Week 1 Flashcards

(68 cards)

1
Q

UES (upper esophageal sphincter)

A

bovenste kringspier van de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

LES (lower esophageal sphincter)

A

onderste kringspier van de slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Pylorus

A

vormt de overgang tussen de maag en het duodenum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat kan er worden bekeken met een gastrocopie?

A

slokdarm
maag
twaalfvingerige darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat kan er worden bekeken met een colonoscopie?

A

dikke darm
stuk van de dunne darm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de functie van kauwen?

A

kleinere brokken
groter oppervlakte
mengen met speeksel en enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke gewrichten in de kaak zijn betrokken bij kauwen?

A

proc. condylaris
fossa mandibularis
discus en tuberculum articularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke spieren zijn betrokken bij kauwen?
(protractie en retractie)

A

m. pterygoideus lateralis en medialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke spieren zijn betrokken bij kauwen?
(elevatie)

A

m. temporalis
m. masseter
m. pterygoideus medialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke hersenzenuw innerveert de kauwspieren?

A

nervus mandibularis (3e tak van de nervus trigemenius)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de m. buccinator?

A

een mimische spier die ervoor zorgt dat het voedsel vanuit de wangzak in de mond terecht komt
wordt geïnnerveerd door de nervus facialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 grote speekselklieren

A

glandula parotis (sereus)
glandula submandibularis (>sereus)
glandula sublingualis (>mucineus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Innervatie glandula submandibularis en sublingualis

A

nervus facialis (VII)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Innervatie glandula parotidea

A

nervus glossopharyngeus (IX)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Tong anterior

A

gevoel: nervus lingualis (VIII)
smaak: nervus facialis (VII)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Tong posterior

A

smaak en gevoel: nervus glossopharyngeus (IX)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Intrinsieke tongspieren

A

m. longitudinalis sup en inf
m. transversus linguae
m. verticalis linguae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Extrinsieke tongspieren

A

m. genioglossus
m. palatoglossus
m. styloglossus
m. hyoglossus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke hersenzenuw innerveert alle tongspieren behalve de m. palatoglossus?

A

nervus hypoglossus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke hersenzenuw innerveert de m. palatoglossus?

A

nervus vagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waar bestaat het duodenum uit?

A

pars superior
pars descendens
pars horizontalis
pars ascendens

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke ducti monden uit in de papil van Vater?

A

ductus choledochus
ductus pancreaticus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Verschillen jejunum en ileum

A

jejunum: sterk geplooid, lange vasa recta,
ileum: glad, meer vaatbogen en korte vasa recta

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Divertikel van Meckel

A

overblijfsel van de verbinding tussen de dunne darm en navel
bevindt zich in het ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welk stukje van de lever zit niet ingebed in het peritoneum?
de area nuda
26
Wat gebeurt er als er teveel gal wordt afgegeven door de lever?
de sfincter van Oddi drukt de papil van vater dicht en het gal borrelt via de ductus choledochusen cysticus de galblaas in
27
Welke structuren voorziet de truncus coeliacus van bloed?
maag duodenum lever milt pancreas galblaas
28
Welke structuren voorziet de a. mesenterica superior van bloed?
jejunum ileum colon ascendens en transversum
29
Welke structuren voorziet de a. mesenterica inferior van bloed?
colon transversum en descendens sigmoideum rectum
30
Waar splitst de truncus coeliacus in?
a. gastrica sinistra a. hepatica communis a. splenic/lienalis
31
Wat zijn de 3 aftakkingen van de a. hepatica communis?
a. hepatica propria a. gastroduodenale a. gastrica dextra
32
Hoe kan de bursa omentalis bereikt worden?
foramen omentalis omentum minus
33
Begrenzing bursa omentalis
craniaal: lever caudaal: colon transversum ventraal: maag dorsaal: pancreas linls: linker nier en bijnier rechts: foramen omentalis
34
Uit welke ligamenten bestaat het omentum minus?
lig. hepatogastricum lig. hepatoduodenale
35
Omentum majus
vetschort dat over de dunne darm ligt
36
Uit welke lagen bestaat de tractus digestivus?
mucosa submucosa muscularis adventitia
37
Papillen van de tong
fungiformis (smaak) circumvallata (smaak) foliata (smaak) filiformis (transport)
38
Functies van de speekselklieren
excretie antibacteriële stoffen spoelwerking
39
Wat produceren de pariëtale cellen in de maag?
maagzuur intrinsic factor (voor de opname van vitamine B12)
40
Wat produceren de mucus cellen in de maag?
slijm (beschermt maag tegen zuur) water glycoproteïnen surfactant
41
Waar zit pepsinogeen en wat doet het?
pepsinogeen wordt geproduceerd door hoofdcellen, en in aanwezigheid van zuur wordt het omgezet in pepsine.
42
Wat doet pepsine?
pepsine zorgt voor de afbraak van eiwitten
43
Wat doen G-cellen in de maag?
produceren gastrine, wat de pariëtale cellen activeert
44
Wat doen D-cellen in de maag?
produceren somatostatine, wat de protonpompen in de pariëtale cellen remt
45
Anorexigene factoren
verzadigingsfactoren: rekken van het maagdarmkanaal CCK glucagon en insuline
46
Orexigene factoren
honger factoren: ghreline
47
Hyperfagie
blijven eten
48
Afagie
verhongeren
49
Leptine wordt uitgescheiden door...
adipocyten
50
Waar werkt leptine op in?
remt de NPY neuronen stimuleert de CART neuronen
51
Anorexigene neuronen
POMC CART
52
Orexigene neuronen
NPY AgRP
53
Twee processen bij het opslaan van vet
hyperplasie (kinderen) en hypertrofie (volwassenen) van adipocyten
54
Wat zijn risicofactoren die kunnen zorgen voor een slechtere prognose bij anorexia nervosa?
lang verborgen ziekte vreetbuien/purgeren ernstig gewichtsverlies oudere leeftijf bij start bijkomende persoonlijke problemen
55
Wat zijn de behandelopties bij obesitas?
- leefstijlverandering; gezond voedingspatroon, lichamelijke beweging, psychologische ondersteuning - emotie regulatie therapie (bij emotionele eters) - chirurgie
56
Wat zijn de voordelen van cognitieve gedragds therapie?
de kans is groter dat het gewichtsverlies behouden blijft en dat de patient niet terugvalt in oude patronen
57
Functies van speeksel zijn:
gelijdbaar maken van voedsel afbreken van suiker of zetmeel antibacterieel effect
58
De vier speekselklieren zijn:
- glandula parotis - glandula submandibularis - glanula sublingualis - speekselkliertjes in de mondholte
59
Hoe vindt stimulering van de speekselklieren plaats?
via het parasympathische zenuwstelsel reuk en smaak prikkels
60
Waarom heeft speeksel een anti-bacterieel effect?
doordat er samen met het speeksel lysozymen en immunoglobulinen worden uitgescheiden
61
Welke drie belangrijke processen vinden in de mond plaats tijdens het kauwen voordat het voedsel kan worden doorgeslikt?
1. vermenging met water 2. zetmeelsplitsende enzymen 3. verkleinen van deeltjes
62
Het slikproces:
Tong tegen het harde verhemelte --> voedsel naar achteren in orofarynx door bewegen van de tong --> nasofarynx wordt gesloten door het zachte verhemelte --> er treedt een contractie van de larynx spieren op --> epiglottis klapt om en larynx gaat omhoog
63
Uit welke 2 fases bestaat het slikproces?
orale fase (willekeurig) pharyngeale fase (reflexmatig)
64
Wat is het slikcentrum?
het slikcentrum ligt in het verlengde ruggenmerg (medulla) en het integreert en coordineert het slikproces
65
Waarom heeft het slikcentrum nauwe verbinding met de nabij gelegen ademhalingscentra?
zodat de ademhaling wordt geblokeerd tijdens het slikken (synchronisatie)
66
Welke neurotransmitters zijn belangrijk bij het opnenen en sluiten van de oesophagale sfincters?
VIP en NO
67
Oorzaken van mechanische dysfagie:
- luminale problemen - intrinsieke vernauwing - extrinsieke compressie
68
Oorzaken van motorische dysfagie:
- moeite met initieren slikproces - ziekte van dwarsgestreepte spieren - ziekte van gladde spierweefsel