Voornaamwoorden Flashcards
(4 cards)
1
Q
Wederkerend
A
Het onderwerp “keert terug” later in de zin (mv/ev)
2
Q
Wederkerig
A
Twee personen verrichten een “wederzijdse” handeling (elkaar, elkander, mekaar)
3
Q
Vragend
A
Vervangt een persoon of ding vooraan een vraagzin (wie, wat, welk(e), wat voor (een)
4
Q
Onbepaald
A
Algemeen, verwijst niet naar specifieke personen of zaken. (Iemand, niemand, iedereen)