1. zelfstandig: iemand; iets: aliquis, aliquis, aliquid 2. bijvoeglijk: een of ander: aliqui, aliqua, aliquod 3. (mv.) sommige(n), enige(n)

Voc: DBG, VI, 13 Flashcards by Emile Martens

voegwoord
en

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

voorzetsel + acc.
1. naar, tot (aan)
2. bij, aan
3. om te (bij een gerundium(=werkwoordelijk substantief))

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

admittere

admitto, admisi, admissum
toelaten, toestaan

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

aliqui(s)

zelfstandig: iemand; iets: aliquis, aliquis, aliquid
bijvoeglijk: een of ander: aliqui, aliqua, aliquod
(mv.) sommige(n), enige(n)

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

apud

voorzetsel + acc.
bij

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

caedes

caedis
(v.)
moord, doodslag; bloedbad, slachting

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

causa

causae
(v.)
1. oorzaak, reden
2 proces, rechtzaak

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

gen. + causa

achterzetsel
wegens, omwille van

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

com- (con-, co-)

prefix/voorvoegsel bij werkwoorden
1. bijeen-, samen-
2. grondig

(Bv. commitere = samenzenden)

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

constituere

constituo, constitui, constitutum
1. oprichten, aanleggen, bouwen
2. bepalen, vastleggen; besluiten

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

currere

curro, cucurri, cursum
lopen, rennen

Geheugensteuntje: koersen

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

voorzetsel + abl.
1. van(af), (van)uit
2. over, betreffende

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

decernere

decerno, decrevi, decretum
beslissen; oordelen

Geheugensteuntje: decreet

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

facere

facio, feci, factum
doen , maken

Geheugensteuntje: faire

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

facinus

facinoris
(o.)
misdaad, schanddaad

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

fere

bijwoord
bijna, ongeveer

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

finis

finis
(m.)
1. grens; einde
2. (mv.) gebied

Geheugensteuntje: finale

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

hic

haec, hoc
deze, dit

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

honor

honoris
(m.)
eer(betoon); (ere)ambt

Geheugensteuntje: honneur

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

idem

eadem, idem
dezelfde/hetzelfde

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

ille

illa, illud
die/dat

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

inter-

prefix bij werkwoorden
ertussen

Geheugensteuntje: intermaris = tussentijdse leerkracht

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

interesse

intersum, interfui, / (+dat.)
1. zijn/liggen tussen
2. aanwezig zijn bij

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

ea, id
1. die/dat
2. hij/zij/het

How well did you know this?

Not at all

Perfectly

magnus

magna, magnum groot Geheugensteuntje: een magnum is het grootste ijsje in de winkel

nam

voegwoord want, namelijk, immers

numerus

numeri (m.) getal; aantal Geheugensteuntje: nummer

omnis

omnis, omne 1. ieder, elk 2. geheel, volledig 3. (mv.) alle(n); alles

poena

poenae (v.) 1. straf 2. boete

praemium

praemii (o.) beloning Geheugensteuntje: premie

pro-

prefix bij werkwoorden voor-, vooruit- Geheugensteuntje: pro/contra

publicus

publica, publicum openbaar, van de staat

qui

qua, quod (onbepaald) 1. een (of ander) 2. (mv.) enige(n)

quidam

1. zelfstandig: iemand; iets: quidam, quaedam, quiddam 2. bijvoeglijk: een (zeker): quidam, quaedam, quoddam 3. (mv.) enige(n), enkele(n)

res

rei (v.) zaak, ding, voorwerp

voegwoord + ind./conj. indien, als

annus

anni (m.) jaar Geheugensteuntje: un an

arma

armorum (o. mv.) wapens

auctoritas

auctoritatis (v.) 1. macht, gezag 2. aanzien, invloed Geheugensteuntje: autoriteit

aut

voegwoord of

autem

voegwoord echter, maar

cedere

cedo, cessi, cessum 1. (voort)gaan 2. weggaan, wijken

certus

certa, certum 1. zeker 2. vast(gesteld), bepaald Geheugensteuntje: certain

considere

consido, consedi, consessum 1. gaan zitten, plaatsnemen 2. zich vestigen, gaan wonen Geheugensteuntje: cum + sedere

contendere

contendo, contendi, contentum 1. (aan)spannen, strak aantrekken 2. (zich) inspannen 3. strijden, vechten

Convenire

Convenio, conveni, conventum 1. Samenkomen, zich verzamelen 2. Overeenkomen, overeenstemmen Geheugensteuntje: conventie

Dignus

Digna, dignum (+ ablatief) Waard(ig)

Etiam

Voegwoord Ook, zelfs

E(x)

Voorzetsel + ablatief (Van)uit, van(af)

Ex-/e-

Prefix bij werkwoorden 1. Uit-, weg- 2. Tot het einde

Habere

Habeo, habui, habitum 1. Hebben; houden 2. Beschouwen als

Huc

Bijwoord Hierheen

Voorzetsel: • + accusatief: 1. Naar, tot (in) 2. Tegen(over) 3. Met het oog op • + ablatief: in; op; bij

Locus

Loci (M.) Plaats Geheugensteuntje: een lokaal is een plaats

Medius

Media, medium Middelste, in het midden (van)

Mori

Morior, mortuus sum Sterven

Mors

Mortis (V.) Dood

Multus

Multa, multum Veel

Non

Bijwoord Niet, geen

Numquam

Bijwoord Nooit

Par

Paris (+ datief) Gelijk (aan)

Parere

Pareo, parui, / (+datief) Gehoorzamen

Prae-

Prefix bij werkwoorden Voorop-, voor-, op voorhand

Princeps

Principis Eerste, voornaamste

Qui

• Betrekkelijk: Quae, quod Die/ dat • Onbepaald: Qua, quod 1. Een (of ander) 2. (Mv.) enige(n)

Regio

Regionis (V.) Gebied, streek

Reliquus

Reliqua, reliquum Overig, ander

Sub-

Prefix bij werkwoorden 1. Onder- 2. Aan de voet van iets

-tas

-tatis (V.) Achtervoegsel bij substantieven -heid, -te, -schap (Duidt een eigenschap aan) Bv. Veritas: waarheid

Tempus

Temporis (O.) Tijd(stip)

Totus

Tota, totum (Ge)heel, totaal, volledig

Unde

Bijwoord Vanwaar, waarvandaan

Undique

Bijwoord Overal (vandaan)

Unus

Una, unum Één

Voc: DBG, VI, 13 Flashcards

(74 cards)