Week 1 Flashcards

(49 cards)

1
Q

uit welk embryonaal weefsel ontstaan de somieten?

A

(paraxiaal) mesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Uit welk embryonaal weefsel ontstaan de spieren en subcutis? en de botten en pezen?

A

spieren en subcutis = somieten
botten en pezen = laterale plaat mesoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leg de dermatomen van de arm uit

A

C7= middelvinger
C6 = duim en onderarm lateraal
C5 = laterale bovenarm
C8 = pink
T1 = mediale onderarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Bij de bovenste extremiteitsknop groeit C7 het hardst. Bij de onderste extremiteitsknop is dit:

A

L5 en S1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijf de draaiingen die de extremiteiten ondergaan.

A

De onderste extremiteit ondergaat endorotatie, de bovenste extremiteit exorotatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de grootste risicofactor voor het oplopen van een blessure?

A

Al eerder dezelfde blessure gehad hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem vier factoren die een toegevoegde rol spelen bij strain injuries

A
  • bi-articulaire spier
  • excentrische contractie
  • intervalsporten
  • witte spiervezels
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe noemen we een hematoom dat pas na een paar dagen zichtbaar wordt?

A

Een ecchymose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Als therapie bij strain injuries wordt in eerste instantie de POLICE regel toegepast. Waar staan deze letters voor?

A

Protection
Optimal Loading
Immobilisatie
Compressie
Elevatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar of niet waar: bij een ontsteking van een pees wordt de pijn veroorzaakt door ontstekingscellen in het weefsel?

A

Niet waar, de pijn wordt veroorzaakt door microscheurtjes en focale degeneratie. Bij een ontstoken pees zijn geen ontstekingscellen aanwezig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke kenmerken zijn histologisch te zien bij een tendinopathie?

A

Devitalisering van collageenvezels en desoriëntatie, microscheurtjes, apoptpse van tendocyten, afbraakproducten van ECM. Geen ontstekingscellen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Deel de stadia van pijn in bij een tendinopathie

A

stadium 1: pijn na activiteit
2: pijn aan begin van activiteit, maar verdwijnt tijdens activiteit, toename na afloop
3: pijn tijdens activiteit, pijn na afloop
4: pijn neemt toe tijdens activiteit en pijn na afloop
5: pijn in ADL

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Koppel de eigenschappen aan de type spiervezels:

A

Slow twitch:
contractietijd: langzaam
Grootte motorneuron: klein
Langzaam of snel uitgeput: langzaam
verbranding: aeroob
dichtheid van mitochrondriën: hoog
capillaire dichtheid: hoog
oxidatieve capaciteit: hoog
glycolytische capaciteit: laag
fuel: vetten

Fast twitch type A
contractietijd: snel
Grootte motorneuron: groot
Langzaam of snel uitgeput: middenin
verbranding: anearoob lange termijn
dichtheid van mitochrondriën: hoog
capillaire dichtheid: middenin
oxidatieve capaciteit: hoog
glycolytische capaciteit: hoog
fuel: creatinefosfaat en glycogeen

Fast twitch type B
contractietijd: zeer snel
Grootte motorneuron: zeer groot
Langzaam of snel uitgeput: snel
verbranding: anaeroob
dichtheid van mitochrondriën: laag
capillaire dichtheid: laag
oxidatieve capaciteit: laag
glycolytische capaciteit: hoog
fuel: creatinefosfaat, glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Noem de volgorde van myofilamenten tot epimysium, inclusief bindweefselstructuren

A

myofilamenten, myofibril, spiervezel, endomysium, spierbundel, perimysium, spierbuik, epimysium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

via welk brugmolecuul worden contracties van myofibrillen doorgegeven aan het sarcolemma?

A

dystrofine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is het effect van ATP op myosine? Wat gebeurt er als ATP vervolgens gehydrolyseert wordt tot ADP?

A

Door ATP laat myosine los van actine. Dit komt doordat ATP zorgt voor het terugpompen van calcium in het SR. Bij vorming van ADP ontspant de cross bridge waar myosine aan vastzit en bevindt de spiervezel zich in rust.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

in welke structuur gaat het epimysium over richting de peesovergang?

A

peritendineum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe noemen we de peesvezels die pezen in het bot verankeren?

A

Vezels van Sharpey

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

uit welke drie onderdelen bestaat het actine complex?

A

Actine, tropomyosine en troponine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe noem je de ziekte waarbij dystrofine te kort is, waardoor spieren niet goed kunnen functioneren?

A

Beckerspierdystrofie

21
Q

Hoe noem je de ziekte waarbij dystrofine ontbreekt, waardoor de verbinding tussen actine en sarcolemma afwezig is?

A

Ziekte van duchenne

22
Q

Welk element is er nodig zodat spierspanning blijft bestaan?

23
Q

Welke verbinding inhibeert calcium eigenlijk?

A

troponine - tropomyosine verbinding

24
Q

Welk molecuul is vereist voor spierrelaxatie?

25
Aan welk molecuul kan calcium binden? Wat is het effect hiervan?
Calcium bindt aan troponine, waardoor tropomyosine loslaat en de bindingsplaats voor myosine vrijkomt
26
Welke bindweefsellaag omringt de fascikels in een pees?
het endotenon
27
noem de bindweefsellagen van peesweefsel van binnen naar buiten
endotenon, peritenon, peritendineum
28
Uit welk type collageen bestaan pezen?
Type I
29
Welk type spieren heeft een grotere fysiologische doorsnede en dus meer kracht? Fusiforme of pennate spieren?
Pennate spieren (voorbeeld: m. vastus lateralis)
30
Waar of niet waar: pennate spieren hebben een relatief hoge verkortingssnelheid
Niet waar: pennate spieren kunnen meer kracht leveren, maar fusiforme spieren hebben een hogere verkortingssnelheid (voorbeeld: m. biceps brachii)
31
Er zijn meerdere subcatogoriën in het ICF model. Plaats de kenmerken onder de juiste catogorie.
functies en anatomische eigenschappen: fysieke eigenschappen pijn geheugen stem en spraak incontinentie Activiteiten: ADL mobiliteit thuis Sporten bewegingen Participatie: deelname maatschappij Ziektewet relatie - intimiteit Werk / opleiding Externe factoren: medicatie sociale netwerk hulpmiddelen Aanpassingen thuis/werk Persoonlijke factoren geslacht Duur van klachten leeftijd BMI vaardigheden familieanamnese opleiding duur klacht gezondheidsgedrag
32
Wat wordt bedoeld met een schrede?
de afstand tussen het neerzetten van de rechterhak tot het nogmaals neerzetten van de rechterhak, dus stance phase en swing phase
33
Wat wordt bedoeld met de volgende begrippen:
standfase: hielcontact tot afzet Zwaaifase: afzet tot hielcontact Bipedale fase vs zweeffase: lopen vs rennen Stap: hielcontact van het ene tot hielcontact andere been
34
wanneer in een gangcyclus wordt een hamstring het meest belast?
bij de landing - afremmen onderbeen bij late zwaai
35
Waar wijst een klapvoet op?
achillespeesklachten of voethefferparese
36
vul aan: bij hardlopen is de standfase ....... dan de zwaaifase en bij normaal lopen is de zwaaifase ........ dan de standfase.
bij hardlopen is de standfase korter dan de zwaaifase en bij normaal lopen is de zwaaifase korter dan de standfase.
37
beschrijf hoe de zwaartelijn vanuit S2 om de gewrichten naar beneden toe loopt
achter het heupgewricht, voor het kniegwricht, voor het enkelgewricht
38
Hoe neoemen we het looppatroon waarbij de knie en heup in flexie gehouden wordt om te compenseren voor een afhangende voet (klapvoet)? Waar ligt het probleem hierbij?
Een hanentred, slappe parese van de dorsaalflexoren (tibialis anterior, extensor digitorum longus en extensor hallucis longus)
39
hoe noem je de neiging om naar voren te vallen?
propulsie
40
Wat is het verschil tussen een spitsvoet en een klapvoet?
een spitsvoet komt door hypertonie van de kuitspieren, een klapvoet ontstaat door zwakte van de voetheffers
41
benoem de 5 delen van de GMFCS (gross motor function classification system)
1: lopen kan zonder restrictie, alleen gelimiteerd bij geavanceerde handelingen 2: steun nodig bij traplopen of lopen op moeilijk terrein 3: patiënt loopt met krukken of met (spierkracht) rolstoel 4: elektrische rolstoel of looprek 5: bijna geen eigen beweging mogelijk
42
Wat zou je kunnen toedienen om spasticiteit tegen te gaan?
fenol of botox
43
Wat is het verdelingspatroon bij uitval in de motorische voorhoorn?
Er is geen duidelijk patroon, alles kan meedoen. belangrijk is dat er ook bulbaire (gelaatsspieren) en de facialiskern ook mee doet
44
door welk ruggenmergniveau worden de kuitspieren aangestuurd?
S1
45
welke zenuw is aangedaan bij een carpaal tunnel syndroom?
n. medianus
46
wat is de verdeling van uitvalsverschijnselen bij een aandoening aan de neuromusculaire overgang?
symmetrisch aan de proximale spieren asymetrisch aan ogen bulbair
47
wat is de meest voorkomende verdeling van uitvalsverschijnselen bij uitval van een spier. Welk teken verwacht je bij deze mensen te kunnen zien?
symmetrisch aan proximale spieren Teken van Gower's
48
horen fasiculaties bij perifere of centrale schade?
perifeer
49