Week 2 Flashcards

(113 cards)

1
Q

pathogenese van een pneumonie

A

bacterie gaat via de trachea > bronchus > alveoli

dit is gevaarlijk omdat de long goed doorbloed is en de bacterie makkelijk snel de bloedbaan in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

belangrijkste afweer tegen een pneumonie

A

innate afweer:
- hoestreflex
- mucocilaire klaring
- Antimicrobiele eigenschappen van het mucosale oppervlak (sigA)

humorale afweer:
- antistoffen IgG)

cellulaire immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

symptomen van pneumonie

A
  • hoesten (wel/geen slijm)
  • kortademing
  • koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

anamnese van pneumonie (3)

A

hoe korter/ feller de klacht, hoe ernstiger

  • tijdsduur
  • ernst
  • verwekker van pneumonie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

meest bekende verwekkers pneumonie

A

S. pneumoniae
mycoplasma (jongeren <28jaar)
H. influenza (astma, COPD, rokers)
Legionella (buitenland)
S. aureus (na griepinfectie)
Chlamydia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

S.pneumoniae (pneumokok) als pneumonie verwekker

A
  • 40% van de verwekkers
  • acuut
  • thoracale pijn
  • bloederig sputum
  • koude rillingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

stafylokok als pneumonie verwekker

A
  • 5%
  • gaat griep aan vooraf

zelfde klachten als pneumokok:
- acuut
- thoracale pijn
- bloederig sputum
- koude rillingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

legionella als pneumonie verwekker

A
  • oude hotels in warme landen (sauna’s, zwembaden)

zelfde klachten als pneumokok:
- acuut
- thoracale pijn
- bloederig sputum
- koude rillingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

H. influenza als pneumonie verwekker

A
  • 10%

mild beloop:
- groenig sputum
- minder hoge koorts
- COPD of andere co-morbiditeit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mycoplasma als pneumonie verwekker

A
  • 8%

griepachtig beeld:
- hoofdpijn
- spierpijn
- niet zo ziek zonder co-morbiditeit
- vaak jongere mensen <45 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

chalmydia als pneumonie verwekker

A
  • 1%
  • zelfde als mycoplasma
  • griepachtig beeld:
  • hoofdijn
  • spierpijn
  • niet zo ziek zonder co-morbiditeit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

chlamydia als pneumonie verwekker

A
  • 1%
  • zelfde als mycoplasma
  • griepachtig beeld:
  • hoofdijn
  • spierpijn
  • niet zo ziek zonder co-morbiditeit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

passende pneumonie geluiden longvelden

A

crepitaties (bewijs voor vocht in longen)
verscherpt ademgeruis
gedempte percussie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

aanvullend onderzoek pneumonie

A
  • lab: O2, Leuko’s, CRP, leverenzymen, nierfunctie
  • X-thorax
  • arteriële bloedgasanalyse
  • ECG
  • sputum kweek
  • legionella/ pneumokok: urine kweek
  • bloedkweken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

aanvullend onderzoek pneumonie voor atypische verwekkers (welke zijn dat?)

A

atypische verwekkers kunnen niet gekweekt worden:
chlamydia, legionella, mycoplasma

> wel doe je dan:
- serologie: immuunglobuline (titer verhoogd na 4 weken?)
- pleuravocht afnemen
- bronechoscopie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waarom zoveel diagnostiek voor een pneumonie?

A
  • mortaliteit = 14%
  • ICU- mortaliteit = 37%
  • verwekker van belang voor behandeling
  • resistentie voorkomen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CURB-65 score (=AMBU-65 score)

A

C= confusion
U = ureum >7
R = respirator rate (AH >28/min)
B = blood pressure (systole <90 of diastole <60)
65 = 65 jaar of ouder

0-1 punt: behandeling thuis
2 punten = korte opname
3 of meer = opname. ICU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

CURB-65 score (=AMBU-65 score)

A

C= confusion
U = ureum >7
R = respirator rate (AH >28/min)
B = blood pressure (systole <90 of diastole <60)
65 = 65 jaar of ouder

0-1 punt: behandeling thuis
2 punten = korte opname
3 of meer = opname. ICU

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke behandeling pneumonie

A
  • penicilline = pneumokok
  • cefuroxim = pneumokok + H.influenza
  • ciproxin = legionella + H.influenza
  • erythromycine = legionella, mycoplasma, chlamydia, pneumokok
  • floxapen/ augmentin/levofloxacin: staphylokok
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

AB beleid Nederland bij pneumonie (welke AB)

A

CURB 0-2 = amoxicilline
CURB 3-5 =
- afdeling: cefalosporine (cefuroxim)
- ICU: cefalosporine + ciproxin
- monotherapie: moxifloxacin of levofloxacin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

AB beleid Nederland bij pneumonie (hoe snel en hoe lang AB)

A

CURB 3-5: binnen 4 uur

verwerker en hoe lang behandeling:
s.pneumoniae = 5-7 dagen
legionella = 7-21 dagen
m.pneumoniae = 14-21 dagen
s.aureus = 14 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat te doen bij therapiefalen AB behandeling pneumonie

A
  • meerdere verwekkers aanwezig?
  • resistentie?
  • andere ziekte?

beleid:
- opnieuw kweken
- AB uitbreiden
- bronechoscopie
- CT-thorax

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kleine samenvatting van HIV

A

humaan immunodeficientie virus
seksueel of bloed-bloed contact
infectie van CD4+ t cellen
goed behandelbaar met ART (remmen replicatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

redenen waarom mensen geen HIV therapie slikken (6)

A
  • bijwerkingen
  • grote tabletten
  • geen ziekte-inzicht
  • stigma
  • geen toegang tot zorg
  • financiële barrières
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
typische verwerkers CAP
community acquired pneumonie (longontsteking die men in het ziekenhuis oploopt) - S. pneumoniae - H. pneumoniae - S. aureus - moraxella catarrhalis
24
atypische verwekkers CAP
community acquired pneumonie (longontsteking die men in het ziekenhuis oploopt) - Mycoplasma pneumoniae - chlamydolfila pneumoniae - legionella pneumofila - RSV, corona, adenovirus - tuberculose
25
typische verwekkers CAP symptomen
- acute koorts - vaak productieve hoest en prulent sputum - lobair infiltraat op X-thorax
26
typische verwekkers CAP symptomen
- acute koorts - vaak productieve hoest en prulent sputum - lobair infiltraat op X-thorax
27
atypische verwerkers CAP symptomen
- acuut, semi-acuut of chronische koorts - niet productieve hoest (=droge hoest) - diffuse infiltratieve afwijkingen op X-thorax
28
complicaties bij pneumocystis jirovecii pneumonie
pneumothorax en cysteuze afwijkingen in longen
29
behandeling pneumocystis jirovici pneumonie
(het is een gist) maar wel met AB behandelen > cotrimoxazol (als patient ook lage saturatie ook prednison)
30
profylaxe en CD4+ gehalte bij HIV patienten
> 200 = geen profylaxe < 200 = pneumocystis jirovicii pneumonie (pjp) > co-trimoxazol < 100 = toxoplasmose > co-trimoxazol dosering co-trimoxazol: 1 d 480mg
31
vaccinaties voor HIV patiënten (preventie) 6
jaarlijks influenza pneumococcen vaccinatie HepA en HepB Herpes zoster vaccinatie COVID19 vaccinatie
32
vaccinaties voor HIV patiënten (preventie) 5
jaarlijks influenza pneumococcen vaccinatie HepA en HepB Herpes zoster vaccinatie COVID19 vaccinatie
33
PJP
pneumocystis jirovicii pneumonie oppertunischtische pneumonie (dus bij immuncompromitteerden)
34
diagnose PJP
gaat via een BAL
35
explaining epidemics (geschiedenis)
1800: meeste verklaringsmodellen ziekte sterk *individueel* gericht collectieve ziekten vormen daardoor probleem en vragen om een verklaring
36
verschil collectieve ziekte t.o.v individuele ziekte
zijn de twee bouwstenen voor twee dominante denkstijlen in de geschiedenis: - contaminatie - configuratie (binnen beide denkstijlen ook predispositie)
37
configuratie model
unieke combinatie van lokale omstandigheden die gezonde balans verstoren holistisch, inclusief, interactief, contextueel, multifactorieel
38
contaminatie model
besmetting mens op mens meer algemeen: 1 specifieke 'event' of 'agent' als oorzaak monocausaal, reductionistisch
39
predispositie betekenis
verklaring van verschillen in 'vatbaarheid'
40
historie van denken
1 omgeving - configuratie - oudheid tot media 19e eeuw 2 kiemtheorie - contaminatie - 2e helft 19e eeuw 3 sociale hygiene - predispositie - eerste helft 20e eeuw 4 epidemiologische transitie - risicofactoren - 2e helft 20e eeuw
41
1 omgeving
tijd: oudheid tot 19e eeuw configuratie model (vb: cholera: geografisch werd het in kaart gebracht) 'airs, water, places- traditie' = wisselwerking tussen lichaam en omgeving behandeling: niet isoleren van ziekte, maar gezonde mensen uit vervuilde omgeving halen
42
2 kiemtheorie
tijd: 1860 tot heden contaminatie vb syfilis de ontdekking van micro-organismen als oorzaak van infectieziekten techniek: verbeterde microscopp institutioneel: evolutie experimentele laboratorium wetenschap: cellen werden ontdekt
43
chemotherapie ontstaan
zoektocht naar Magic bullets (sleutel-slot-model) contaminatie model
44
magic bullet model
have disease > take pill > kill something sleutel-slot-model
45
3 sociale hygiëne
tijd: eerste helft 20ste eeuw predispositie vb: tuberculose ziekte niet langer geografisch of somatisch lokaliseren maar ook in sociale omgeving 'er is geen single cause meer van ziekte' > meer dan 1 agens
46
leer geschiedenis college eigenlijk gewoon
door college slides (staan dingen in die niet in slim staan) en slim lezen rondom pag 46
47
debat oorzaken daling infectieziekten 4
- virulentie ziektekiemen daalt (biologische evolutie) - sanitaire hervormingen (configuratie) - kiemtheorie, vaccins, AB (contaminatie) - levensstandaard, welvaart (sociale hygiene + predispositie of vorm van modern configurationisme)
48
biopt resultaten die wijzen op sarcoïdose
- niet-necrotiserende grannulomateuze inflammatie - auramine kleuring en mTB kleuring: negatief
49
epidemiologie van sarcoidsose
- prevalentie 1-40 per 100.000 inwoners - hogere incidentie zwarte mensen - volwassenen onder 40 jaar - meestal in de winter en begin van de lente - clustering in Engeland, Japan en zweden (voornamelijk in mei-juli) - associatie met blootstelling aan stof en mycobacterien (tbc) - hoog risicogroep: vliegtuigwerkers, brandweermannen, gezondheidsmedewerkers)
50
pathogenese sarcoïdose (wat is het, hoe ontstaat het (6))
een grannulomateuze inflammatoire ziekte met onbekende oorzaak (bijna nooit necrotiserend) 1. een grannuloom bestaat uit monocytaire cellen die lijkten op epitheliale cellen 2. daaromheen zit een band met t-lymfocyten (Th1-cellen) 3. deze produceren groeifactoren, wat zorgt voor fibrotisering 4. grannuloom bij sacroidose zorgt voor ACE en IL-2R productie (ze kunnen in bloed gemeten worden en geven ziekteactiviteit weer) 5. het grannuloom kan het enzym 1-alfa-hydroxylase tot expressie brengen 6. dit zet 25 dihydroxy-vitamine D om in 1,25 hydroxy-vitamine D 7. gevolg: actieve terugresorptie van calcium uit darmen > hypercalciëmie 8. patient is suf, vermoeid, dorst, polyurie
51
Kveim test
is een huidtest die wordt gebruikt om sarcoïdose te detecteren, waarbij een deel van een milt van een patiënt met bekende sarcoïdose wordt geïnjecteerd in de huid van een patiënt waarvan wordt vermoed dat hij de ziekte heeft. Als er niet-verkazende granulomen worden gevonden (4-6 weken later), is de test positief. > patient die behandeling heeft gehad kan vals-negatief zijn
52
zie plaatje over grannuloom enzym omzetting (hoeveel stijgt calcium in serum/ urine)
aantekeningen computer serum 20% meer calcium urine 80% meer calcium
53
blau syndroom
grannulomateuze inflammatie van ogen, huid en gewrichten sterke associatie met genen > genetisch defect CARD15/NOD2
54
klinische symptomen sarcoidose 8
- vermoeidheid - anorexie - gewichtsverlies - koorts - dyspneu - retrosternale pijn op borst - hoesten - orgaan specifieke symptomen
55
welke organen zijn het vaakst aangedaan bij sarcoïdose
- luchtwegen (want lymfeknopen in longen zijn vaak vergroot en aangedaan) - lymfatische systeem (90%) - lever (40-70%) - huid (25%) - ogen (15-25%) - hart (5-10%) - zenuwstelsel (5%) - nieren (0,7%) (bijnieren niet door coristol productie)
56
syndroom van Löfren kenmerken
- erythema nodosum - artritis (vaak aan de enkel) - bilaterale hilaire lymfomen
57
wat is erythema nodosum
blauw-rode verkleuring van de huid met ontsteking aan de strekzijde van extremiteiten
58
sarcoidose 4 radiologische stadia van longbeschadiging
stadium I: alleen bilaterale Hilaire lymfadenopathie (BHL) - 60-80% ontstaat remissie stadium II: BHL en ontsteking van longparenchym - 50-60% ontstaat remissie stadium III: alleen ontsteking longparenchym - <30% ontstaat remissie stadium IV: voorgaand stadium II of II is overgegaan in fibrosering (permanent)
59
BAL en sarcoïdose
- veel t-lymfocyten, voornamelijk CD4+ - bloed: laag t-lymfocyten aantal
60
oculaire sarcoïdose
kan op verschillende locaties in het oog zitten, vaak aan de voorkant (66%) maar ook aan de achterkant (14%), generalized (13%) of in de conjunctiva (19%)
61
lupus pernio
granuleren en fibrotisering van de neus (bij chronische sarcoïdose)
62
endocriene sarcoidose
- schildklier - hypofyse - vrouwelijk/ mannelijk geslachtsorgaan
63
sarcoidose en zwangerschap
62% wordt minder ziek (want tijdens zwangerschap immuunsuppressie) 31% ziekte blijft stabiel 7% krijg terugval
64
diagnose van sarcoidose
anamnese belangrijkst (want geen specifieke test) verplicht in biopt: niet-necrotiserende granulomen - x-thorax - ECG - oogonderzoek - lab: nier/ lever/ long functie en calcium - ACE-serum gehalte - orgaan specifieke testen
65
indeling van Granulomateuze ziekten
idiopatisch - Crohn - sarcoidose microbacterieel - bacterie: tuberculose - schimmel: aspergillus
66
alleen behandeling sarcoïdose als
niet altijd nodig > alleen bij - risico op orgaanschade in hart, oog, zenuwstelsel of bij hypercalciemie - overlijden
67
medicijnen behandeling sarcoidose
- corticosteroïden - methotrexaat (MTX) - azathioprine (AZA) - mycophenylaat - anti-TNF - hyroxychloroquine ? anti-IFN-gamma?
68
zie plaatje over ingrijpingsplekken van de
medicijnen voor behandeling sacoidose aantekeningen computer
69
antifosfolipiden syndroom en SLE
antifosfolipiden syndroom kan zowel primair als secundair voorkomen secundair komt het bijvoorbeeld voor bij SLE of chronische infecties
70
antifosfolipiden antistoffen
zijn niet per definitie gericht tegen fosfolipiden vaak zijn targets: - B2-glycoproteine-1 (activeert trombocyten en fosfolipiden in endotheel, grote kans trombose) - andere stollingsfactoren
71
testen op APS
antifosfolipiden syndroom - APLA - lupus anticoagulans - anticardiolipine antistoffen - antistoffen tegen apolipoprotein H (apo-H)
72
wat is APLA
antifosfolipiden antitstoffen - zowel arteriële als veneuze trombose groep van antistoffen met deels overlappende specialiteiten - verschillende technieken en antigenen
73
lupus anticoagulans test
verlenging van aPTT die niet gecorrigeerd kan worden met normaal plasma >leidt normaal tot trombose, maar de APLA vallen de fosfolipiden die normaal voor de stolling bij de test moeten zorgen aan, waardoor het bloed niet stolt (door normaal plasma toe te voegen wordt het tekort aan stollingsfactor uitgesloten)
74
definitie antifosfolipiden syndroom
minstens 1 van: - arteriële en/of veneuze trombose - recidiverende vruchtdood (door bloedingen in placenta) plus - antifosfolipiden antistoffen vaak ook: - trombopenie (door hoge verbruik) - livedo reticularis (cyanotische kringen op de huid die grillig zijn)
75
APLA en zwangerschap (trimester en behandeling)
problemen in 2e trimester worden relatief vaak veroorzaakt door APLA omdat andere oorzaken hier zeldzaam zijn - kans levend kind 30% behandeling: - aspirine (lage dosis) - laagmoleculaire heparine - beide kans op levend kind bij behandeling: 70%
76
antifosfolipiden syndroom: vormen
primair APLS - geen andere auto-immuunziekte erbij secundair APLS - andere auto-immuunziekte erbij (meestal SLE, MCTD of syndroom van Sjögren) APLS bij lupus-like syndroom - 1 tot 3 van de LED-criteria erbij
77
APS
= APLS (zelfde)
78
3 soorten APS
- trombotische APS - verloskundige APS - catastrofale APS
79
APLA feiten
antifosfolipiden antistoffen - veneuze trombose 5-30% heeft APLA - herseninfarct <50jaar: 2-46% heeft APLA - risico vruchtdood bij APLA: 70%
80
APS behandeling
- reguliere antistolling: coumarines, heparine Direct werkende orale anticoagulantia zoals DOAC: NEE maar trombocytenaggregatie remmers: aspirine 80-100 mg/dag - bij zwangerschap: laagmoleculaire heparine passeert placentabarrière niet - Immunoglobuline therapie - Plasmaferese - statinen: beschermt tegen cerebrovasculaire accidenten behandeling duur van de behandeling: geen internationale consensus / vaak levenslang streefwaarde INR: geen consensus / vaak 3,0 – 3,5
81
APS prognose en complicaties
- trombose (veneus of arterieel) - bloedingen door antistollingsbehandeling - vroege atherosclerose
82
voorbeeldenlijst van gegeneraliseerde auto-immuunziekten
- SLE (lupus erythematodes disseminatus) - syndroom van Sjögren - antifosfolipiden syndroom - mixed connective tissue disease (MCTD) - systemische sclerose - reumatoide artritis - polymyositis
83
algemene klachten gegeneraliseerde auto-immuunziekten
- vermoeidheid - koorts - artritis - vasculitis - fenomeen van raynaud - nierafwijkingen - anemie - hoog BSE - leukopenie - trombopenie - ANA
84
gegeneraliseerde auto-immuunziekten specifieke kenmerk (sle, sjorren, sclerodermie, reumatoide artritis)
SLE: overgevoeligheid zonlicht op huid (BM-fluorescentie in huid) syndroom sjogren: aantasting exocriene klieren (droge ogen/mond) sclerodermie: toename collageen in huid reumatoide artritis: erosie van gewrichten
85
als patient met gegeneraliseerde auto-immuunziekte aan meerdere criteria voldoet
is klinische relevantie doorslaggevend
86
CF pathologie
verstoord transport van zouten: afwijkingen in concentraties van Cl-, Na+, H2O want CFTR-eiwit werkt als chloorkanaal maar die werkt niet goed (te veel NaCl wordt uitgescheiden)
87
welke organen zijn bij CF aangedaan
luchtwegen (altijd boven- en middenvelden aangedaan, probleem met uitademing) tractus digestivus (obstipatie) tractus genitalia
88
diagnostiek CF
zweettest (hoeveelheid het is hetzelfde, maar concentratie verschilt) ook kan: - genetisch onderzoek - neus/darmslijmvlies potentiaalmeting
89
symptomen CF (baby's & volwassenen) 5
baby's - meconium ileus - lange icterus - vette en volumineuze ontlasting - opgezette buik (minder eetlust) - groeiachterstand volwassenen: - recidiverende luchtweginfecties - obstructie tractus digesivus - exocriene en endocriene pancreasinsufficientie - leverafwijkingen - zonnesteek
90
CF en genitaliën
100% van de mannen is onvruchtbaar vrouwen: afgenomen fertiliteit
91
CF-stigmata (heeft last van) 4
- geringe lengtegroei - laag gewicht - tonthorax - clubbing
92
CF patiënten en veelvoorkomende ziekteverwekkers
- S. aureus - pseudomonas - brukholderia cepacia complex (BCC) - schimmels - virussen - atypische mycobacterien
93
CF en transplantatie
als CF patient nieuwe longen krijgt, houd de patient nog steeds CF echter in nieuwe longen zit CFTR-kanaal dus de zelfde ziekte zal niet ontstaan
94
CF en therapie
richt zich op - tekort van elektrolyten - fysiotherapie - behoud van goede voedingstoestand
95
voedingstherapie CF
- toedienen verteringsenzymen - hoge calorische intake van vetten, suiker, melk en zout - suppletie van vitamines - veel drinken - vezelrijke voeding om obstructie te voorkomen
96
lagere luchtweginfecties kinderen feitjes
doodsoorzaak nummer 1 kinderen < 5 jaar 25% mortaliteit bij niet behandelen - bronchiolitis - pneumonie - covid
97
bronchiolitis
- acute virale luchtweginfectie - meestal RSV (respiratoir syncitieel virus) - herfst/ winter - alle kinderen maken RSV infectie door voor 2e levensjaar
98
bronchiolitis kliniek zuigelingen 5
zuigelingen <1 jaar - verkoudheid - snel progressieve dyspneu - subfebriel (koortsig) - intrekken - difuus inspiratoire crepiteren en expiratoire piepen
99
risicogroepen bronchiolitis
- zuigelingen onder 2 maanden (apneu kans) - kinderen met nauwe luchtwegen: ex-prematuren, bronchopulmonale dysplasie, aangeboren hartafwijking met L-R shunt, aangeboren longafwijkingen
100
diagnostiek bronchiolitis
- RSV PCR sneltest - transcutane zuurstofsaturatie
101
therapie bronchiolitis
- O2 suppletie - indien nodig: IC + beademen - bronchusverwijder SABA (indien merkbaar effect op ademfrequentie)
102
risicofactoren lagere luchtweginfecties
- leeftijd <5 jaar (>65) - chronische longaandoening - hypotonie en/of aspieren - immuundeficientie - congenitale afwijken in long of hart
103
pneumonie criteria WHO 6
- koorts en hoesten - rhonchi, crepitaties - tachypneu - leukocytose - differentiatie >15% staven - consolidatie op x-thorax
104
pneumonie symptomen 6
- Tachypneu 90% - Koorts 80% - Auscultatieafwijkingen 75% - Hoesten 70% - Lab afwijkingen 70% - Auscultatie ≈ consolidatie 30%
105
leer schema verwekkers en pneumonie
pag 66 slim deel 1 <3 maanden: bacterie 3 maanden - 5jaar: virus >5 jaar: bacterie
106
bacteriële verwekkers pneumonie top 5
s. pneumoniae mycoplasma h. influenza moraxella catarrhalis s. aureus wereldwijd: tbc
107
pneumonie behandeling
Pijlers van behandeling (WHO) - antibioticum - ondersteunend: zuurstof, beademing, voeding/vocht Antibiotica: meestal empirisch - < 5 jaar: B-lactam antibioticum (amoxycilline) - > 5 jaar: macrolide (claritromycine, azitromycine)
108
virale verwekkers pneumonie top 5
- RSV (respiratoir syncytieel virus) - parainfluenza virus - influenza virus - adenovirus - humaan metapneuovirus
109
diagnostiek covid kinderen
CT thorax normaal bij 505 van kinderen met milde/ matige symptomen risico ernstige pneumonie het hoogste <1 jaar
110
klachten covid kinderen bij opname
- koorts 70% - hoesten 39% - dyspneu 30% - malaise, misselijk, braken 32% - neurologische symptomen - multisysteem inflammatie syndroom (MIS) 11%
111
twee belangrijke conclusies lagere luchtweginfecties
- RSV bronchiolitis = jonge kinderen, vaak lange 'nasleep' - Pneumonie: tachypneu meest betrouwbare signaal