THEME 1 B Flashcards
(25 cards)
1
Q
addition
A
toevoeging / aanvulling
2
Q
accompany
A
begeleiden
3
Q
among
A
tussen
4
Q
ancestors
A
voorouders
5
Q
ancient
A
oud
6
Q
appears
A
verschijnen / tonen
7
Q
associate with
A
associëren met
8
Q
be prepared
A
voorbereiden op
9
Q
attend
A
bijwonen
10
Q
come to mind
A
in je opkomen
11
Q
consider to be
A
beschouwen als
12
Q
contemporary
A
hedendaags(e)
13
Q
contradict
A
tegenspreken
14
Q
determine
A
bepalen, vaststellen
15
Q
frequently
A
vaak
16
Q
gradually
A
geleidelijk
17
Q
hesitate
A
twijfelen / aarzelen
18
Q
instantly
A
ogenblikkelijk
19
Q
intend
A
bedoelen
20
Q
link
A
verbinden
21
Q
mark
A
kenmerken / aanduiden
22
Q
obtain
A
verkrijgen
23
Q
ordinary
A
gewoon
24
Q
represent
A
vertegenwoordigen / weergeven
25
statement
uitspraak / bewering