hierdoor worden CDKI's afgeschreven waardoor proliferatie wordt geremd.
132
SMAD
betrokken bij TGF-beta signaling
133
welke eiwitten dragen bij aan het veranderde tumormetabolisme (glycolyse en lactaat ipv glycolyse en oxydatieve fosforylering)?
- RAS - MYC
134
BH3
remt de apoptose remmende Bcl-2 en stimuleert de apoptose-inducerende BAX
135
waardoor wordt VEGF aangemaakt?
RAS en MYC
136
cathepsine
breekt ECM af
137
welke PD bevat de tumorcel?
PDL-1
138
PD-1
op T-cellen
139
wat gebeurt er als PDL-1 en PD-1 aan elkaar binden?
cytotoxische T-cellen worden uitgeschakeld
140
CTLA-4 functie
zit op de T-cel en bindt aan CD80 en CD86 op de tumor Ag. hierdoor wordt de T-cel inactief.
141
vogelstein model
1. APC 2. KRAS 3. p53
142
Wat is de bijnaam voor de lymfklier die de laatste halte vormt voor de inmonding in de vena subclavia sinistra?
Virchow’s klier.
143
alkylerende middelen
adducts
144
platinum verbindingen
adducts en crosslinks
145
topoisomerase remmers
dubbelstrengs DNA-breuken in S-fase
146
plaveiselcelcarcinoom in longen
- hoog in luchtweg - p16ink4 en p53 mutatie - keratine dus verhoorning - 98% roker
147
adenocarcinoom longen
- lager in luchtweg - slijmerig - 75% roker
148
subcategoriën adenocarcinoom vd longen
EGFR: goed te behandelen met TKI KRAS
149
3 categoriën mamma carrcinoom
1) Her2 overexpressie 2) Er positief, Her2 negatief 3) triple negatief
150
wat repareert BER?
- spontane hydrolyse - deaminatie - oxidatieve schade => enkelstrengsbreuken
151
wat reparareert NER?
- UV schade (intrastreng crosslinks, fotoproducten) - bulky adducts (BPDE)
152
interstreng crosslinks
gerepareerd met homologe recombinatie
153
positief voorspellende waarde
Het geeft de kans weer dat iemand die een positieve testuitslag heeft, daadwerkelijk de ziekte of aandoening heeft.
154
PPV formule
Aantal waar-positieven/ Aantal waar-positieven + Aantal vals-positieven​
155
sensitiviteit formule
Aantal waar-positieven/Aantal werkelijke zieken ​
156
specificiteit formule
aantal waar-negatieven/aantal werkelijk gezonden
157
NPV formule
aantal waar-negatieven/totaal negatieven
158
prior kans
alle echt zieken ongeacht testuitslag/alle deelnemers
159
posterior kans
alle zieke mensen met positieve test/alle mensen met positieve test
160
wat controleert het anafase checkpoint?
of alle chromosomen aan beide centrosomen verbonden zijn via tubulinefilamenten
161
wat controleert het intra-S checkpoint?
Het intra-S checkpoint controleert of er DNA schade is
162
wat controleert het G2/M checkpoint?
of de replicatie volledig is
163
vroege effecten screening
- stijging incidentie - normale mortaliteit
164
late effecten screening
- incidentie stabiel (of daling bij screening op voorstadia) - daling mortaliteit
165
disconteren
= toekomstige kosten en effecten omrekenen naar een huidige waarde
166
invasie van de matrix stappen
1) losmaken intercellulaire junctions 2) door bsm met proteolyse 3) MMP-9
167
welke tumoren nemen geen FDG op?
- thyroid - prostaat - neuro-endocrien
168
mutaties kleincellig longkanker
- p53 - 16 - pRB
169
mutaties plaveiselcelcarcinoom long
- p16 - p53
170
moleculen betrokken bij NER genome wide
- XPC/RAD23 - UV-DDD - XPD/XPB
171
moleculen betrokken bij NER transcriptie
- CSB/CSA - RNA polymerase II
172
late effecten radiotherapie
- Fibrose en vaatschade => Nierfunctieverlies/oedeem - Bloedvaten van het hart => Vaatschade/Dyspnoe bij inspanning/pijn op de borst - Schildklier Vaatschade =>Traagheid, toename gewicht - Huid =>Hyperpigmentatie=> Cosmetische klachten
173
PV mutaties
JAK2
174
ET mutaties
JAK2 calreticuline TPO/MPL
175
PMF mutaties
JAK2 calreticuline TPO/MPL
176
CML mutaties
alleen BCR-ABL
177
CDK genen komen tot expressie op een specifiek moment tijdens de celcyclus
NEE
178
CDKs worden afgebroken door cycline-afhankelijke kinase remmers (CKIs)
NEE
179
B CDKs zijn alleen actief wanneer ze een complex vormen met cyclines C CDKs fosforyleren eiwitten die nodig zijn voor celcyclus progressie
JA
180
verschil incisie/ excisie
incisiebiopt betekent dat materiaal zonder marge wordt verwijderd, terwijl excisiebiopt altijd een marge van gezond weefsel heeft
181
lymfangitis carcinomatosis
ophoping van tumorcellen/verstopping door tumorcellen in/van de lymfbanen
182
Wanneer is een echo abdomen zinvol in de follow up van een 54 jarige patiënt met een Non-Hodgkin lymfoom?
Zinvol bij verdenking op localisatie van het lymfoom in de lever en/of milt of kliermetastasen intra-abdominaal
183
Beschrijf twee mogelijkheden wat je met de echo van het abdomen kunt opsporen en beschrijf ook tenminste één nadeel van de echo.
Met de echo kunnen levermetastasen, hepatomegalie, splenomegalie, kliermetastasen, vrijvocht, eventueel hydronefrose van de nieren, vasculaire afwijkingen, dilatatie galwegen worden opgespoord (1p). Nadeel: echo is minder nauwkeurig dan CT; bij de aanwezigheid van levermetastasen kun je eventuele kliermetastasen minder goed zien (1p).
184
verschillen neoadju en inductie
Bij neoadjuvante doelstelling zal de systemische behandeling altijd worden gevolgd door een in opzet curatieve vervolgstap (vaak zal dat een operatie zijn), bij inductiebehandeling hoeft dat niet altijd (2p). Een respons van de primaire tumor op neoadjvante behandeling is niet per se nodig; bij inductiebehandeling wel (2p).
185
Noem vier verschillende aspecten die besproken kunnen worden bij Advance Care Planning
ꞏ Waarden en wensen van patiënten ꞏ Sociale situatie ꞏ Wilsverklaringen ꞏ Wie is de vertegenwoordiger van de patiënt ꞏ Besluiten rond reanimatie ꞏ Beslissingen rond behandeling van ziekte/symptomen ꞏ Voorkeursplaats voor overlijden
186
therapeutische breedte aanpassen
Fractiedosis verhogen (hypofractionering) Intensiteits gemoduleerde bestralingstechniek gebruiken Kleine marge gebruiken voor PTV; positionering optimaliseren/controleren. Bestraling met protonen Combinatie met radiosensitizer
187
hyperfractionering
- kleine doses - meer sessies
188
hypofractionering
- grote doses - minder sessies
189
wat gebeurt er bij bestraling mbt tijd (denk aan die curve)
1) herstel van sublethale schade 2) lineaire afbraak
190
mechanisme apoptose intrinsieke pathway
1) p53 reageert 2) BAX wordt geactiveerd 3) BAX zorgt ervoor dat vanuit mito cytochroom C vrijkomt in de cel 4) cytochroom C zorgt samen met andere eiwitten ervoor dat caspase 3 vrijkomt waardoor apoptose
190
ALL mutaties
- JAK2 - IL7
191
192
CRC meta
lymfogeen: - longen - lever
193
indicaties MRI
tumoren in: - lever - bot
194
meta longcarcinoom
- long - lever - bijnier
195
hoe meet je een pathologische klier?
in de korte as
196
wanneer zie je klier van virchow heel duidelijk?
slokdarmkanker bij meta op afstand maagkanker bij meta op afstand
197
meta mamma
- hersen - long - bot - lever
198
wanneer worden lymfeklieren pathologisch?
> 15 mm korte as
199
wanneer worden tumoren het doel van therapie?
> 10mm op CT langste as > 20 mm op X-thorax
200
HNPCC mutatie
mismatch repair
201
hoe meet je tumoren?
in de lengte
202
op welke 2 manieren heeft fixeren effect?
- stoppen autolyse - crosslinken
203
waar zit de JAK2 mutatie bij MPN?
in het JH2 pseudokinase domein (deze remt gewoonlijk de JAK2 activiteit)
204
wat is het effect van een calreticuline mutatie?
spontane MPL dimeer vorming
205
Hoe werkt JAK-signalering?
1) ligand bindt aan receptor 2) receptor dimeriseert 3) receptor recruiteert en activeert JAK 4) JAK fosoforyleert de receptor 5) de gefosforyleerde receptor is nu een bindingsplek voor transcriptiefactoren met het juiste SH2-domein 6) als deze eiwitten binden, worden ze door JAK gefosforyleerd
206
GEF zorgt ervoor dat
GDP naar GTP wordt omgezet
207
acute schade
- mond-/keelslijmvlies => pijn bij slikken - slokdarmslijmvlies => pijn bij slikken - maagslijmvlies => misselijkheid - dunnedarmslijmvlies => diarree - huid erythreem => pijn door erythreem
208
chronische schade
- ruggenmerg myelopathie => neurologische uitval - nierfibrose => nierinsufficiëntie - ooglensfibrose => staar - huid hyperpigmentatie => cosmetisch
209
curatieve chirurgie voorwaarden
- radicale resectie van primaire tumor moet mogelijk zijn - meenemen van regionale lymfeklieren - relatief kleine kans op morbiditeit en mortaliteit
210
genome wide NER stappen
1 herkenning DNA beschadiging door XPC/RAD23B complex 2 ontwinden DNA door helicase activiteit XPD en XPB 3 aanbrengen enkelstrengs DNA breuk door ERCC1/XPF complex 4 excisie enkelstrengs DNA fragment met DNA beschadiging door XPG 5 DNA synthese 6 ligatie
211
metallo proteinases 2 functies
- groeifactoren maken - collageen IV klieven
212
Bij tumoren van het lymfoide- of myeloide type gebruiken we meestal niet de term metastasering maar een andere term. Welke term is dat? 
disseminatie
213
Op welke manier(en) draagt of dragen tumor-geassocieerde macrofagen bij aan de progressie van deze tumoren?
- ze produceren groeifactoren voor tumorcellen - ze stimuleren nieuwvorming van capillairen -ze remmen de werking van anti-tumor immuuncellen - ze faciliteren metastasering van tumorcellen
214
Noem twee manieren om Lynch Syndroom in een colontumor op te sporen en beschrijf beide manieren kort.
Immuunhistochemie (1p) waarbij een histologische coupe wordt gekleurd met antilichamen die specifiek zijn voor de belangrijkste mismatch reparatie eiwitten (1p); DNA analyse (1p), waarbij de sequentie van de belangrijkste mismatch reparatie genen wordt bepaald (1p) met NGS of een andere sequencing techniek. Analyse van microsatelliet instabiliteit (1p) door PCR over een (CA)n repeat en analyse van het aantal repeats (1p).
215
Waar in de lymfklier komen tumorcellen als eerste terecht?
submarginale sinus
216
Hoe noemt men het onderzoek om het eerste lymfedrainage station bij carcinomen op te sporen?
schildwachtklier procedure
217
MLL
- Het SET domein, dat zorgt voor H3K4 methylering, gaat verloren. Het eiwit wordt nog wel op dezelfde wijze gerekruteerd, maar regulatie is niet meer mogelijk, want ook het remmende domein is verloren gegaan. - De fusie-eiwitten die leiden tot ALL kunnen nu een nieuw eiwit binden: Dot1L. Net als het SET domein kan Dot1L histon H3 modificeren: Het SET domein methyleert H3K4. DOT1L het methyleert H3K79, een sterk activerende code.
218
klonale hemapotoese
- het zijn vaak “driver” mutaties in AML - ze verhogen de kans op AML - als geïsoleerde mutaties zijn ze niet pathogeen - in de gezonde bevolking aanwezig - vooral bij ouderen (ongeveer 10%) - mutaties geven een groeivoordeel aan stamcellen
219
multimodaliteit
het combineren van meedere behandelingen
220