Tentamen vragen (gesloten) Flashcards

1
Q

Welke bewering over het gebruik van de PCR techniek in de medisch
microbiologische diagnostiek is juist?
a PCR reacties kunnen zowel kwalitatief als kwantitatief worden ingezet.
b Een PCR kan alleen betrouwbaar worden uitgevoerd op micro-organismen in
reinkweek.
c Bij amplificatie van DNA met behulp van een PCR reactie moeten DNA primers
gebruikt worden, en bij amplificatie van RNA moeten RNA primers gebruikt
worden.

A

A
b onjuist omdat het ook vanuit DNA materiaal kan
c onjuist omdat er bij zowel DNA als RNA gebruik wordt gemaakt van DNA primers. alleen RNA moet via RT omgezet worden in cDNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Vier enzymen zijn:
1 Capsidase
2 Integrase
3 Protease
4 Reverse transcriptase
Welke drie van deze enzymen zijn betrokken bij de replicatiecyclus van HIV?

A

2, 3 en 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wat is het rotavirus?

A

komt bij kinderen voor 5 jaar voor en daarna kan het terugkomen. het is een ontsteking van de maag en darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sommige virussen kunnen tumoren veroorzaken.
Drie virussen zijn:
1 Rous sarcoma virus
2 Epstein-Barr virus
3 Kaposi’s sarcoma virus
Welke virussen kunnen bij de mens tumoren veroorzaken?

A
  • EBV kan burkitt, nasofaryngeaal carc en (non-)hodgkin veroorzaken
  • KSHV
  • Rous is een retrovirus wat bij kippen tumoren kan veroorzaken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Na welk type vaccinatie kunnen cytotoxische T lymfocyten, gericht tegen HIV,
ontstaan?
a Vaccinatie met Env subunits van HIV.
b Vaccinatie met intracellulaire HIV eiwitten.
c Vaccinatie met geïnactiveerde HIV partikels.
d Vaccinatie met recombinant virus met HIV immunogenen.

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Het HPV vaccinatieprogramma is gebaseerd op een flinke hoeveelheid klinische en
preklinisch onderzoek. Resultaten van dit onderzoek vormden de basis voor de
vaccinatieprogramma’s die wereldwijd, en uiteindelijk ook in Nederland, zijn
opgestart.
Wat was, bij de start van het vaccinatieprogramma in Nederland, nog niet
bewezen?
a HPV vaccinatie voorkomt cervixcarcinoom.
b HPV vaccinatie voorkomt condyloma (genitale wratten).
c HPV vaccinatie voorkomt cervicale intra-epitheliale neoplasie.
d HPV vaccinatie induceert een immuunrespons die jaren lang stabiel blijft

A

A we wisten dat het premaligne afwijkingen kon stoppen en dat zou dan cervixcarcinoom moeten voorkomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Door een erfelijke afwijking als gevolg van huwelijken binnen de familie heeft zich bij
sommige kinderen in een Amerikaans gezin geen milt ontwikkeld. Dit kwam aan het
licht toen een van de kinderen een levensbedreigende infectie met Haemophilus
influenzae kreeg.
De milt speelt een essentiële rol bij de weerstand tegen deze kapselvormende
bacteriën.
Welke cellen in de milt zijn hierbij van cruciaal belang?
a alleen folliculaire B-cellen
b alleen T-cellen in de PALS
c alleen marginale zone B-cellen
d alleen T-cellen in de PALS en folliculaire B-cellen
e alleen folliculaire B-cellen en marginale zone B-cellen
f alleen T-cellen in de PALS en marginale zone B-cellen
g T-cellen in de PALS, folliculaire B-cellen en marginale zone B-cellen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het doel van HEV?

A

trekken lymfocyten aan en hebben wanden die de doorgang voor lymfocyten vergemakkelijkt. en is een specifiek type bloedvat in het lichaam, een subtype van postcapillaire venulej

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is de juiste volgorde waarin de verschillende immuunglobulinegenen
herschikkingsprocessen doormaken?

A

IGH - IGK - IGL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

B-cellen worden geactiveerd via hun B-celreceptor (immuunglobuline). Daarnaast is
echter een tweede signaal nodig, zowel bij de T-celafhankelijke als de
T-celonafhankelijke B-celactivatie.
Wat vormt het tweede signaal in geval van een T-celafhankelijke B-celactivatie?
a een signaal op basis van een pattern recognition receptor
b een signaal op basis van het CD40 molecuul
c een signaal op basis van repetitief antigeen

A

B, interactie tussen CD40 en CD40L is essentieel voor proliferatie en differentiatie van B-cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Het endotheel van de hoog-endotheliale venule (HEV) in de lymfeklier heeft een
afwijkende morfologie in vergelijking met endotheel elders in het lichaam.
Drie beweringen over mogelijke verschillen tussen endotheelcellen van de HEV ten
opzichte van endotheel elders in het lichaam zijn:
1 Endotheelcellen van de HEV hebben meer adhesiemoleculen.
2 Endotheelcellen van de HEV hebben meer celuitlopers.
3 Endotheelcellen van de HEV hebben meer cytoplasma.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

1 en 3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk type reactie is, vanuit een immunologisch oogpunt, een granulomateuze
reactie?
a acute (type I) hypersensitiviteitsreactie
b antilichaam-gemedieerde (type II) hypersensitiviteitsreactie
c immuuncomplex-gemedieerde (type III) hypersensitiviteitsreactie
d celgemedieerde (type IV) hypersensitiviteitsreactie

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Verschillende humorale factoren kunnen ervoor zorgen dat fagocytose van bacteriën
efficiënter verloopt.
Vier factoren zijn:
1 Complement
2 IgG
3 Interleukine-1
4 Lactoferrine
Welke twee factoren kunnen direct zorgen voor verhoogde efficiëntie van
fagocytose?

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In de epidermis van de huid bevinden zich keratinocyten en Langerhanscellen. Beide
celtypen brengen Toll-like receptoren tot expressie, hoewel de subtypen TLR van
beide celtypen verschillend zijn.
De huid van een patiënt is gevoelig voor infectie, en er vindt besmetting plaats met
een potentieel pathogene bacterie. De TLR-liganden van deze specifieke bacterie
worden wel herkend door de keratinocyten, maar niet door de Langerhanscel.
Wat zal in een tijdsbestek van 48 uur de reactie van de keratinocyten en de
Langerhanscellen zijn, en zal een ontstekingsreactie op gang komen?

A

Keratinocyten en Langerhanscellen worden beide geactiveerd. Beide celtypen
produceren cytokinen en een ontstekingsreactie komt op gang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Door een erfelijke afwijking als gevolg van huwelijken binnen de familie heeft zich bij
sommige kinderen in een Amerikaans gezin géén milt ontwikkeld. Dit kwam aan het
licht toen een van de kinderen een levensbedreigende infectie met Haemophilus
influenzae kreeg.
De milt speelt een essentiële rol bij de weerstand tegen deze kapselvormende
bacteriën.
Welke niet-lymfoïde cellen in de milt spelen een belangrijke rol in de weerstand
tegen deze bacteriën?
a dendritische cellen in de PALS
b dendritische cellen in de rode pulpa
c dendritische cellen in follikels
d macrofagen in de marginale zone
e macrofagen in de rode pulpa
f macrofagen in de witte pulpa

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat betekent MHC restrictie?
a selectieve antigeenherkenning in de context van eigen MHC door B-lymfocyten
b selectieve antigeenherkenning in de context van eigen MHC door T-lymfocyten
c selectieve antigeenherkenning in de context van vreemd MHC door T-lymfocyten
d selectieve antigeenherkenning in de context van vreemd MHC door B-
lymfocyten

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Positieve selectie is het proces waarbij thymocyten geselecteerd worden met
T-celreceptoren die de juiste affiniteit hebben voor eigen HLA met peptiden.
Wat gebeurt er met de thymocyten die geen interactie kunnen aangaan met de
eigen HLA-moleculen?
a Dit worden anerge T-cellen.
b Deze differentiëren tot T-suppressorcellen.
c Deze komen in de circulatie als autoreactieve T-cellen.
d In deze thymocyten worden de VDJ-genen opnieuw herschikt.
e Deze ondergaan apoptose en worden door macrofagen verwijderd

A

E
positieve selectie is in cortex en dan kijken ze of er genoeg affiniteit is
negatieve selectie is in de medulla en dan kijken ze of er niet te veel affiniteit is als dat zo is dan ook apoptose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Je bent huisarts en ziet een 35-jarige vrouw die voor een vakantie in de tropen is
geweest, en daar een infectie heeft opgelopen met een gastro-intestinale
worminfectie. Haar afweersysteem is hard bezig om deze infectie te klaren.
Wat is de meest waarschijnlijke combinatie van cytokine en producerend Th
subtype die bij haar herstel een rol speelt?
a IFN- geproduceerd door Th1 cel
b IFN- geproduceerd door Th2 cel
c IL-10 geproduceerd door Th1 cel
d IL-10 geproduceerd door Th2 cel
e IL-13 geproduceerd door Th1 cel
f IL-13 geproduceerd door Th2 cel

A

F

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

e bent huisarts en ziet een 68-jarige man die zich presenteert met klachten van
vermoeidheid. Je ziet een afwijkend bloedbeeld met leukocytose. Je vermoedt een
hematologische maligniteit en vraagt immunofenotyperingsonderzoek aan van het
bloed. Na ontvangst van de uitslag constateer je een chronische lymfatische
leukemie (CLL).
Voor welke marker is deze maligniteit bij immunofenotyperen zeer
waarschijnlijk positief geweest?
a CD10 antigeen
b cytoplasmatisch immunoglobuline (CyIg) van IgG of IgA klasse
c membraangebonden immunoglobuline (SmIg), zwakke expressie
d terminaal deoxynucleotidyltransferase (TdT)

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Ontstekingsmediatoren hebben naast lokale ook systemische effecten.
Drie systemische effecten zijn:
1 koorts
2 cachexie
3 leukocytose
Welke systemische effecten heeft IL-1?

A

IL-1 is pro inflammatoire dus alle 3
cachexie is magerheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Vier ziektebeelden zijn:
1 ziekte van Crohn
2 colitis ulcerosa
3 sarcoïdose
4 tuberculose
Bij welke drie van deze ziektebeelden wordt meestal een granulomateuze
ontsteking gezien?

A

1, 3, 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is geen reden voor doorverwijzing van een kind met otitis media met
effusie (OME) naar de 2e lijn?
a Het kind met OME is jonger dan 6 maanden.
b Het kind met OME heeft het syndroom van Down.
c Het langer dan 6 maanden bestaan van een OME.
d Het hebben van klachten die het gevolg zijn van een persisterende OME, zoals
gehoorverlies, duidelijke spraak- en taalachterstand of forse gedragsstoornissen

A

A is niks over leeftijd gezegd
C heeft afkapwaarde van 3 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bepaalde mutaties in enzymen van het herpes simplex virus kunnen leiden tot
resistentie tegen aciclovir.
Verschillende enzymen zijn:
1 het integrase van herpes simplex virus
2 het thymidine kinase van herpes simplex virus
3 het protease van herpes simplex virus
4 het DNA polymerase van herpes simplex virus
Mutaties in welke twee van deze enzymen kunnen leiden tot resistentie tegen
aciclovir?

A

2 en 4
HSV daarbij herkent AB het thymidine kinase dus bij mutatie geen herkenning
het AB is een nucleoside analoog
DNA polymerase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Twee beweringen over humorale immuniteit zijn:
1. Humorale factoren zijn verantwoordelijk voor opsonisatie van micro-organismen.
2. Humorale immuniteit wordt alleen verzorgd door de adaptieve tak van het immuunsysteem.
Welke bewering is of welke zijn juist?

A

alleen 1
2 wordt door innate immuunsysteem gedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Verschillende complementcomponenten hebben verschillende functies in de afweer.
Welke van de onderstaande complementcomponenten speelt een directe rol bij de fagocytose van bacteriën?

A

inflammatie = C3a en C5a
fagocytose = C3b
lysis = C5b t/m C9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de belangrijkste plek in de lymfeklier voor presentatie van bacteriële antigenen en aan welke cellen worden deze daar
vooral gepresenteerd?

A

paracortex; CD4+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welk molecuul op het celmembraan van zowel de endotheelcel als leukocyt speelt een belangrijke rol in de transmigratie van
leukocyten door het endotheel naar de extracellulaire matrix?
A CD3
B CD20
C CD31
D CD56

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Om effectiviteit van therapie bij leukemie vast te stellen wordt MRD (minimale restziekte) analyse gedaan. Hierbij wordt gebruikt gemaakt van
patiënt-specifieke DNA oligonucleotiden die de IG herschikking van de betreffende leukemie kunnen herkennen.
Waartegen zijn patiëntspecifieke DNA oligonucleotiden gericht?
A de V-genen
B de D-genen
C de J-genen
D de C-genen
E de junctional region

A

E hier vindt de VDJ recombinatie plaats

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Bij otitis media acuta (OMA) kan microbiologische diagnostiek geïndiceerd zijn.
Vier situaties die kunnen voorkomen bij een kind met OMA, zijn:
1. Er is een loopoor
2. Er wordt een trommelvliesbuisje geplaatst
3. Er zijn meer dan 4 episodes van OMA bij een kind, jonger dan 3 jaar
4. Er is verdenking op resistentie
Bij welke situaties is microbiologische diagnostiek geïndiceerd?
A bij 1, 2 en 3
B bij 1, 2 en 4
C bij 1, 3 en 4
D bij 2, 3 en 4

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waarop is de meest effectieve bestrijding van zoönotische infectieziekten bij mensen gericht?
A op de gastheer
B op de tussengastheer
C op de geïnfecteerde dieren
D op de geïnfecteerde mensen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Drie mogelijke aanleidingen om de ontlasting te laten onderzoeken, zijn:
1. Bloederige diarree
2. Langdurige diarree (> 4 weken)
3. Waterdunne diarree in een patiënt met verstoorde afweer.
Welke van deze symptomen zijn redenen om de ontlasting te laten onderzoeken op parasieten?

A

geen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q
  1. Escherichia coli (E. coli) kan goed hechten aan epitheelweefsel van de darm, maar de kans op infectie is hier klein.
  2. Escherichia coli (E. coli) kan goed hechten aan epitheelweefsel van de urinewegen, maar de kans op infectie is hier klein.
  3. Escherichia coli (E. coli) kan goed hechten aan endotheelweefsel van een hartklep, maar de kans op infectie is hier klein.
A

alleen 1
2 klopt wel maar infectie risico is dan hoog

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Welke van de onderstaande bacteriële componenten is een virulentiefactor die adhesie tot stand kan brengen?
A fimbriae
B plasmide
C oxidase
D katalase

A

A dit is een ander woord voor pili of pilus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Twee typen mutaties zijn:
1. Mutaties in een viraal enzym waardoor het geneesmiddel niet geactiveerd wordt.
2. Mutaties in een viraal enzym waardoor het geneesmiddel niet / minder goed herkend wordt als substraat.
Welke van deze mutaties van herpes simplex virus kan of welke kunnen leiden tot resistentie tegen aciclovir?

A

1 en 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Welk pathogeen veroorzaakt bij de mens geen tumoren?
A Helicobacter pylori
B Schistosoma haematobium
C Varicella zoster virus
D Epstein-Barr virus

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Twee beweringen over virale leverinfecties, levercirrose en hepatocellulair carcinoom zijn:
1. HBV kan in afwezigheid van cirrose hepatocellulair carcinoom veroorzaken.
2. HCV kan na infectie van de hepatocyt in het humane DNA integreren.
Welke van deze beweringen is of welke zijn juist?

A

alleen 1
2: was wel goed als dr HBV had gestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Je bent huisarts. Onderstaande personen komen op je spreekuur. Zij hebben intensief contact gehad met een tuberculosepatiënt.
1. een meisje van 4 jaar
2. een 55-jarige HIV-geïnfecteerde man
3. een 37-jarige man die onlangs uit een TBC-endemisch land is gekomen
Welke van deze patiënten moeten met prioriteit onderzocht worden bij contactonderzoek op TBC?

A

1 en 2, 3 ook wel maar dit heeft geen prio dus telt antwoord niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Antigene drift is een proces dat niet bij ieder type virus voorkomt.
Wat betekent antigene drift en bij welke virussen komt het voor?
A De genetische samenstelling van het virus wijzigt door natuurlijke mutatie en hierdoor wordt het immuunsysteem gepasseerd; bij
retrovirussen.
B De genetische samenstelling van het virus wijzigt door natuurlijke mutatie en hierdoor wordt het immuunsysteem gepasseerd; bij
influenzavirussen.
C Reorganisatie van de eiwitmantel doordat meerdere strengen van een virus worden gecombineerd; bij retrovirussen.
D Reorganisatie van de eiwitmantel doordat meerdere strengen van een virus worden gecombineerd; bij influenzavirussen

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Je bent aios interne geneeskunde en je ziet een 26-jarige vrouw op de SEH in verband met hevige hoofdpijn. Bij patiënte is recent de
diagnose HIV gesteld met een sterk verlaagd CD4 cel aantal (CD4: 0,05 x 10*9/l). Bij lichamelijk onderzoek heeft patiënte geen
neurologische uitval. De CT scan laat géén intracraniële haarden zien. Bij de lumbaalpunctie wordt een verhoogde openingsdruk gezien en
erg veel leukocyten in het onderzoek van de liquor.
Je denkt aan een meningo-encephalitis.
Wat staat in de differentiaal diagnose en waarom?
A cryptococcenmeningitis omdat bij lumbaal punctie de openingsdruk verhoogd is
B cryptococcenmeningitis omdat er heel erg veel leukocyten in de liquor te zien zijn
C toxoplasmose omdat bij patiënte neurologische uitval ontbreekt
D toxoplasmose omdat er op de CT scan geen intracraniële haarden te zien zij

A

A
bij toxoplasmose heb je meer algehele malaise en moe als klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

aryngitis kan door verschillende bacteriën veroorzaakt worden.
Bij infectie met welke van onderstaande ziekteverwekkers wordt penicilline gegeven om ernstige complicaties, zoals acuut
reuma, te voorkomen?
A Escherichia coli
B Corynebacterium diphtheriae
C Neisseria gonorrhoeae
D groep A streptokok

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

ijdens het VO Innate immuniteit is de interactie tussen macrofagen en de gist Candida albicans bestudeerd.
De moleculen beta-glucan en Dectin-1 zijn bij deze interactie betrokken.
Welk molecuul is aanwezig op de macrofaag (links) en welk op de gist (rechts), en waar worden deze toe gerekend?
A Beta-glucan – dit is een PAMP Dectin-1 – dit is een PRR
B Beta-glucan – dit is een PRR Dectin-1 – dit is een PAMP
C Dectin-1 – dit is een PAMP Beta-glucan – dit is een PRR
D Dectin-1 – dit is een PRR Beta-glucan – dit is een PAMP

A

D

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Eén van de belangrijkste onderdelen van de ontstekingsreactie die volgt op een infectie is het fagocyteren en onschadelijk maken van het
micro-organisme door macrofagen.
Welke van de volgende stoffen en enzymen speelt of spelen hierbij een rol?
Geef voor elk van de volgende stoffen en enzymen aan, of deze wel of niet een rol speelt bij het onschadelijk maken van het micro-
organisme door macrofagen.
myeloperoxidase (MPO)
waterstofperoxide (H2O2)
zuurstofradicalen

A

wel wel wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Een thymocyt ondergaat in de thymus een selectieproces waarbij hij interactie aangaat met een lichaamseigen MHC klasse I molecuul dat
door een epitheelcel tot expressie wordt gebracht. Deze interactie leidt tot verdere differentiatie van de thymocyt.
Welke bewering over de thymocyt of over het beschreven proces is juist?
A Dit proces wordt ‘negatieve selectie’ genoemd.
B Het beschreven proces vindt plaats in de cortex van de thymus.
C Na deze selectie is de thymocyt klaar om de circulatie in te gaan.
D De thymocyt zal uiteindelijk ontwikkelen tot een CD4+ T-lymfocyt

A

B

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

wat doet factor CCl2, GM-CSF, IFN-g en TNF?

A

CCL2 = recrutering van Mf
GM-CSF = stimulatie van monocyt productie in het beenmerg
IFN-gamma = activatie van macrofagen
TNF = weefselschade door induceren van celdood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Pre- en probiotica worden ingenomen met als doel het verbeteren van de darmgezondheid.
Welke van de onderstaande beweringen over pre- en probiotica is juist?
A Probiotica zijn onverteerbare voedingsvezels en koolhydraten.
B De werking van probiotica kan door prebiotica worden beïnvloed.
C Prebiotica bevatten PAMP, die interacties kunnen aangaan met verschillende PRR.
D Het innemen van prebiotica heeft als direct effect dat voedsel aan pathogene bacteriën in de darm wordt onttrokken

A

A dit is pre
B ze kunnen elkaar idd beïnvloeden deze is juist
C dit is pro
D is indirect effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Antigeenpresenterende cellen kunnen drie verschillende typen signalen geven aan naïeve T-cellen. Dit wordt samengevat in de 3-
signaalhypothese van T-celactivatie.
Deze drie signalen zijn:
1. peptide-HLA
2. costimulatie
3. cytokinen
Welk signaal of welke combinatie van signalen leidt tot de vorming van niet-gedifferentieerde T-cellen?

A

1 en 2
3 zorgt voor de differentiatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Chemokinen hebben verschillende functies. De belangrijkste functie is het aantrekken van leukocyten naar de plek van de ontsteking, of
naar de plek in de lymfeklier waar de leukocyten hun functie kunnen uitoefenen. Dit wordt chemotaxie genoemd.
Wat is een ander gevolg van stimulatie van cellen via chemokinereceptoren?
A activatie van macrofagen, met als gevolg een verhoogde microbicide capaciteit
B stimuleren van CD4+ T-cellen, met als gevolg verhoogde productie van cytokinen
C activatie van integrinen op de leukocyt, met als gevolg een hogere affiniteit voor endotheel
D stimuleren van affiniteitsmaturatie, met als gevolg productie van antistoffen met verhoogde affiniteit

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Er bestaan verschillende effectorfuncties van complement.
Geef voor elk van de volgende effectorfuncties aan of C3b hierbij een belangrijke rol speelt.
Selecteer in onderstaande tabel per cel met Ja/ Nee aan welke van toepassing is
chemotaxis
degranulatie van mestcel
opsonisatie
verwijderen van immuuncomplexen

A

nee nee ja ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Bij de afweer tegen intracellulaire bacteriën, zoals Listeria monocytogenes, spelen verschillende celtypen een belangrijke rol. Enkele
celtypen in dit proces zijn cytotoxische T-cellen, Th1 cellen en macrofagen.
Welk celtype, of welke celtypen, zijn feitelijk in staat om deze intracellulaire pathogenen te doden?
A alleen cytotoxische T-cellen
B alleen Th1 cellen
C alleen macrofagen
D zowel cytotoxische T-cellen als Th1 cellen
E zowel cytotoxische T-cellen als macrofagen
F zowel Th1 cellen als macrofagen

A

C

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Tonsillen maken deel uit van het mucosa-geassocieerde lymfoïde weefsel. In hun functie en opbouw zijn ze vergelijkbaar met de plaques van
Peyer.
Geef bij de onderstaande kenmerken aan of deze WEL of NIET van toepassing zijn op de functionele structuur en
immuunrespons in de tonsillen.
Antigeen wordt in tonsillen aangevoerd door afferente lymfe
Follikels in tonsillen bevatten meestal een follikelcentrum
B-lymfocyten in tonsillen produceren, na klasseswitching, vooral IgG

A

niet wel niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Je bent kinderarts. Tijdens je dienst op de afdeling Kindergeneeskunde van het ErasmusMC zie je een jongen van 7 jaar. Hij is door zijn
huisarts doorgestuurd in verband met een afwijkend bloedbeeld, met te weinig granulocyten en trombocyten en veel grote cellen die
cytomorfologisch niet nader kunnen worden gekarakteriseerd. Je vermoedt een hematologische maligniteit. Daarom start je een bloed- en
beenmergonderzoek.
Welke maligniteit verwacht je te vinden?
A acute lymfatische leukemie
B chronische lymfatische leukemie
C chronische myeloïde leukemie
D multipel myeloom

A

A

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Activatie van het complementsysteem kan leiden tot de volgende uitkomsten:
1. Het aantrekken van leukocyten, gevolgd door destructie van microben
2. Opsonisatie, gevolgd door fagocytose
3. Vorming van het ‘membrane attack complex’
Geef voor elk van bovenstaande uitkomsten aan of deze kan plaatsvinden in een persoon die een deficiëntie heeft van
alleen C5

A

wel wel niet
1 kan nog wel doordat C3a dit dan alleen gaat doen
3 kan niet want zonder C5b kom je niet bij C9 en wordt er dus geen MAC gevormd
2 heeft C5 niks mee te maken

53
Q

Na beschadiging van de huid, wordt antigeen door een, in de huid aanwezige Langerhanscel opgenomen. De Langerhanscel verlaat
vervolgens de huid, en komt via de afferente lymfe in de drainerende lymfeklier terecht. Hij migreert langs een B-cel die IgM op het
oppervlak heeft dat specifiek is voor het antigeen dat de Langerhanscel heeft opgenomen.
Wat gebeurt er met de hoeveelheid IgM op het oppervlak van de betreffende B-cel?
A Die neemt toe, doordat de B-cel m.b.v. het IgM het antigeen herkent.
B Die blijft gelijk, want het antigeen wordt niet door de B-cel opgenomen.
C Die neemt af, doordat het IgM samen met het antigeen dat door de Langerhanscel is opgenomen, wordt geïnternaliseerd.

A

B

54
Q

In een coupe van een lymfeklier is een follikel met kiemcentrum te zien.
Welke bewering over het kiemcentrum is juist?
A Tijdens de kiemcentrumreactie spelen CD4+ T lymfocyten een essentiële rol.
B Eén van de processen die in het kiemcentrum plaatsvindt, is VDJ-recombinatie.
C Het kiemcentrum zal zijn ontstaan als gevolg van een immuunreactie tegen een T-cel-onafhankelijk antigeen.
D In het kiemcentrum worden antistoffen van een ander isotype dan IgM uitgescheiden

A

A
B fout omdat dit in thymus en beenmerg plaats vindt
C fout omdat het afhankelijke antigenen zijn
D fout omdat isotype switch dus alles kan

55
Q

Het is al langer bekend dat kinderen met een voedselallergie ook vaker een atopisch huid fenotype hebben. Pas sinds enkele jaren wordt
het mechanisme van deze koppeling duidelijker. Complexe cellulaire en cytokine-netwerken blijken hierbij betrokken te zijn.
Welke van de onderstaande beschrijvingen vormt de meest waarschijnlijke weergave van een deel van de immunologische
koppeling tussen allergische responsen van de huid en de darm?
A Aanvoer van allergenen via de darm zorgt voor de inductie van antigeenspecifiek IgE, waardoor mestcellen in de huid kunnen worden
geprikkeld bij (epi-)dermale blootstelling aan het antigeen.
B Aanvoer van allergenen via de darm zorgt voor de inductie van antigeenspecifiek IgA, waardoor Langerhanscellen en macrofagen in de huid
kunnen worden geprikkeld bij (epi-)dermale blootstelling aan het antigeen.
C Blootstelling aan allergenen in de huid zorgt voor inductie van antigeenspecifiek IgE, waardoor mestcellen in de darm kunnen worden
geprikkeld bij aanvoer van het antigeen via de darm.
D Blootstelling aan allergenen in de huid zorgt voor inductie van antigeenspecifiek IgA, waardoor dendritische cellen en macrofagen in de
lamina propria kunnen worden geprikkeld bij aanvoer van het antigeen via de darm

A

C
als je het is oraal zou binnen krijgen dan is de kans op een allergie juist kleiner

56
Q

Stafylokokken toxic shock syndroom is meestal het gevolg van een lokale infectie met een S. aureus. Het exotoxine toxic shock syndrome
toxin-1 (TSST-1) speelt een belangrijke rol in de pathogenese hiervan.
Een 30-jarige vrouw wordt opgenomen met acuut ontstane koorts, huiduitslag, hypotensie en multi-orgaan falen. Er wordt serologie
afgenomen voor TSST-1 antistofbepaling. Daarnaast wordt een neuswat afgenomen en ingestuurd voor kweek op S. aureus.
Welke van onderstaande uitslagen past bij de diagnose stafylokokken toxic shock syndroom?
A Afwezigheid van antistoffen tegen TSST-1
B Aanwezigheid van antistoffen tegen TSST-1
C Neuskweek positief voor S. aureus
D Neuskweek negatief voor S. aureus

A

A
B fout omdat je dan juist beschermd bent tegen TSS. maar als er in S. aureus zou achter staan is die wel goed
C niet specifiek maar klopt wel
D nee

57
Q

Succesvolle replicatie van een virus is afhankelijk van een aantal factoren.
Welke bewering(en) is/zijn juist?
1. Het succes van de virusreplicatie is vooral afhankelijk van de versleping naar het doelorgaan of -weefsel.
2. Ieder verschillend virus herkent bepaalde receptoren op een gastheercel en vooral die herkenning is van belang voor virale replicatie

A

1 en 2
tropisme = het is belangrijk dat een virus gaat zitten op een cel waar dit wat aan heeft en dit zijn de 2 factoren
2 wordt ook wel permissiteit genoemd

58
Q

Parasieten zijn een bijzondere groep van ziekteverwekkende organismen.
Welk van onderstaande definities omschrijft deze groep van organismen het beste?
A Alle eukaryote organismen die leven ten koste van hun gastheer.
B Alle eukaryote organismen, met uitzondering van schimmels, die leven ten koste van hun gastheer.
C Alle meercellige eukaryote organismen die leven ten kosten van hun gastheer.
D Alle organismen, met uitzondering van bacteriën en virussen, die leven ten koste van hun gastheer

A

B

59
Q

Je bent huisarts en je ziet een 35-jarige man op je spreekuur. Hij is sinds 10 jaar bekend met HIV. Hij vertelt net terug te zijn uit Ghana, waar
hij een jaar heeft gewoond. In dit jaar is hij gestopt met antiretrovirale therapie. Sinds een week heeft hij koorts, nachtzweten en een
vergrote klier van 1,5 cm in zijn rechter oksel.
Wat zet je in de differentiaal diagnose?
A Histoplasmosis, HIV, CMV
B Lymfoom, tuberculose, HIV
C Toxoplasmosis, lymfoom, tuberculose
D Tuberculose, hepatitis B, Kaposi sarcoom

A

B

60
Q

Je bent huisarts en je ziet een 35-jarige man op je spreekuur. Hij is sinds 10 jaar bekend met HIV. Hij vertelt net terug te zijn uit Ghana, waar
hij een jaar heeft gewoond. In dit jaar is hij gestopt met antiretrovirale therapie. Sinds een week heeft hij koorts, nachtzweten en een
vergrote klier van 1,5 cm in zijn rechter oksel.
Wat zet je in de differentiaal diagnose?
A Histoplasmosis, HIV, CMV
B Lymfoom, tuberculose, HIV
C Toxoplasmosis, lymfoom, tuberculose
D Tuberculose, hepatitis B, Kaposi sarcoom

A

B
lymfoom komt vaak voor bij HIV en past bij klachten

61
Q

Welk van de onderstaande middelen is geen antibioticum dat standaard wordt toegevoegd aan de eerstelijns behandeling
van tuberculose?
A isoniazide
B rifampicine
C pyrazinamide
D pyridoxine

A

D

62
Q

Een 50-jarige vrouw wordt opgenomen met een gedissemineerde infectie met nontuberculeuze mycobacteriën (NTM).
Welke opmerking is ONJUIST?
A Gedissemineerde NTM-infecties komen alleen voor bij patiënten met AIDS.
B Gedissemineerde NTM-infecties kunnen zich manifesteren als een huidinfectie.
C Gedissemineerde NTM-infecties kunnen overal in het lichaam voorkomen.
D Gedissemineerde NTM-infecties komen ook voor bij patiënten die een orgaantransplantatie hebben ondergaan

A

A was eig logisch want onjuist

63
Q

Je bent dienstdoend arts op de afdeling Spoedeisende Hulp. Een 2-jarig kind presenteert zich met koorts, braken en nekstijfheid.
Bij aanvullend onderzoek van de liquor zijn de bevindingen:
Totaal eiwit 4,6 g/l (verhoogd), glucose 0,1 mmol/l (verlaagd), celgetal 4300 x10E6/l (verhoogd) waarvan 3860 polymorfe nucleaire
granulocyten, Gram-preparaat toont gramnegatieve diplokokken.
Op basis van deze uitslagen stelt u de diagnose bacteriële meningitis.
Wat is de meest waarschijnlijke verwekker?
A Streptococcus pneumoniae
B Haemophilus influenzae
C Neisseria meningitidis
D Escherichia coli

A

C

64
Q

Geef bij elk van de volgende componenten/effecten van de afweer met een ‘x’ aan tot welke van deze categorieën ze
behoren:
- microbioom
- vaatverwijding
- productie van lysozym
- vorming van MAC
- vorming van opsoninen
- vorming van plasmacellen

A
  • innate, aanwezig; microbioom, productie van lysosym
  • innate, geïnduceerd: vaatverwijding, (productie van lysozym), vorming MAC, vorming opsoninen
  • adaptief: vorming van opsoninen en vorming van plasmacellen
65
Q

Zet de verschillen tussen antigeenpresentatie van virale en bacteriële antigenen in bovenstaande tabel.
- Voorbeeld van celtype dat het antigeen kan presenteren
- Molecuul waarin antigene peptiden gepresenteerd worden
- Celtype dat het gepresenteerde antigeen kan herkennen

A

bacterieel antigeen
- professionele APC
- HLA klasse II
- CD4+ t-lomfocyt
virus antigeen
- kernhoudende cellen
- HLA klasse-I
- CD8+ t-lymfocyt

66
Q

Na een valpartij in de speeltuin is een schaafwond ontstaan. In deze schaafwond zijn bacteriën en vuil (zoals zandkorrels) terechtgekomen.
Eén van de celtypen die naar de schaafwond worden gerekruteerd, zijn neutrofiele granulocyten.
Voor welk(e) van de onderstaande bacteriën of deeltjes geldt dat neutrofiele granulocyten een belangrijke bijdrage leveren
aan de fagocytose daarvan?
A grampositieve bacteriën
B gramnegatieve bacteriën
C vuildeeltjes

A

A en B
en bij macrofaag is het alle 3

67
Q

infectie met Helicobacter pylori kan een chronische ontsteking van de maag veroorzaken. Dit kan een verhoogde kans geven op het
ontstaan van maligne tumoren.
Geef voor elk van de volgende tumoren aan of de kans op het ontstaan hiervan wel of niet verhoogd is als gevolg van de
chronische ontsteking veroorzaakt door Helicobacter pylori.
Let op! Bij deze vraag moet het antwoord volledig goed zijn voor de puntentoekenning.
Tumor wel of niet een verhoogde kans:
Adenoomcarcinoom van de maag
Maligne B-cel lymfoom van de maag

A

wel wel

68
Q

IgG kan verschillende effectorfuncties uitoefenen.
Geef aan welk of welke van de volgende effectorfuncties door IgG kan/kunnen worden uitgeoefend.
A Complementactivatie
B Activatie van mestcellen
C Neutralisatie van virusdeeltjes
D Opsonisatie van micro-organismen

A

A, C en D
- neutralisatie = wegvangen van micro-organisme
- antilichaam afhankelijke cellulaire cytotoxie = presentatie aan eosinofiele en NK-cel (b dus fout)

69
Q

Tijdens presentatie van antigeen door dendritische cellen aan CD4+ Th-cellen vinden verschillende interacties plaats tussen beide celtypen.
Vier moleculaire interacties tussen DC en T-cellen zijn:
1. CD40 <=> CD40L
2. CD80/CD86 <=> CD28
3. HLA-antigeen <=> T-celreceptor
4. cytokinen <=> cytokinereceptoren
Bij welk signaal, of bij welke combinatie van signalen, gaan T-cellen in apoptose of worden ze anerg

A

C alleen 3

70
Q

tussen de structuur van MHC klasse I en II moleculen bestaan zowel overeenkomsten als verschillen.
Wat is een overeenkomst tussen MHC klasse I en MHC klasse II moleculen?
A beide bevatten een alfa1- en een alfa2-domein
B beide bevatten een beta1- en een beta2-domein
C beide bevatten een alfa- en een beta-keten
D beide bevatten een beta2-microglobuline

A

A
klasse I heeft beta-microglobuline en heeft alleen alfa keten
klasse II heeft alfa en beta keten

71
Q

Een 65-jarige vrouw werd in het voorjaar van 2021 via een intramusculaire injectie gevaccineerd met het Moderna vaccin tegen het SARS-
CoV-2 virus. Dit vaccin is gebaseerd op mRNA, coderend voor een eiwit van het SARS-CoV-2 virus. Zij verdroeg deze vaccinatie in eerste
instantie prima, maar kreeg na 8 dagen wat last van een rode, wat opgezette plek op haar bovenarm, rond de plaats van de injectie. Deze
bijwerking verdween na twee dagen.
Wat is een valide verklaring voor deze bijwerking?
A Antistoffen die na de vaccinatie zijn geproduceerd, binden aan mestcellen waardoor histamine wordt vrijgemaakt.
B Macrofagen, geactiveerd na de vaccinatie, zorgen voor de vorming van een granuloom op de plek van injectie.
C Virusspecifieke T-cellen die door de vaccinatie zijn geactiveerd, wekken een lokale ontstekingsreactie op, gericht tegen het
viruseiwit dat in de spier tot expressie wordt gebracht

A

C
- macrofagen is innate immuun systeem dus dit is onwaarschijnlijk
- mestcellen worden geactiveerd door IgE en niet door IgG dit is onwaarschijnlijk na 8 dagen

72
Q

Een student kijkt door een microscoop naar een coupe van een lymfeklier, waarop een immunohistochemische kleuring is uitgevoerd. De
coupe is gekleurd met CD4 antistoffen.
Het valt de student op dat de meeste positieve cellen in de paracortex aanwezig zijn, maar dat ook in de outer cortex positief aangekleurde
cellen aanwezig zijn.
Geef voor elk van de volgende beweringen over de positief aangekleurde cellen in de outer cortex aan of deze juist of niet
juist is.
Deze cellen ondergaan ter plekke VDJ-recombinatie.
Deze cellen zijn in de paracortex door dendritische cellen geactiveerd.
Deze cellen kunnen B-cellen stimuleren tot proliferatie en differentiatie.

A

1 niet juist want dit gebeurt bij de B-cellen in beenmerg en in T-cellen in thymus. voordat de replicatie en transcriptie enz plaatsvinden
2 juist
3 juist

73
Q

CD4+ Th0-lymfocyten differentiëren na activatie via de T-celreceptor en benodigde costimulatoire signalen tot verschillende subsets van
effectorcellen. Tot welke subset een Th0-lymfocyt differentieert, wordt gereguleerd door verschillende cytokinen.
Kies in onderstaande beweringen steeds de juiste Th-subset.
Elke subset kan max 1x worden gebruikt.
1. Aanwezigheid van IL-4 zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot …
2. Aanwezigheid van IL-12 en IFN-gamma zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot …
3. Aanwezigheid van IL-6 en TGF-beta zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot …
4. Aanwezigheid van IL-6 en IL-21 zorgt ervoor dat Th0-lymfocyten differentiëren tot…

A
  1. Th2
  2. Th1
  3. Th17
  4. Tfh (folicullaire helpercel)
74
Q

Geef van onderstaande (virtuele) onderdelen van het dieet aan of ze tot de prebiotica of probiotica behoren, of tot geen van
beide.
1. een flesje Yakult
2. L. casei bacteriën geïsoleerd uit Yakult
3. L. casei bacteriën geïsoleerd uit Yakult die vervolgens zijn behandeld met lysozym

A
  1. probiotica
  2. probiotica
  3. geen van beide
75
Q

Selectieve deficiëntie in de productie van IgA antistoffen komt relatief vaak voor met een prevalentie van 1:100 – 1:1000. Vaak zijn deze
patiënten asymptomatisch, maar soms leidt dit tot klachten, zoals terugkerende luchtweginfecties.
Studenten discussiëren over het vaccineren van een patiënt met een ernstige IgA-deficiëntie.
Geef van elk van de onderstaande (deels hypothetische) vaccins aan of dit een verhoogd risico geeft bij toediening aan een
patiënt met een ernstige, selectieve IgA deficiëntie.
- intramusculair levend verzwakt influenzavirus
- subcutaan levend verzwakt SARS-CoV-2 virus
- intranasaal SARS-CoV-2 spike-eiwit mRNA

A
  • verhoogd
  • verhoogd
  • geen verhoogd risico omdat dit geen ziekte kan veroorzaken
76
Q

Welk of welke van de volgende symptomen kunnen symptomen zijn van viscerale leishmaniasis.
A anemie
B koorts
C vergrote lever
D vergrote milt

A

allemaal
dit kan door secundaire infectie tot de dood leiden

77
Q

Geef voor elk van de volgend virussen aan of dit een verwekker van een zoönose kan zijn.
hepatitis C virus
hepatitis E virus
West Nile virus
Herpes B virus

A

hepatitis C virus niet rest wel want dit is via bloed
E is via varken
Nile is via vogel
Herpes is via aap

78
Q

Een gevreesde complicatie na een solide orgaan transplantatie is de zgn. Posttransplant Lymphoproliferative Disease (PTLD).
Welk virus is het vaakst geassocieerd met deze aandoening?
A Cytomegalovirus
B Epstein-Barr virus
C Humaan herpes virus 6
D Herpes simplex virus type 1

A

B

79
Q

in de darm komen vooral … voor. Grampositieve bacteriën die veel in de darm voorkomen
zijn…

A

anaeroben en gramnegatieve staven
enterokokken

80
Q

Een 28 jarige Nederlandse man meldt zich bij de huisarts met klachten van bloederige diarree na een rondreis door Indonesië.
Welk van onderstaande gastro-intestinale parasitaire infecties is de meest waarschijnlijke oorzaak van deze klachten?
A Amoebendysenterie
B Cryptosporidiose
C Giardiasis

A

A
volgens slim is bij parasieten geen bloed

81
Q

Welke van de volgende beweringen over toxoplasmose-serologie is of welke zijn juist?
A met IgG antistoffen tegen toxoplasmose toon je een acute toxoplasmose infectie aan.
B Met IgM antistoffen tegen toxoplasmose toon je een acute toxoplasmose infectie aan.
C IgG antistoffen tegen toxoplasmose blijven meestal levenslang aantoonbaar.
D IgM antistoffen tegen toxoplasmose blijven meestal levenslang aantoonbaar

A

B en C
dit is een latente infectie en blijft altijd wel aanwezig

82
Q

Welke componenten zijn aanwezig in een hepatitis B vaccin?
A Aluminium hydroxyde
B HBsAg eiwit
C HBcAg eiwit
D Pre-S1 en pre-S2 eiwit

A

A, B en D
D speelt belangrijke rol bij het opnemen in genoom
- C moet je het echte virus gehad hebben
- A verhoogd de immuniteit

83
Q

Na een primaire HIV infectie is het virus een tot twee weken niet aantoonbaar in de gastheer. Daarna kunnen verschillende technieken
gebruikt worden om de HIV infectie aan te tonen. De testen worden niet allemaal tegelijk positief.
Zet de volgende testen in de juiste volgorde, te beginnen met de test die na een primaire HIV infectie als eerste positief is,
en eindigend met de test die als laatste positief is.
1 antigeen ELISA
2 RT-PCR
3 antistof ELISA
4 Western blot

A

1 RT-PCR
2 antigeen ELISA
3 antistof ELISA
4 Western blot

is op volgorde van hoeveel virus load de test nodig heeft om positief uit te slaan

84
Q

HBV en HCV kunnen beide chronische leverontsteking veroorzaken.
Welke bewering is juist?
A De immuunregulerende capaciteit van de lever zorgt er voor dat er geen type I interferonen worden geproduceerd als gevolg
van een HBV/HCV infectie.
B HBV induceert een type I response in de lever maar remt het effect van de interferonen op T cellen.
C HCV infectie resulteert in een meerderheid van de volwassenen in een chronische infectie gekenmerkt door een ineffectieve
antivirale T cel respons

A

C

85
Q

De huidige SARS-CoV-2 vaccins beschermen slechter tegen nieuwe varianten zoals omicron.
Waardoor wordt dit veroorzaakt?
A Door een verminderde respons van NK-cellen tegen de omicronvariant.
B Door een verminderde respons van T-cellen tegen de omicronvariant.
C Door een verminderde respons van B-cellen tegen de omicronvariant.
D Door een verminderde respons van macrofagen tegen de omicronvariant

A

C
B-cel maakt antistoffen en die herkent het niet meer en de T-cel blijft wel gwn in tact

86
Q

Van de meningokok bacterie bestaan meerdere types, welke aangeduid worden met letters.
In het rijksvaccinatieprogramma is bescherming tegen bepaalde types opgenomen. Kinderen krijgen deze vaccinaties bij de leeftijd van 14
maanden en 14 jaar.
Welke combinatie van meningokokkentypes is actueel opgenomen in dit vaccinatieprogramma?
A men A, B, C, W, Y
B men A, B, C, W
C men A, C, W, Y
D men A, B, W, Y

A

C nazoeken want vgm was dit ander

87
Q

Welk of welke van de volgende beweringen over meningokokken of meningokokkensepsis is of zijn juist?
A Een meningokokkensepsis is altijd goed te herkennen.
B Bij niet-wegdrukbare rode plekjes op de huid moet een arts aan meningokokken denken.
C Bij een meningokokkensepsis is de stolling meestal gestoord.
D Meningokokken zijn commensalen van de bovenste luchtwegen

A

B, C en D

88
Q

Geef bij elk van de volgende componenten van de afweer met een ‘x’ aan tot welke van deze categorieën ze behoren.
Meerdere categorieën per component zijn toegestaan
- koorts
- productie mucus
- productie antistofen
- infiltratie van leuko’s
- productie anti-microbiële peptiden
- productie van inflammatoire cytokinen

A

innate aanwezig: productie mucus en anti-microbiële peptiden (dus wat gelijk aanwezig is op locatie + enzymen)
innate geïnduceerd: koorts, (productie mucus), infiltratie leuko’s, (productie anti-microbiële peptide) en productie inflammatoire cytokinen
adaptief: productie antistoffen, (infiltratie leuko’s) en productie inflammatoire cytokinen

89
Q

De gist Candida albicans kan door macrofagen worden gefagocyteerd. Je wilt dit fagocytoseproces in vitro, in een petrischaaltje,
bestuderen, en wilt dat dit zo efficiënt mogelijk verloopt.
Geef voor elk van de volgende factoren aan of je dit aan het petrischaaltje moet toevoegen om fagocytose zo efficiënt
mogelijk te laten verlopen.
complement
lysozym
lactoferrine
peptidoglycaan

A

complement wel rest niet. lactoferrine is voor ijzer opname

90
Q

Bloedplasma heeft een relatief hoog eiwitgehalte in vergelijking met weefselvloeistof. Als vocht uit de bloedbaan treedt, kan het een
exsudaat of een transudaat vormen.
Is er een verschil tussen het eiwitgehalte van een exsudaat en een transudaat, en zo ja, wat is dit verschil?
A Er is een verschil: een exsudaat heeft een hoog eiwitgehalte; een transudaat heeft een laag eiwitgehalte.
B Er is een verschil: een exsudaat heeft een laag eiwitgehalte; een transudaat heeft een hoog eiwitgehalte.
C Er is geen verschil: beide hebben een hoog eiwitgehalte.
D Er is geen verschil: beide hebben een laag eiwitgehalte.

A

A

91
Q

Een patholoog kijkt naar een microscopisch beeld van myocardweefsel dat is afgenomen na een hartinfarct, en ziet bloeding, necrose en
vooral veel neutrofiele granulocyten. Op basis van dit beeld wordt de conclusie getrokken dat het infarct tussen de 6 en 18 uur oud is.
Geef voor alle kenmerken die de patholoog heeft gezien aan, of de conclusie met name ten aanzien van de tijdsduur daarop
gebaseerd is.
bloeding
necrose
aanwezigheid van veel neutrofiele granulocyten

A

neutrofiele granuloctyen zijn Ja rest Nee maar vraag is vervallen

92
Q

Welk deel van een immunoglobulinemolecuul heeft de grootste invloed op de effectorfunctie?
A alleen de variabele domeinen van de lichte ketens
B alleen de variabele domeinen van de zware ketens
C de variabele domeinen van zowel de lichte als de zware ketens
D alleen de constante domeinen van de lichte ketens
E alleen de constante domeinen van de zware ketens
F de constante domeinen van zowel de lichte als de zware ketens

A

E

93
Q

Tijdens presentatie van antigeen door de dendritische cel aan de CD4+ Th-cel vinden verschillende interacties plaats tussen beide cellen.
Welk van de volgende interacties leidt hierbij tot activatie van de dendritische cel?
A CD40 <—-> CD40L
B CD80/CD86 <—-> CD28
C HLA-antigeen <—-> T-celreceptor

A

A want dit is de interactie (ANTWOORD)
B is voor co-stimulatie (signaal 2)
C is het antigeen-peptide signaal 1waarbij interactie A optreedt
1 en 2 samen zorgen voor expressie CLTA-4 op membraan
signaal 3 differentiatie signaal door cytokinen

94
Q

Wat wordt bedoeld met kruispresentatie door dendritische cellen?
A Intracellulaire eiwitten worden door dendritische cellen in MHC klasse I gepresenteerd.
B Extracellulaire eiwitten worden door dendritische cellen in MHC klasse I gepresenteerd.
C Intracellulaire eiwitten worden door dendritische cellen in MHC klasse II gepresenteerd.
D Extracellulaire eiwitten worden door dendritische cellen in MHC klasse II gepresenteerd.

A

B
extracellulaire eiwitten worden via endocytose met CD4+ aan MHC-II laten zien. maar het kan ontsnappen en dan kan het aan MHC-I worden getoond.

95
Q

Een student kijkt door een microscoop naar een coupe van een lymfeklier, waarop een immunohistochemische kleuring is uitgevoerd. Het
antilichaam dat is gebruikt, is gericht tegen IgM.
Het valt de student op dat cellen die positief zijn, niet allemaal even sterk aankleuren, en dat van sommige cellen vooral de celmembraan is
aangekleurd, van andere cellen vooral het cytoplasma. De positief aangekleurde cellen liggen ook in verschillende gebieden van de
lymfeklier.
1 Cellen waarvan met name de celmembraan is aangekleurd zijn vooral
aanwezig in de …
outer cortex
2 Cellen waarvan het cytoplasma sterk is aangekleurd zijn vooral aanwezig in
de …
medulla
3 Het gebied van de lymfeklier met de minste cellen die positief zijn aangekleurd, is de…
opties gebieden: outer cortex, medulla en paracortex

A
  1. outercortex
    2, medulla
  2. paracortex

oke IgM is een B-cel dus denk daarbij outercortex: B-cellen en Mf; paracortex: T-cellen en DC; medulla: B-cellen en Mf.

nu kun je 3 dus al invullen.

96
Q

-helpercellen zijn heterogeen met betrekking tot de cytokinen die zij kunnen produceren en het effect dat zij op andere cellen hebben.
Welke van de onderstaande beweringen over T-helpercellen en de cytokinen die zij produceren is of zijn juist?
A IL-4 stimuleert de proliferatie van Th2 cellen.
B Th1 cellen produceren met name IFN-gamma en IL-2.
C IL-2 remt de productie van cytokinen die door Th2 cellen worden geproduceerd

A

A en B

97
Q

de recente ervaring met het SARS-CoV-2 virus maakt duidelijk dat een eenmaal doorgemaakte infectie helaas niet altijd voldoende
beschermt tegen een nieuwe infectie. In de adaptieve afweerreactie bij SARS-CoV-2 infectie worden verschillende typen immunoglobulines
geproduceerd.
Plaats de onderstaande immunoglobulines, met SARS-CoV-2 specificiteit, in de volgorde van meest naar minst waarschijnlijke
bijdrage aan bescherming tegen een herinfectie

A

1 IgA-dimeer
2 IgA-monomeer
3 IgG
4 IgM
5 IgE

Covid komt door druppels via de lucht dan zit je dus in neus slokdarm, longen en darm dus eerst IgA.

98
Q

Welk type onderzoek is het meest geschikt om de effectiviteit van therapie bij een patiënt met chronische lymfatische
leukemie te kunnen volgen?
A cytomorfologie
B klonaliteitsanalyse
C cytogenetische analyse
D patiënt-specifieke PCR analyse

A

D
B is bij lymfoom en leukemie de diagnostiek
A en C kan je wel diagnose mar niet testen wat de effectiviteit is

99
Q

Welk of welke van de volgende beweringen over virussen is of zijn juist?
A Bij gesegmenteerde RNA virussen vindt antigene drift plaats.
B De enige DNA virussen die in het cytoplasma kunnen repliceren zijn pokvirussen.
C Bij virussen met een membraan bevindt de receptorbindingsplaats zich op het nucleocapside.
D RNA afhankelijk DNA polymerase moet aanwezig zijn in viruspartikels van retrovirussen.

A

A, B en D
B:normaal DNA in kern en RNA in cytoplasma maar pokvirus idd

100
Q

Je ziet op de spoedeisende hulp een zieke jongen van 4 jaar. Het kind ziet er moe uit en zit stil bij zijn moeder op schoot. Hij heeft een
inspiratoire stridor en hij kwijlt. De temperatuur is 39.3oC. De klachten zijn sinds een paar uur aanwezig en zijn moeder geeft aan dat de
hoorbare ademhaling steeds duidelijker wordt
Wat is hier de meest waarschijnlijke diagnose?
A acute tonsillitis
B epiglottitis
C laryngitis subglottica
D acute rhinitis

A

B

101
Q

Je bent huisarts en ziet een 6-jarig meisje op je spreekuur. Haar ouders geven aan dat ze een paar nachten slecht heeft geslapen en pijn
aangeeft aan het linkeroor. De afgelopen week was ze ook verkouden. Sinds vanmorgen heeft ze een loopoor links. In het verleden zijn
meerdere keren trommelvliesbuisjes geplaatst. Ze zit vaak aan haar oren, is daarop niet te corrigeren. Bij otoscopie zie je links een
uitgebreid loopoor, het trommelvlies is niet goed te beoordelen.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van het loopoor op basis van bovenstaande informatie?
A een cholesteatoom linker oor
B een otitis media acuta linker oor
C een vreemd voorwerp in haar linker oor
D een otitis externa linker oor

A

B

102
Q

Met welke methode kan indirect een virale infectie worden aangetoond?
A Influenza PCR op een keelwat
B HIV PCR op bloed
C HIV antistoffen op bloed
D Cytopathisch effect specifiek voor SARS CoV-2 in een viruskweek

A

C

103
Q

Welk van de onderstaande virale verwekkers veroorzaakt vrijwel uitsluitend bij immuungecompromitteerde patiënten een
meningo-encefalitis?
A teken encefalitis virus
B Epstein Barr virus
C Herpes virus
D Enterovirus

A

B

104
Q

Geef voor elk van de volgende celtypen aan of deze wel of niet bijdragen aan de beschermende werking van SARS-CoV-2
mRNA vaccins.
B cellen
T cellen
natural killer cellen
macrofagen

A

allemaal

105
Q

Welke bewering over Neisseria meningitidis is juist?
A Deze ziekteverwekker kan infecties van gewrichten veroorzaken.
B Deze ziekteverwekker is een bekende oorzaak van longontsteking.
C Deze ziekteverwekker kan een schimmelinfectie veroorzaken die heel snel fataal kan verlopen.
D Deze ziekteverwekker kan een hartspierontsteking geven bij kinderen waar IVIG en een hoge dosering corticosteroïden voor
gegeven moet worden

A

A

106
Q

Neem bovenstaande tabel over, en geef met een ‘X’ aan in welk of welke van de genoemde organen deze processen of
structuren plaatsvinden/aanwezig zijn.
1. Affiniteitsmaturatie
2. Hoog endotheliale venulen
3. V(D)J-recombinatie
4. Vorming van geheugencellen
organen: milt, beenmerg en lymfeklier

A
  1. milt en lymfeklier
  2. lymfeklier
  3. beenmerg
  4. milt en lymfeklier
107
Q

Wat wordt gedetecteerd met de 4e generatie HIV screeningstest? Meerdere antwoorden kunnen juist zijn.
A Antistoffen tegen HIV
B HIV-antigeen
C HIV-RNA

A

A en B

108
Q

NK-cellen hebben op hun oppervlak zowel activerende als remmende receptoren. Beide typen receptoren hebben elk hun eigen type
liganden.
Maak de volgende bewering kloppend:
Lysis van de doelwitcel door een NK-cel is alleen mogelijk als binding van de … receptor aan … verhinderd is.
opties: inhiberend en activerend; MHC-I en MHC-II

A
  1. inhiberend
  2. MHC-I
109
Q

Welke bewering(en) over eukaryotische of prokaryotische cellen is/ zijn juist?
A Eukaryotische cellen bevatten geen kern.
B Eukaryotische cellen bevatten grotere ribosomen dan prokaryotische cellen.
C Prokaryotische cellen zijn haploïd.
D Prokaryotische cellen bevatten een Golgi-apparaat.

A

B en C
eukaryoot is diploïd

110
Q

Maak de volgende tekst over fagocytose kloppend:
Fagocytose is het belangrijkste effectormechanisme van de ??? afweer. De deeltjes die gefagocyteerd worden, zijn in het
algemeen ??? dan deeltjes die middels endocytose worden opgenomen. Het fagocytoseproces verloopt efficiënter wanneer tijdens het
proces ??? aanwezig is.
OPTIES: innate/adaptief; groter/kleiner; complement/lactoferrine/lysozym

A

innate, groter, complement

111
Q

In de lymfeklier vinden verschillende processen plaats, die gericht zijn op het vormen van een effectieve immuunrespons tegen bijvoorbeeld
een ongewenst micro-organisme. Deze immuunrespons kan leiden tot de productie van antilichamen, gericht tegen dit micro-organisme.
Wat is het isotype van de antilichamen die in de axillaire lymfeklier het meest worden geproduceerd, en waar in de lymfeklier
vindt deze productie vooral plaats?
A IgA - Outer cortex
B IgM - Outer cortex
C IgA - Paracortex
D IgM - Paracortex
E IgA - Medulla
F IgM - Medulla

A

F
- in paracortex zitten HEV
proces van antilichaam vorming:
1. antigeenherkenning in de cortex door B-cellen
2. activering van B-cel
3. proliferatie en differentiatie (naar plasmacel hier)
4. migratie van plasmacel naar medulla
5. productie en afgifte van IgM-antistoffen in de medulla

112
Q

welke cel activeert IgE?

A

mestcel voor allergische reactie en parasitaire infecties

113
Q

HLA klasse I en II moleculen verschillen met betrekking tot hun functie en de cellen waarop ze tot expressie komen.
Lees het volgende stuk tekst:
1. HLA klasse I moleculen komen op alle lichaamscellen tot expressie.
2. De expressie van HLA klasse I moleculen is uitgebreider dan de expressie van HLA klasse II moleculen.
3. HLA klasse II moleculen komen onder andere tot expressie op B-cellen en op monocyten en macrofagen.
4. Onder invloed van cytokinen kunnen HLA klasse II moleculen ook op epitheelcellen tot expressie komen.
Welke zin klopt niet?

A

zin 1 moet kernhoudend zijn

  • 4: HLA-II kan op endotheel, epitheel en t-lymfocyten expressie
  • 2 komt op meer cellen voor
114
Q

Corticosteroïden hebben belangrijke anti-inflammatoire effecten, waaronder het blokkeren van de activatie van de transcriptiefactor NF-
kappaB.
Waarom is het blokkeren van de transcriptiefactie NF-kappaB een effectieve manier om ontsteking te remmen?
A Omdat NF-kappaB de vaatpermeabiliteit stimuleert
B Omdat NF-kappaB de productie van zuurstofradicalen stimuleert
C Omdat NF-kappaB de productie van proinflammatoire cytokinen stimuleert
D Omdat NF-kappaB een direct chemotactische werking heeft op ontstekingscellen

A

C
het zorgt voor transcriptie van cellulaire activatie van marker zoals: adhesiemoleculen, co-stimulatie moleculen, pro-inflammatoire cytokines en chemokines

115
Q

Een van de celtypen die een rol speelt gedurende het proces van de vorming van antistoffen, is de folliculair dendritische cel.
Welke bewering over de folliculair dendritische cel is juist?
A De FDC is vooral aanwezig in de paracortex van de lymfeklier.
B De FDC is een celtype met een hoge fagocytosecapaciteit.
C De FDC heeft complementreceptoren op zijn oppervlak.
D De FDC speelt een belangrijke rol in het transport van antigeen.

A

C
- FDC speelt een rol bij SH in de lichte zone
- verwant aan fibroblasten
- zorgen voor structuur en het opruimen van restanten
- FDC’s antigenen via Fc-receptor en complementreceptoren. dit wordt aangeboden aan de B-cel (zonder migratie)

116
Q

Maak de volgende tekst kloppend.
Th17 cellen worden gekenmerkt door de productie van onder andere ??? . Th17 cellen beïnvloeden vooral ??? ,
en zijn voornamelijk betrokken bij de immuunrespons tegen ???

A

IL-22, neutrofiele franulocyten en schimmels

117
Q

Verschillende ontstekingsmediatoren kunnen elkaar beïnvloeden. Zo kunnen bepaalde cytokinen, als de concentratie daarvan boven een
bepaalde drempelwaarde komt, de lever stimuleren om acutefase eiwitten te produceren.
Welke drie cytokinen kunnen de lever stimuleren tot de productie van acutefase eiwitten?
A IFN-beta
B IL-1
C IL-6
D IL-10
E TNF-alpha

A

B, C en E
dit is de vroege, innate reactie. eiwitten die door deze stimulatie kunnen ontstaan zijn CRP, ferritine en mannose-bindend eiwit

118
Q

Een 42-jarige vrouw is bekend HIV-positief. Drie jaar geleden heeft ze vanwege dehydratie bij ernstige diarree ruim een week opgenomen
gelegen in het ziekenhuis. Ze heeft geen vaste partner. Ze werkt in een dierenasiel en heeft thuis twee papegaaien. Ze is recent in Gambia
op vakantie geweest en teruggekomen met koorts. Ze hoest daarbij en heeft het toenemend benauwd.
Welk of welke gegevens uit de anamnese is of zijn belangrijk om gerichte diagnostiek naar opportunistische verwekkers in
te zetten?
A HIV-positiviteit
B Eerdere ziekenhuisopname
C Geen vaste partner
D Werkzaam in dierenasiel
E Papegaaien thuis
F Recent bezoek aan Gambia

A

A

119
Q

Endotheelcellen van de HEV zorgen voor ??? ter plekke van de HEV.
Tevens is de stroomsnelheid van het bloed in de HEV wat ??? .
De lymfocyten botsen hier ??? tegen de bloedvatwand dan op de meeste andere plekken in het lichaam het geval is.
opties: wervelingen in de bloedstroom/ lokaal verhoogde bloeddruk; vertraagd/versneld; vaker/minder vaak

A

wervelingen in de bloedstroom
vertraagd
vaker

120
Q

Presentatie van ‘normale’ antigenen is ??? presentatie van superantigenen.
2. Presentatie van superantigenen resulteert in ??? T-celactivering in vergelijking met presentatie van normale antigenen.
opties meer/ minder/ net zo specifiek; korter/langer/net zo lang

A

meer en kortere

121
Q

Je ziet op de spoedeisende hulp een ziek meisje van 3 jaar. Het meisje ziet er moe uit en zit stil bij moeder op schoot. Ze heeft een
inspiratoire stridor en ze kwijlt. De temperatuur is 39.6oC. Je stelt de diagnose epiglottitis.
Wat is de meest waarschijnlijke verwekker?
A SARS CoV-2
B Para-influenzavirus
C Haemophilus influenzae type B
D Rhinovirus

A

C

122
Q

Hoe wordt de vorm van immunisatie genoemd die leidt tot de aanwezigheid van antistoffen bij een pasgeboren baby?
A Natuurlijke actieve immunisatie
B Natuurlijke passieve immunisatie
C Geïnduceerde actieve immunisatie
D Geïnduceerde passieve immunisatie

A

B
bij antistof toediening na hondenbeet is het D

123
Q

Bij patiënten met de ziekte van Crohn wordt soms een mutatie gevonden in het gen dat codeert voor het ATG16L1 eiwit, waardoor dit eiwit
niet goed functioneert.
Dit eiwit zorgt normaal, dus in niet-gemuteerde vorm, voor remming van de omzetting van pro-IL-1beta in IL-1beta.
Daarnaast speelt ATG16L1 een belangrijke rol in de vorming van autofagosomen, en daarmee in het invangen van intracellulaire bacteriën.
Welk gevolg kan een mutatie in het ATG16L1 gen hebben, die kan bijdragen aan het ontstaan van de ziekte van Crohn?
A minder vorming van actief IL-1beta
B een sterkere inflammatoire respons
C betere fagocytose van intracellulaire bacteriën
D meer remming van pro-inflammatoire cytokinen

A

B
als IL-1b niet geremd wordt is er meer inflammatie

124
Q

Een gezonde, 23 jarige jongen is 2 dagen geleden teruggekeerd uit Gambia na een weekje vakantie aan het strand, met het beeld van
een meningo-encefalitis. Hij is gevaccineerd volgens het rijksvaccinatieprogramma en heeft verder geen reisvaccinaties gehad.
Voor welk van onderstaande virussen is het het minst waarschijnlijk dat dit de verwekker is van de meningo-encephalitis?
A Herpes simplex virus
B Cytomegalovirus
C Arbovirus
D Enterovirus

A

B
vaakst is enterovirus

125
Q

Welke drie van de volgende infecties zijn opportunistische infecties die kunnen optreden bij een HIV-geïnfecteerde patiënt
met een CD4-aantal van minder dan 100x106/l?
A Cryptococcen meningitis
B Systemische Mycobacterium avium infectie
C Toxoplasmose encephalitis
D Influenzavirus infectie
E Streptococcus pneumoniae infectie

A

A, B en C
CMV hoort hier ook nog bij

126
Q

Je bent longarts. Een 72-jarige vrouw is ca. twee weken geleden positief getest op COVID-19. Inmiddels ligt zij sinds enkele dagen
opgenomen met een bilaterale COVID-19 pneumonie met ernstige kortademigheid en de noodzaak van Optiflow beademing om veel extra
zuurstof te kunnen geven.
Welke van de onderstaande therapeutische strategieën is in deze fase van de ziekte het meest belangrijk?
A Preventie van virale transmissie
B Afremmen van de immuunrespons
C Preventie van secundaire infecties
D Verbeteren van de afweer tegen COVID-19

A

B
dit komt vooral omdat het bijderzeids is en ze optiflow nodig heeft daardoor is er hyperinflammatie -> cytokinestorm

127
Q

Moleculaire klonaliteitsanalyse speelt een ondersteunende rol bij de diagnostiek van lymfoproliferatieve aandoeningen.
Geef aan welke twee van de volgende begrippen typisch geassocieerd zijn met het resultaat ‘polyklonale IG herschikkingen’.
A B-celleukemie
B Ziekte van Pfeiffer
C Identieke CDR3 regio
D Heterogene CDR3 regio

A

B en D

als er normale immuunrespons is dan is er polyklonale en dan is de receptor heterogeen.
bij een B-cellymfoom is het monoklonaal en dus ook identieke regio

128
Q

e bent kinderarts in Rotterdam en ziet een meisje van 4 op je polikliniek. Zij heeft al enige tijd een matig pijnlijke blauw-paarskleurige
zwelling in de hals van 1-2 cm. Je voelt een zwelling onder de huid. Verder is ze geheel gezond.
Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak van dit beeld?
A Een hemangioom
B Een infectie met S. pyogenes of S. pneumoniae
C Een infectie met een atypische mycobacterie of M. tuberculosis
D Een infectie met een atypische mycobacterie of Bartonella henselae

A

D
dit is een infectie van de kattenkrabziekten
symptomatisch is zwelling is de hals en atypisch is dus lymfadenopathie

129
Q
A