Unité 4 - App 1 - F/N - 4G Flashcards
(24 cards)
1
Q
le coeur
A
het hart
2
Q
le morceau
A
het stuk, het brok
3
Q
mort
A
dood
4
Q
et puis
A
en vervolgens
5
Q
fais gaffe!
A
kijk uit!
6
Q
se souvenir
A
zich herinneren
7
Q
affreux
A
afschuwelijk
8
Q
l’erreur (f)
A
de fout
9
Q
se disputer
A
ruziemaken
10
Q
la forme
A
de vorm
11
Q
surtout
A
vooral
12
Q
inexplicable
A
niet uit te leggen
13
Q
avoir raison
A
gelijk hebben
14
Q
passer un message
A
een boodschap doorgeven
15
Q
si
A
als, indien
16
Q
la voix
A
de stem
17
Q
faire la connaissance de
A
kennismaken met
18
Q
à la prochaine
A
tot de volgende keer
19
Q
le rêve
A
de droom
20
Q
l’autre
A
de ander
21
Q
l’attraction (f)
A
de aantrekkingskracht
22
Q
le sentiment
A
het gevoel
23
Q
le chagrin d’amour
A
het liefdesverdriet
24
Q
être amoureux de
A
verliefd zijn op
