Week 1 Flashcards

(61 cards)

1
Q

Waar komt de bruine kleur van ontlasting vandaan?

A

Vanuit gal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke 2 groepen zijn afwijkingen in MDL in te delen?

A

Slijmvliesafwijkingen en motiliteitsafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is achalasie?

A

Een onderste slokdarmsfincterspasme, eten zakt niet verder dan onderste gedeelte oesophagus en komt er daarna weer helemaal uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Door welke bacterie wordt maagzweer veroorzaakt?

A

Helicobacter pylori

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het syndroom van Boerhaave?

A

Een slokdarmperforatie, vaak door corpus alienum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe beweegt het kaakgewricht tijdens opening?

A

Hij draait en schuift naar achter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke kauwspieren worden gebruikt bij depressie van de kaak?

A

Twee tongbeen (hyoid)spieren en m. pterygoideus lateralis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke spieren worden gebruikt bij elevatie van de kaak?

A

m. masseter en m. temporalis + m. pterygoideus medialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke spieren in kaak worden gebruikt bij protractie?

A

m. pterygoideus lateralis en medialis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke spieren in de kaak worden gebruikt bij retractie?

A

Achterste deel m. temporalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Welke 3 grote speekselklieren zijn er?

A
  1. Glandula parotides
  2. glandula submandibularis
  3. Glandula sublingualis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Door welk gedeelte van het zenuwstelsel worden speekselklieren aangestuurd?

A

Parasympathicus (rest and digest)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Door welke zenuwen wordt de voorkant en welke de achterkant van de tong geïnnerveerd?

A

Voorkant: gevoel door n. lingualis en smaak n. facialis.
Achterkant: smaak en gevoel door n. glossopharyngeus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Door welke zenuw worden alle tongspieren geïnnerveerd?

A

n. hypoglossus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Door welke zenuwen worden de speekselklieren geïnnerveerd?

A

n. facialis en n. mandibularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Door welke zenuw worden de kauwspieren geïnnerveerd?

A

n. mandibularis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waar in het lichaam vind je Peyer’s patches?

A

Ileum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waar in het lichaam vind je plicae circulares?

A

Jejunum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke heeft grotere vasa recta? Jejunum of ileum?

A

Jejunum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is de algemene structuur van lagen van de tractus digestivus?

A
  1. Mucosa
  2. Submucosa
  3. Muscularis
  4. Serosa (*adventitia)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welk type epitheel vind je vooral in de mondholte en oesophagus?

A

Plaveiselcelepitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke papillen zorgen op de tong voor smaak en welke papil zorgt voor transport?

A

Smaak: fungiformis, circumvallata, foliata
Transport: filiformis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke organen en structuren liggen intraperitoneaal?

A
  • Maag
  • Ileum
  • Jejunum
  • Colon transversum en sigmoideum
  • Lever
  • Milt
  • Staart van de pancreas
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Welke organen en strucuturen liggen (secundair) retroperitoneaal?

A
  • Duodenum
  • Colon ascendens en descendens
  • Pancreas (behalve staart)
  • Nieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Welke organen en structuren liggen er subperitoneaal?
* Rectum * Blaas * Baarmoeder en eierstokken * Prostaat
26
Op welke 3 manieren kan je de retroperitoneale ruimte benaderen?
1. Via omentum minus 2. Bovenlangs colon (onder maag) 3. Onderlangs colon
27
In welke gedeelte van de darmen zitten lengtespieren? (Taeniae coli)
Dikke darm
28
Leg de begrippen ingestie, masticatie, motiliteit en secretie uit.
Ingestie: introductie van eten en drinken in de mondholte. Masticatie: kauwen, voedsel verdelen in kleine behapbare stukjes. Motiliteit: spierbewegingen die ht voedsel door de tractus leiden. Secretie: lubriceren met beschermende mucus (slijm), verteringsenzymen
29
Leg de begrippen hormoon-secretie, chemische vertering, absorptie en eliminatie uit.
Hormoon-secretie: locale motiliteit en secretie Chemische vertering: grote moleculaire structuren afbreken in kleinere absorbeerbare onderdelen Absorptie: opnemen van kleinere moleculen en water in de bloedbaan en de lymfe Eliminatie: uitscheiding van onverteerbare, niet-geabsorbeerde onderdelen
30
Waar ontstaan carcinomen?
In het epitheel
31
Waaruit bestaat de mucosa?
* Epitheel * lamina propria * muscularis mucosa
32
Door welke cellen wordt glazuur gemaakt?
Ameloblasten
33
Door welke cellen wordt dentine gemaakt?
Odontoblasten
34
Door welke cellen wordt cement gemaakt?
cementoblasten
35
Glazuur kan wel/niet vernieuwen.
Niet, krijg je in embryonale fase en daarna moet je het ermee doen.
36
Wat maakt de glandula parotis?
* Alpha-amylase * Proline-rijke eiwitten met antimicrobiele functie
37
Wat maakt de glandula submandibularis?
* Mucus * Alpha-amylase * proline-rijke eiwitten * lysozym
38
Wat maakt de glandula sublingualis?
Mucus
39
Waar dienen de 2 spierlagen in de oesophagus voor?
1 spierlaag om te zorgen dat voedsel niet naar boven komt en 1 spierlaag om voedsel naar beneden te drukken
40
Wat is er aan de hand bij Barrets oesophagus?
GERD waardoor er maagzuur de wand van de oesophagus raakt en er metaplasie van cellen ontstaat in de oesophagus.
41
Leg uit hoe metaplasie kan leiden tot een adenocarcinoom
Intestinale metaplasie -> dysplasie -> dysplasie wordt maligne -> adenocarcinoom
42
Wat maken respectievelijk: pariëtale cellen, chief cellen en endocriene cellen?
Pariëtale cellen maken zuur. Chief cellen maken pepsinogeen wat door HCL pepsine wordt en een protease is. Endocriene cellen maken hormonen.
43
Wat is het functionele verschil tussen de cardia en antrum en de body van de maag?
In cardia en antrum veel HCL neutralisatie om zo schade te voorkomen en in body vindt de vertering plaats.
44
Hoe ontstaat een maagzweer?
Door het verlies van de beschermende laag tegen maagzuur verdwijnt de mucosa (inclusief muscularis mucosae)
45
Welke cellen zitten er in de crypten van de dunne darm en welke cellen zitten daartussen en wat doen die cellen?
Paneth cellen zitten in de basis van crypten. Tussen deze cellen zitten stamcellen die ervoor zorgen dat de cellen van de dunne darm gegenereerd worden.
46
Wat zijn Brunner glands en waar komen deze voor?
Brunner glands zitten in de submucosa van het duodenum, ze neutraliseren maagzuur en secerneren bicarbonaat glycoproteïnes
47
Welke 2 ziektes vallen onder IBD (inflammatory bowel disease)?
Morbus Crohn en Colitis Ulcerosa
48
Wat produceren respectievelijk de volgende cellen die in de maag te vinden zijn: * Slijmnapcellen * Parietale cellen * Muceuze cellen * Hoofdcellen * Endocriene cellen
* Slijmnapcellen: slijm * Parietale cellen: HCL + intrinsic factor * Muceuze halscellen: slijm * Hoofdcellen: pepsinogeen, lipase + leptine * Endocriene cellen: histamine, gastrine, somatostatine
49
Wat zijn de functies van respectievelijk de volgende cellen die te vinden zijn in de dunne darm: * Enterocyt * Slijmbekercel * Paneth cel * M-cel
* Enterocyt: opname * Slijmbekercel: slijmproductie * Paneth cel: lysozym, defensine, onderhoud van de stamcellen * M-cel: trancytose van antigenen
50
Wat is er anders aan de dikke darm bij M Crohn? En bij Colitis ulcerosa?
Bij M Crohn zijn er skip laesies, diepe ontstekingen en granulomen aanwezig. Bij colitis ulcerosa is er continue ontsteking en mucosa aanwezig.
51
Welke factoren hebben invloed op de controle van voedselopname?
* Kauwen en slikken * Feedback vanuit het maagdarmkanaal * Orexigene feedback binnen het CZS
52
Welke anorixegene factoren komen uit het maagdarmkanaal?
* Rekken van maagdarmkanaal, via N. vagus en N. splanchnic. * Cholecystokinine (CCK): is een signaal om pylorus te sluiten en een stopsignaal naar hypothalamus. * Glucose, insuline, glucagon * Leptine (vetweefsel)
53
Welke orexigene factor komt uit het maagdarmkanaal?
Ghreline
54
Neuropeptide Y is een orexigene/anorexigene factor.
Orexigene
55
Waar in de hersenen zit het verzadigingscentrum en waar zit het hongercentrum?
Verzadigingscentrum in ventromediale hypothalamus. Hongercentrum in laterale hypothalamus.
56
Welke stoffen geven het hongercentrum en het verzadigingscentrum af?
Hongercentrum: AgRP en NPY Verzadigingscentrum: CART en POMC
57
Leptine remt/stimuleert de expressie van CART en remt/stimuleert de afgifte van NPY.
Stimuleert CART en remt NPY
58
Welke 2 processen zijn betrokken bij het opslaan van vet?
1. Hyperplasie van adipocyten (niet terug te draaien) 2. Hypertrofie van adipocyten (reguleerbaar)
59
Welke oorzaken zijn er voor vetzucht?
1. Afwijking in hypothalamus 2. Erfelijke afwijking in het Ob gen 3. Lifestyle keuze 4. Ontwikkelingsstoornis/hyperplasie
60
Wat is xerostomie?
Een droge mond
61
Wat zijn oorzaken van xerostomie?
* Medicatie * Veroudering * Sjogren syndroom * Diabetes * Roken en alcohol * Methamphetamine en marihuana