Week 1 HC4 Flashcards
(16 cards)
Wat was de kernvraag van Geoffrey Rose over preventie? Leg dit uit.
- Moet preventie gericht zijn op het individu of op de populatie?
- Als je preventie interventies wil doorvoeren is het belangrijk om te weten of de factoren door de populatie of door individuen worden bepaald.
- is er sprake van een zieke populatie of zieke individuen?
= Rose’s paradigma
Wat is het verschil tussen “causes of cases” en “causes of incidence”? Noem een voorbeeld.
- Causes of cases → Waarom hebben bepaalde individuen een ziekte?
- Causes of incidence → Waarom hebben bepaalde populaties veel van een ziekte en andere populaties minder?
- Bijvoorbeeld i.p.v. zeggen tegen patiënt dat die minder zout moet innemen (Casus), ingrijpen op populatieniveau door zoutconcentratie in brood te verminderen (incidence).
Wat is het verschil tussen hoogrisicobenadering en populatiestrategie?
- Hoogrisicobenadering: Gericht op individuen met het hoogste risico (bijv. patiënt adviseren minder zout te eten).
- Populatiestrategie: Gericht op de gehele populatie (bijv. zoutreductie in brood voor iedereen).
Wat zijn de 6 stappen van Rose’s paradigma?
- Blootstelling-respons associatie → Hoger serum cholesterol verhoogt sterfte aan HVZ.
- Relatief risico (RR) en attributief risico per categorie berekenen → Hoeveel sterfte is toe te schrijven aan cholesterol?
- Verdeling van blootstelling in de populatie → Cholesterolwaarden volgen een normaalverdeling.
- Effect op populatie bepalen → Berekenen in welke groep preventie de meeste impact heeft d.m.v. baseline rate.
- Berekening sterfgevallen per categorie door blootstelling → attributieve risico x aantal doden door HVZ
- Preventiestrategie bepalen → Kleinere verschuiving in populatie leidt tot grotere gezondheidswinst.
Wat houdt de preventieparadox in?
Preventie op populatieniveau levert grote gezondheidswinst op, maar relatief weinig voordeel voor elk individu.
Wanneer geldt de preventieparadox? Noem voorbeelden.
- Als het Risico op ziekte gradueel stijgt met toenemende blootstelling en;
- Lage blootstelling komt veel voor in de populatie, dan;
- zullen Personen met een klein risico meer bijdragen aan de ziektelast, dus:
- is Populatiebenadering dan effectiever.
Vb: obesitas, gebrek aan beweging en aspecten van voeding.
Als preventie ingedeeld wordt op basis van ziekte zijn er drie soorten namelijk:
Werd vooral vroeger gebruikt.
- Primaire preventie → Voorkomen van nieuwe gevallen van ziekte door wegnemen onderliggende oorzaak. (bijv. rookverbod, vetarm voedsel). (Populatiebenadering)
- Secundaire preventie → Vroege opsporing & behandeling (bijv. borstkankerscreening). (Hoogrisicobenadering)
- Tertiaire preventie → Beperken van gevolgen van een vastgestelde aandoening (bijv. revalidatieprogramma’s).
Als preventie ingedeeld wordt op basis van aangrijpingspunt zijn er drie soorten namelijk:
Werd vooral vroeger gebruikt.
- Gezondheidsbescherming → Omgeving aanpassen om kans op blootstelling te verkleinen (bijv. riolering, rookverbod).
- Gezondheidsbevordering → Gezond gedrag stimuleren (bijv. voorlichtingscampagnes). Ookwel nudging genoemd.
- Ziektepreventie → Specifieke infectieziekte voorkomen (bijv. vaccinaties).
Wat zijn de vier moderne preventievormen en waarop zijn deze gebaseerd?
Gebaseerd op doelgroep.
- Universele preventie → Gericht op hele populatie (bijv. vaccinaties).
- Selectieve preventie → Gericht op risicogroepen (bijv. kanker screening).
- Geïndiceerde preventie → Voorkomen van ziekte bij personen met beginnende klachten (bijv. slaapprogramma).
- Zorggerelateerde preventie → Voorkomen van complicaties bij al aanwezige ziekte (bijv. beweegprogramma voor diabetes).
Waarom kan populatiegerichte preventie gezondheidsverschillen vergroten en wat kan hieraan gedaan worden?
Mensen met een lagere sociaal-economische status kunnen minder profiteren, bijv. iemand zonder fiets profiteert niet van verbeterde fietspaden. Bij universele preventie moet daarom ook gekeken worden naar aanvullende maatregelen om dit verschil klein te houden. Denk aan een subsidie voor fietsen.
Noem een voorbeeld van een huidig debat in preventiebeleid.
Moet suikerreductie in voeding verplicht worden of moet gezond gedrag via educatie gestimuleerd worden?
Wat zijn culturele patronen?
- dat er verschillen zijn tussen populaties.
- Deze culturele patronen kunnen invloed hebben op het voedingspatroon van een gehele populatie, waardoor bv. serum cholesterol op populatieniveau drastisch kunnen verschillen.
Leg stap 2 van Rose’s paradigma uit.
Stap 2: Berekenen van het relatieve risico (RR) en attributieve risico per categorie van blootstelling:
- Relatieve risico: absolute risico op de uitkomstmaat van de ene groep (met blootstelling) gedeeld door het absolute risico op sterfte van de andere groep (zonder blootstelling)
- Attributieve fractie: fractie van de uitkomstmaat van de blootgestelde groep wat te wijten is aan de blootstelling zelf → attributieve fractie = (RR-1)/RR
Leg stap 4 van het Rose’s paradigma uit.
Stap 4: Berekenen van de invloed van de blootstelling op de uitkomstmaat met inachtneming van de normaalverdeling:
Door de verdeling van de cholesterolwaarden in de populatie mee te nemen in de berekening, kan uitgerekend worden in welke groep de meeste winst te behalen valt met preventiemaatregelen. Hierbij wordt een hypothetisch cohort gevormd en wordt de baseline rate bepaald. Op deze manier kan uitgerekend worden hoeveel sterfgevallen verwacht worden op basis van de hoeveelheid mensen per categorie in combinatie met het relatieve risico;
Baseline rate: de hoeveelheid mensen die sterven aan hart- en vaatziekten in de populatie, zonder dat dit te wijten is aan de cholesterolwaarden;
Leg stap 5 van het rose’s paradigma uit.
Stap 5: Berekenen van de uitkomstmaat per categorie dat te wijten is aan de blootstelling:
De hoeveelheid sterfgevallen door hart- en vaatziekten per categorie kan berekend worden door het attributieve risico te vermenigvuldigen met het aantal doden door hart- en vaatziekten.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat, ondanks de stijging van het relatieve risico met de stijging van de cholesterolwaarde, de meeste sterfgevallen gezien worden in de categorie met mild tot matig verhoogde cholesterolwaarden, simpelweg omdat in deze groep een groter deel van de populatie zit;
Leg stap 6. Van het rose’s paradigma uit.
Stap 6: Berekenen van de bijdrage van de uitkomstmaat door de blootstelling per categorie:
Door per categorie van serum cholesterolwaarde de bijdrage in percentage te berekenen van oversterfte aan HVZ te wijten aan het cholesterol, kan gekeken worden in welke groep het beste ingegrepen kan worden met preventie.Het paradigma bevestigt hiermee dat het niet het beste is om in te grijpen bij de patiënten met de hoogste cholesterolwaarden, omdat in deze groep niet het hoogst aantal sterfgevallen zit (ondanks het hoogste relatieve risico in deze groep). De grootste gezondheidswinst in de populatie wordt dus niet altijd geboekt in de groep met het hoogste relatieve risico. Met andere woorden, het preventiebeleid dat slechts een kleine verschuiving in de verdeling van de risicofactor richting gezonde mensen realiseert, kan veel effectiever zijn dan een preventiebeleid dat zich alleen maar richt op de mensen met het hoogste risico.