Vocab chapter 1-4 Flashcards
welkom
welcome
goedemorgen
good morning
allemaal
everyone
de cursus
course
Nederlands
dutch
ben
am / are
jullie
your / you plural
de docent
teacher
docenten
teachers
hebben
have
andere
other
hij
he
geeft les
teaches
dagen
days
kennismaken
get to know
wie
who
wat
what
jouw
your singular
de naam
name
uit
from
welk
which
het land
country
Engeland
England
kom (komen)
come
de buurman
neighbour
van
of
hoe
how (what)
hoe heet jij
what is your name
vaar … vandaan
where … from
waar
where
wonen
live
nu
now
het nummer
number
het antwoord
answer
ook
also
zeggen
call / say
maar
but
hier
here
al
already
gaan verder
go on / continue
de les
lesson
iedereen
everyone
het boek
book
de tekst
text
op
on
de bladzijde
page
luisteren
listen
naar
to
lezen
read
stoppen
stop
even
for a moment
de pauze
break
tot straks
see you later
nul
0
één
1
twee
2
drie
3
vier
4
vijf
5
zes
6
zeven
7
acht
8
negen
9
tien
10
elf
11
twalf
12
dertien
13
veertien
14
vijftien
15
zestien
16
zeventien
17
achttien
18
negentien
19
twintig
20
eenentwintig
21
tweeëntwintig
22
dertig
30
veertig
40
vijftig
50
zestig
60
zeventig
70
tachtig
80
negentig
90
honderd
100
goedemorgen
good morning
goedemiddag
good afternoon
goedenavond
good evening
goedendag
good day
dag
hello
hoi
hello / hi
hallo
hello
dag
bye
daag
bye
doeg
bye
doei
bye
tot zo
see you soon
tot morgen
see you tomorrow
tot ziens
goodbye
zitten
sit
de kantine
canteen
deze
this
de plaats
seat / place
vrij
free
ja hoor
yes
zo
okay / right
lekker
nice / delicious
het kopje
cup
de koffie
coffee
al lang
for a long time
pas
only
of
or
welke
what
eigenlijk
actually / really
vandaag
today
morgen
tomorrow
ik ben jarig
its my birthday
wat leuk
how nice
dus
so / therefore
krijg
get / receive
nog
any
het bezoek
visit / visitors
jonger
younger
wel
certainly
langer
taller
nog meer
any more
nog
as well
kijk (kijken)
look
de foto
photo
goh
oh
heel
very
ander
different / other
het type
type