ZO week 2 Flashcards

1
Q

Welke cellen spelen een essentiële rol bij de acute allergische reactie?

A

mestcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verklaar waarom de tijd tussen contact met een allergeen en respons erop zo kort is.

A

Ontstekingsmediatoren zoals histamine zijn al aangemaakt en opgeslagen in de granula van mestcellen. Door binding van antigeen-IgE complexen aan IgE receptoren worden mestcellen geactiveerd. Hierop volgt een snelle uitstoot van de inhoud van de granula. Dit gebeurt soms in grote hoeveelheden en mede daardoor met systemische effecten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de fysiologische functie van NO in de vaatwand?

A
  • stimuleert vasodilatatie
  • het zorgt voor relaxatie van gladde spiercellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is het blokkeren van NF-kB activatie een goede manier om ontsteking te remmen?

A

NF-kB is de primaire transcriptiefactor die in zowel aangeboren als adaptieve immuunresponsen wordt geactiveerd. NF- kB stimuleert de transcriptie van proinflammatoire cytokines zoals IL-1, TNF en IL-6.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat is het doel van chemokines?

A

hebben een aantrekkende werking op andere ontstekingscellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is het doel van hematopoietines?

A

stimuleren proliferatie van bloedcelvoorlopers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat is het doel van interferonen?

A

zijn essentieel bij virale en bacteriële infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is het doel van interleukines?

A

stimuleren pro- of anti-inflammatoire activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke drie cytokines zijn de belangrijkste stimuli van de acutefase-reactie?

A

IL-1, IL-6 en TNF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welke 4 grote mediatorsystemen zijn er betrokken bij ontstekingsreacties?

A
  • stollingscascade: stolsel vormen door fibrine
  • kininecascade: Bradykinine veroorzaakt vasodilatatie, verhoogt de permeabiliteit van endotheel, veroorzaakt contractie van glad spierweefsel in de bronchiën en pijn.
  • fibrinolytisch systeem: breekt fibrine af waardoor er een toename van vasculaire permeabiliteit en zijn chemotactisch voor leukocyten
  • complement cascade: Plasmine kan vervolgens C3 activeren, waarbij C3a en C3b wordt gevormd. C3a veroorzaakt vasodilatatie en verhoging van de doorlaatbaarheid van vaten voor eiwitten en vocht.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de route die de ontwikkelende thymocyten door de thymus afleggen?

A

In het corticomedullair gebied, op de grens van cortex en medulla, komen de onrijpste T-celvoorlopers de thymus binnen.

Daarna migreren ze naar de cortex, tot net onder het kapsel, waar de thymocyten sterk prolifereren. Vervolgens migreren ze terug door de cortex naar de medulla.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is de locatie van CD4-CD8-, CD4+CD8+, CD4+ of CD8+?

A

CD4-CD8-: subcapsulair
CD4+CD8+: cortex
CD4+ of CD8+: medulla

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

waardoor is het epitheel in de thymus anders dan elders in het lichaam?

A

doordat het een netwerkstructuur vormt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

welke cellen zitten er in het thymusstroma?

A

gevormd door epitheelcellen, fibroblasten, dendritische cellen, macrofagen en endotheelcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is de cross-talk in de thymus?

A

tussen epitheel en thymocyten, essentieel voor een goede ontwikkeling en morfologie van beide celtypen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Beschrijf in eigen woorden aan welke voorwaarde de T-celreceptor moet voldoen, voor deze in de positieve selectie wordt goedgekeurd.

A

Een ‘juiste’ T-celreceptor bindt eigen MHC-moleculen met daarin een lichaamseigen peptide, maar alleen met lage affiniteit.

17
Q

waar in de thymus vinden positieve en negatieve selectie plaats?

A

Positief in de diepe cortex, negatief in het corticomedullair gebied en de medulla

18
Q

wat is een acute/actieve ontstekingsreactie?

A

de reactie op beschadigingen van gevasculariseerd weefsel

19
Q

welke 2 doelen heeft een acute ontstekingsreactie?

A
  • schadelijke agens of insult (bacterie of schimmel bijv.) te vernietigen
  • processen voor het herstel van het beschadigde weefsel in gang zetten
20
Q

Welk bindweefseltype is meestal de arena (“het speelveld”) voor ontstekingsprocessen?

A

losmazig bindweefsel

21
Q

Wat is het verschil tussen een infectie en een ontsteking?

A

Een ontsteking is een reactie van gevasculariseerd weefsel op schadelijke prikkels en is gericht op het onschadelijk maken van de prikkel en in gang zetten van reparatie van de weefselschade. Een infectie is een ontstekingsreactie op een micro-organisme.

22
Q

wat zijn de 5 klinisch kenmerken van een acute ontstekingsreactie?

A
  • calor: vasodilatatie met verhoogde bloeddoorstroming
  • rubor: verhoogde warmte afgifte door het bloed aan weefsel
  • tumor: extravasatie van vloeistof en eiwitten in de ECM
  • dolor: vrijkomen van ontstekingsmediatoren en druk(pijn) op het weefsel door toename van vocht
  • functieverlies
23
Q

welke 4 uitkomsten zijn er mogelijk na een acute ontstekingsreactie?

A
  • compleet herstel
  • littekenvorming
  • abces formatie
  • overgang naar chronische ontsteking
24
Q

wat is host range van een virus?

A

het scala aan celtypen en gastheer soorten dat een virus kan infecteren

25
Q

wat is tropisme van een virus?

A

celtypen binnen een specifieke soort die een virus kan infecteren en waarin deze zich kan repliceren. dus specifieke affiniteit aan gastheercel

26
Q

welke directe testen doe je om een virus aan te tonen?

A

PCR, zie plaatje voor de rest

27
Q

welke indirecte testen doe je om een virus aan te tonen?

A

EIA (enzyme immuno assay), immunoblottin, agglutination assays of immunofluorescentie

28
Q

wat is het doel van de cellulaire immuunrespons?

A

het beëindigen van een virusinfectie

29
Q

wat is het doel van de humorale immuunrespons?

A

voorkomen van (re)infectie