Week 1 Flashcards

(26 cards)

1
Q

welke 2 functies hebben het opleggen van straffen?

A

vergelding -> morele genoegdoening
preventie: zorgen dat het niet nog een keer gebeurd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

welke vormen van preventie zijn er?

A

speciale preventie: dader zal niet herhalen
generale preventie: gestrafte moet een voorbeeld zijn dat potentiele wetovertreders afschrikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

welke 3 vormen strafrecht zijn er

A
  1. materieel: welke handeling is strafbaar? (sr)
  2. formeel: regels voor bevoegdheden, duur hechtenis (sv)
  3. sanctierecht: regels voor straffen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

hoe ziet een strafbepaling eruit?

A
  1. delictsomschrijving, kwalificatie (wordt schuldig aan), strafbedreiging.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

wet historische interpretatie?

A

er wordt gekeken naar de totstandkoming van de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

grammaticale interpretatie methode

A

inhoud van wet bepaald door de taalkundige betekenis van de woorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

systematische interpretatie

A

wet uitgelegd aan de hand van systematiek van de wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

teleologische interpretatie methode

A

wordt geken naar het doel van de wet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat is een element?

A

wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is een formeel delict?

A

een handeling, een specifieke strafbare activiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

materiele delicten

A

handeling is niet strafbaar, gevolg wel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

legaliteitsbeginsel?

A

niks mag gedaan worden zonder wettelijke grondslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lex certa

A

duidelijkheid en begrijpelijke wet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

lex scripta

A

het moet geschreven zijn, geen gewoonterecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verbod van analogie

A

geen straf vooor een gedragingen die niet uitdrukkelijk bij wet verboden zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

comissie delict

A

handeling is strafbaar

16
Q

omissie delict

A

nalaten van iets is strafbaar

17
Q

gekwalificeerd delict

A

strafverzwarend

18
Q

gepriviligeerd delict

A

strafverlichtend

19
Q

lagere wetgevers mogen wat?

A

alleen overtredingen creeëren, moet ook door hogere wetgever gecreerd zijn

20
Q

wat is het ultimum remedium

A

strafrecht moet het laatste redmiddel zijn

21
Q

strafbaar feit opgebouwd uit 4 lagen, welke zijn dit?

A
  1. menselijke gedraging
  2. binnen de wettelijke delictsomschrijving
  3. wederrechtelijk
  4. schuld als verwijtbaarheid (voor rede vatbaar?)
22
Q

waar vind ik overtredingen?

23
Q

waar vind ik misdrijven?

24
causa-proxima leer
de veroorzakende factor die het dichts bij gevolg ligt, is in juridisch opzicht de oorzaak.
25
wat zijn de bronnen van strafrecht?
verdragen, EU richtlijnen, wetgeving (lokaal en nationaal), rechtspraak.