Verbindingswoorden Flashcards
(13 cards)
1
Q
Opsomming
A
En, ook, ten eerste
2
Q
Tijd
A
Eerst, nadat, toen, terwijl
3
Q
Reden, oorzaak, gevolg
A
Omdat, want, daardoor
4
Q
Voorwaarde
A
Als, wanneer, mits
5
Q
Inperking
A
Hoewel, ondanks, natuurlijk … maar
6
Q
Tegenstelling
A
Maar, desondanks, integendeel
7
Q
Vergelijking
A
Evenzeer, net als, hetzelfde is het geval
8
Q
Omschrijving
A
In andere woorden, anders gezegd
9
Q
Voorbeeld
A
Denk aan, bijvoorbeeld, onder andere
10
Q
Verduidelijking
A
Dit betekent, dat wil zeggen
11
Q
Conclusie
A
Dus, concluderend, dan ook
12
Q
Samenvatting
A
Samengevat, kortom
13
Q
Alle 12 verbindingswoord-soorten
A
Opsomming
Tijd
Rede
Voorwaarde
Inperking
Tegenstelling
Vergelijking
Omschrijving
Voorbeeld
Verduidelijking
Conclusie
Samenvatting