THEME 2 G Flashcards
(27 cards)
1
Q
achievement
A
prestatie
2
Q
admit
A
toegeven
3
Q
belittle
A
kleineren
4
Q
concern
A
zorg
5
Q
consists of
A
bestaan uit
6
Q
cope with
A
omgaan met
7
Q
deny
A
ontkennen
8
Q
discredit
A
de goede naam schelden (van)
9
Q
divide
A
verdelen
10
Q
embarrassing
A
beschamend
11
Q
encountered
A
stuiten op
12
Q
end up
A
eindigen
13
Q
either way
A
hoe dan ook
14
Q
in order to
A
om te
15
Q
lack of
A
gebrek aan
16
Q
mock
A
bespotten
17
Q
out of the ordinary
A
buitengewoon
18
Q
persist
A
voortdurend
19
Q
probable
A
waarschijnlijk
20
Q
promptly
A
direct / onmiddellijk
21
Q
qualify
A
in aanmerking komen / qualificeren
22
Q
reality
A
werkelijkheid
23
Q
restrict
A
beperken
24
Q
sacrifice
A
opofferen
25
slightly
licht / klein beetje
26
switch
overstappen op
27
unexpected
onverwacht