Unité 4 - App 2 - F/N - 4G Flashcards
(30 cards)
1
Q
la mémoire
A
het geheugen
2
Q
en fait
A
in feite
3
Q
le refus
A
de afwijzing
4
Q
déçu
A
teleurgesteld
5
Q
le chagrin
A
het verdriet
6
Q
l’échec (m)
A
de mislukking
7
Q
consoler
A
troosten
8
Q
oser
A
durven
9
Q
contenir
A
bevatten
10
Q
se passer de
A
zonder kunnen
11
Q
le sentiment
A
het gevoel
12
Q
l’angoisse (f)
A
de angst
13
Q
le coup de foudre
A
de liefde op het eerste gezicht
14
Q
la patience
A
het geduld
15
Q
déclarer son amour
A
een liefdesverklaring doen
16
Q
établir
A
vaststellen
17
Q
réciproque
A
wederzijds
18
Q
l’ado (m)
A
de tiener
19
Q
s’avancer vers quelqu’un
A
naar iemand toe komen
20
Q
le mouchoir
A
de zakdoek
21
Q
éviter
A
vermijden
22
Q
sentir
A
voelen
23
Q
rougir
A
blozen
24
Q
en tout cas
A
in elk geval
25
séduire
verleiden
26
bien s'entendre avec
goed overweg kunnen met
27
plaire à
bevallen
28
rompre
het uitmaken
29
draguer (fam.)
versieren
30
se disputer
ruzie maken
