Week 1 Flashcards
(92 cards)
de drie cytokinen die bij een afweerrespons worden uitgescheiden, zijn IL-1, Il-6 en TNF. Wat zijn hun effecten?
IL-1: koorts en activatie van macrofageen en T-cellen
IL-6: koorts en groei/differentiatie van B- en T-cellen
TNF: koorts en stimulatie van acute fase eiwitten productie in de lever: fibrinogeen, mannan-binding lectine
serum amyloid protein en CRP
daarnaast verhoogde vaatpermeabiliteit en in beenmerg een toename van neutrofielen productie
Echter: overmaat aan TNF zorgt voor een lagere cardiac output, spierstofwisselingsproblemen en verhoogde bloedstolling
Op welke drie manieren kan complement geactiveerd worden?
- door te binden aan mannan-binding lectine op een bacterie
- Door te binden aan een antistof (klassiek)
- Door direct aan de bacterie te binden (alternatief)
Wat zijn de effectorfuncties van complement?
C3a zorgt voor versterking van de ontsteking en het aantrekken van immuuncellen
C3b zorgt voor opsonisatie
daarnaast helpen ze met het opruimen van IgG complexen en kunnen ze sommige bacteriën zelf doden
De eerste cellen die reageren op een beschadigd plasmamebraan zijn
mestcellen
deze geven histamine af, wat zorgt voor een verhoogde vaatwandpermeabiliteit. Daarnaast stimuleren ze de enzymen COX en LOX, waardoor prostaglandines, tromboxanen en leukotrienen ontstaan. Leukotriënen zorgen ook voor een hogere vaatwandpermeabiliteit en aantrekken van immuuncellen
de eerste stoffen die de bloedbaan uittreden, zijn albumine, complement en fibrinogeen. Zij zorgen voor de presentatie van selectine op de vaatwand, waardoor neutrofielen vastgepakt kunnen worden en de bloedbaan ook kunnen verlaten (via integrines)
B-celreceptoren en antistoffen herkennen natieve antigenen die een 3d vorm hebben
T-celreceptoren kunnen enkel lineaire peptiden herkennen die zijn gebonden aan een MHC-molecuul
Het constante deel van een antistof bepaalt of het IgA, IgG of IgE is en zorgt voor de effectorfunctie
waar
somatische recombinatie van gensegmenten om verschillende antistoffen te produceren, vindt plaats in het beenmerg onder leiding van RAG-1 en RAg-2 enzymen
waar
junctional diversity (het random toevoegen van nucleotiden) vindt plaats in:
voor T-cellen in de thymus en voor B-cellen in het beenmerg
De productie van een antistof begint bij somatische recombinatie: het maken van een zware keten: als het aan elkaar koppelen van de delen V, D en J leidt tot een functioneel eiwit, wordt het tweede allel van de zware keten op inactief gezet. Daarna wordt de lichte keten gemaakt. uit de vier allelen wordt dan één allel gekozen. Als het in eerste instantie niet een functioneel eiwit is, ga je naar het tweede allel.
Indien de B-cel uiteindelijk een Immature B-cel is die beschikt over een functionele zware en lichte keten, presenteert hij al IgM op zijn oppervlak. Hij ontwikkelt vervolgens naar een mature B-cel door daarnaast ook IgD te presenteren. Bij het veranderen van IgM naar IgD verandert alleen de zware keten
Voordat een mature B-cel (met IgM en IgD) de periferie in mag, wordt er in het beenmerg gekeken of hij reageert op lichaamseigen cellen. Als dit zo is, krijgt hij één kans om aan het variabele gedeelte van zijn antistof te sleutelen. Als hij dan nog steeds autoreactief is, gaat hij in apoptose.
waar
Vanuit hetzelfde pre-mRNA voor één B-cel kan je dus vier verschillende soorten eiwitten krijgen: IgM en IgD aan de cel en in secretoire vorm
waar
IgM gebonden aan de B-cel is een monomeer, IgM als circulerende antistof is een pentameer
Het variabele deel van een antistof is opgebouwd uit lichte en zware ketens. Hoeveel en welke allelen hebben de lichte en zware ketens?
Licht: V en J. kappa en labda allel, voor mama en papa = 4 allelen
zwaar: V, D en J, voor papa en mama = twee allelen
Een antistof kan zijn constante deel veranderen (klasse switch) door alternatieve RNA-splicing. Dit vindt plaats in het kiemcentrum, en is een T-helpercel nodig: de stukjes van IgM en IgD worden er dan vanaf geknipt, en dan houd je IgG over. Daarna is IgA.
de deletie van DNA gebeurt door het AID-enzym, dit is irreversibel. hierbij gaat er DNA verloren van genetisch materiaal van de zware keten
IgM zit met name intravasaal. Doordat het in secretoire vorm een pentameer is met 10 bindingsplaatsen maakt het niet heel erg uit dat de antistof niet heel specifiek is. Pas na antigeenbinding wordt het een 3D conformatie. De functies van IgM zijn:
complementactivatie en neutraliseren van virusen
Als je geen klasseswitch kan ondergaan, produceren mensen overmatig veel:
IgM
IgG is een monomeer en komt het meeste voor in het serum. het heeft de langste halfwaardetijd. functies:
opsonisatie
complement activatie
neutralisatie van virussen
IgA is voornamelijk een dimeer. Het moet worden getransporteerd over mucosaal epitheel door transcytose. Er wordt altijd meer IgA dan IgG aangemaakt, maar door secretie verdwijnt het veel. IgA zorgt voor passieve immunisatie via de moedermelk. functies:
neutralisatie van bacteriën in de darmmucosa
IgE is een monomeer en bindt aan mestcellen en basofiele granulocyten. Na contact met een allergeen zorgt binding aan een mestcel voor degranulatie
IgA en IgG spelen een rol bij antistof-afhankelijke cellulaire toxiciteit (ADCC)
Bij ADCC binden antistoffen aan extracellulaire virussen. NK-cellen kunnen aan dit complex binden met hun Fc-receptor en zo cellen doden.
één van de belangrijkste eerste mechanismen om een virusinfectie tegen te gaan, is door de productie van interferonen. Een geínfecteerde cel produceert interferonen, waarmee hij zijn naburige cellen aanzet om transcriptiefactoren tegen virale replicatie aan te maken, zodat als zij geïnfecteerd worden de virale replicatie geremd wordt. Er wordt dus een virale staat geïnitieerd.
De aangeboren cellulaire afweer tegen virusinfecties bestaat uit NK-cellen, die een cel doden als deze geen MHC-1 presenteert. Sommige virussen halen MHC-1 van het celoppervlak van lichaamseigen cellen.
De volgorde van afweerrespons pionnen in de antivirale afweer:
Interferon type 1
NK-cellen
CTL’s
antistoffen komen op na vijf dagen, na 12 dagen maximale concentrtaie, maar dan virus al afgenomen
antistoffen komen het laatste op gang bij anti-virale afweer. Wat is de functie van antistoffen bij de antivirale respons?
neutraliseren van extracellulaire virussen:
opsonisatie
complementactivatie
ADCC: NK-cel bindt aan antistof op virus.
via kruispresentatie is een dendritische cel in staat om een gefagocyteerd antigeen te presenteren op MHC-I
zo kan een dendritische cel ook een CTL activeren