Week 5 Flashcards

(107 cards)

1
Q

definitie allergie

A

een overdreven reactie van het afweersysteem die bij een deel van de mensen optreedt op natuurlijke stoffen die buiten het lichaam afkomstig zijn

= eigenlijk altijd tegen eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

4 soorten overgevoeligheidsreacties: type I:

A
  • IgE
  • oplosbaar antigeen
  • mestcel activeert
  • allergie, rhinitis, asthma, systemische anafylaxie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

typen overgevoeligheidsreacties classificatie volgens Gell en Coombs

A

type I: IgE gemediteerd

type II: antilichamen binden aan antigenen gebonden op de extra-cellulaire matrix of een celoppervlak resulterend in destructie

type III: antilichamen binden aan circulerende antigenen en vormen complexen die neerslag met nam in de kleine bloedvaten

type IV: t-cel remedieerde cel destructie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

ezelsbruggetje voor typen overgevoeligheidsreacties

A

I = Allergic Anafylactische Atopie

II = antiBody

III = immune Complex

IV: Delayed

*ook nog plaatje aantekeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

type 1 overgevoeligheidsreactie
*tijd en klachten

A
  • specifiek IgE veroorzaakt directe reactie <2 uur
  • klachten: allergische rhinitis, allergisch astma, atopische dermatitis, constitutioneel eczeem, angio-oedeem, urticaria, dyspneu, braken, Anafylaxie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

type II overgevoeligheidsreactie
* tijd, type antistof

A

Binding van IgG of IgM antilichamen aan extra-cellulaire matrix en complement activatie

  • IgG of IgM
  • 4-8 uur na blootstelling
  • complement activatie: C5a, C3a en C4a > pro-inflammatoire effecten
  • lokale cel schade
  • urticaria
  • geneesmiddelen veranderen oppervlakte eiwitten van eigen cellen en worden als lichaamsvreemd beschouwd (era’s en trombocyten)

vb: chronische urticaria

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

type 3 overgevoeligheidsreactie

A

binding van IgG antilichamen aan circulerende antigenen die immuuncomplexen vormen

  • circulerende immuuncomplexen slaan neer in hoofdzakelijk de kleinere vaten in synovia en glomeruli
  • 4-8 uur na contact met allergenen
  • complement activatie en rekrutering leukocyten naar plek van depositie
  • leukocyten en met name neutrofielen scheiden pro-inflammatoire cytokines uit met weefselschade tot gevolg

vb: vasculitis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

type 4 overgevoeligheidsreacties
* tijd en type cel

A

Th1 gemedieerde overgevoeligheidsreacties

  • vertraag type overgevoeligheid (DTH)
  • > 12 uur na contact
  • infiltratie van lymfocyten en monocyten in epidermis
  • er ontwikkeld oedeem in de huid en er ontstaat eczeem: roodheid, schilfering, droge huid, jeuk
  • diagnose met plakproeven (24, 48, 72 uur aflezen)

vb: contacteczeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

leer samenvatting typen

A

overgevoeligheidsreacties (zie computer)

!!! echt doen!!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

combinaties van reacties

A

type 1 en 4 worden wel eens samen gezien

  • onderverdeling tussen type I en type IV gemedieerde overgevoeligheid is eigenlijk te strikt
  • er bestaat mengvormen van bijv. allergische astma
  • tevens mengvormen bij chronisch consitioneel eczeem langerhanscellen kunnen allergenen die door de intacte huid binnendringen presenteren aan CD4+ effector cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

IgE gemedieerde reactie (fases)

A

sensibilisatie fase: IgE op wand van mestcel
>allergeen presentatie (APC), b-cel stimulatie: specifieke IgE synthese tegen het allergeen

effector fase: allergische reactie
> tweede contact met allergeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

sensibilisatie fase

A

1 eiwit bind zich aan APC, t-cel bind aan APC
2 Th1 (maakt IFN-gamma) en Th2 (maakt IL4 en IL13 > activeert b-cel >IgE synsthese) er wordt ook (IL5 geproduceerd > eosinofielen gemaakt)

zie plaatje aantekeningen voor feedback loop !!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

effector fase

A

IgE bind aan mestcel
twee IgE nodig om allergeen te binden
> IL4 en IL13 stim b-cel
> IL5 zorgt voor late reactie

!! zie plaatje aantekeningen !!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

IgE bind aan … receptor op mestcel

A

Fc(epsilon) Receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

effector fase heeft 2 reactie

A

vroege fase: directe reactie (binnen seconden)
late fase: (na 6-8 uur)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

mestcel inhoud (eerste fase)

A
  • histamine
  • leukotriënen C, D en E
  • prostaglandine D2
  • PAF, tryptase, chymase
  • heparine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vrijkomen mestcel inhoud gevolgen

A
  • bronchusconstrictie
  • vasodilatiatie
  • oedeem
  • mucussecretie
  • zenuwstimulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

vrijkomen mestcel inhoud late reactie

A
  • IL4 IL5, IL13
  • leuktriëne B4
  • TGF-alfa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

vrijkomen mestcel inhoud late reactie gevolgen

A

2e langdurige reactie:
- IgE synthese
- leukocyten adhesie
- migratie en activatie
= activatie basofielen, t-cellen en eosinofielen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

eosinofiele grannulocyten late fase

A
  • weefsel schade
    epitheel schade, vrije radicalen, zenuwschade, bornchusconstrictie, vasodilatatie, vastpermeabiliteit, mucussecretie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

eosinofiele grannulocyten late fase productie

A
  • chemoattractie
  • eotaxine
  • IL5
  • IL3, IL5
  • RANTES (regulatie en activatie van t-cellen)
  • GM-CSF (grannulocyten, macrofagen, colony stimulating factor)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

reacties door mestcel en eosinofiele cellen

A

zie aantekeningen computer !!!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

mestcel
* waar tegen, mastocytose, voorkomen van

A
  • gevuld met ‘korrels’ gevuld
  • verweer tegen bacterien en virussen
  • voorkomen verspreiding van bijv. giffen door lichaam
  • mastocytose: mestcelvermeerdering door afwijking in ‘KIT’ receptor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

eosinofiel

A
  • marker van activatie
  • associatie met late reactie en aspecifieke hyperreactiviteit
  • tegen parasieten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
gevolgen van omalizumab
(anti-IgE medicijn) - afname serum IgE - afname IgE productie - antigeen presentatie (verminderd) - geen mediator release
26
atopisch syndroom
inhalatie/ voedsel - eczeem - astma - rhinitis - orale allergie
27
diagnostiek allergie
1 huidtest (vaak discrepantie, niet alles met reactie is ook klinisch relevant) 2 Immunocap: serum IgE aantonen 3 provocatietest: (2 dag opnames, 6 oplopende doseringen, dubbel blind) (3 = gouden standaard)
28
therapie allergieën
- vermijden van allergeen - dieet - farmacotherapie - immunotherapie
29
immunotherapie (allergie)
- indicaties: gras/boompollen, huisstofmijt, kat, bij en wesp - effect op rhinitis >astma (geen effect op atopisch eczeem) - 3-5 jaar durende behandeling - max 3 allergenen - opdoseerfase - rush - dagopname - onderhoudsfase maandelijks bij huisarts
30
werking immuuntherapie
tolerantie: Th2 respons, waaronder IgE reactie worden onderdrukt !!! zie plaatje aantekeningen!!!
31
contravindicaties van immunotherapie (tt!)
- ernstige immuundeficienties - maligniteiten - ernstige psychotische stoornissen - behandeling met beta-blok - slechte compliance - ernstige astma, ongecontroleerd door farmacotherapie - significante cardiovasculaire aandoeningen - kinderen jonger dan 5 jaar
32
andere toedieningsvormen immunotherapie
niet echt effectief - sublinguaaal (druppels onder tong) - oraal (kleine concentratie) - epicutaan (pleister)
33
acute urticaria * welke cellen aanwezig * klachten * ontstaat snel na
(galbulten/angio-oedeem) - ontstaan snel na bijv: geneesmiddel, voedsel of infectie allergie - mestcellen / basofiele granulaten - jeuk, angio-oedeem (gelaat), systemisch (GI, benauwdheid) chronische spontane urticaria bij klachten > 6 weken (meestal geen allergie)
34
pemphigus
- auto-antistoffen tegen desmogleïnen - desmogleïnen zijn adhesiemoleculen in de desmosomen pemphigus vulgaris: auto-antistoffen tegen desmogleines > onderste laag van epidermis blijft staan
35
type 3 overgevoeligheidsreactie (vb): lupus erythematosus
- genetische predispositie - omgevingsfactoren: zonlicht, medicatie cutane lupus kan overgaat tot een systemische lupus erythematosus
36
geneesmiddelen overgevoeligheidsreacties
meest voorkomende overgevoeligheidsreactie in dermatologische praktijk > presentatie zeer variabel > meestal een type 3 of 4 reactie
37
kenmerken van eczeem
hoofdcriteria: jeuk - erytheem - droge huid - schilfering - lichenificatie - korstjes, blaasjes, vochtafscheiding
38
leeftijdsafhankelijke lokalisatie eczeem
onder 2 jaar: wangen, romp, strekzijde ledematen oudere kinderen: in plooien
39
anamnese voedselallergie
A. typisch allergische klachten B. klachten relatie tot blootstelling C. consistent klachten na blootstelling D. klachten direct (<2 uur) na blootstelling?
40
symptomen allergie
maagdarmkanaal - 'orale allergie' (jeuk/ zwelling van lippen, mond) - misselijk, buikpijn, diarree, braken huid - urticaria/ angio-oedeem bovenste/ onderste luchtwegen - loopneus, verstopte neus, jeuk neus, niezen - benauwd, piepen, hoesten, stridor, heesheid ogen - jeuk, roodheid, tranen, zwelling cardiovasculair - collaps, tachycardie, hypotensie ernstige reactie; Anafylaxie
41
zie plaatje aantekeningen diagnostiek voordelen/ nadelen
op computer
42
voedselallergenen bij kinderen
- koemelk - ei - pinda - noten - tarwe - schaal- schelpdieren
43
voedselallergenen volwassenen
- noten - pinda - pitvruchten (appel, perzik, kiwi) - vis - schaal- schelpdieren
44
labwaardes kunnen verhoogd zijn voor allergie bij kinderen maar geen allergie hebben, hoe kan dat?
eczeem kinderen hebben soms wel antistoffen maar geen allergie
45
Atopie syndroom
- eczeem (jonge leeftijd) - voedselallergie - astma (5/6 jaar) - rhino-conjuctivitis
46
atopie
aanleg om allergisch te reageren op stoffen/prikkels vanuit omgeving
47
sensibilisatie
aanwezig zijn van specifieke IgE -antistoffen tegen een bepaald antigeen
48
atopische ziekten feiten
- laatste decennia toegenomen - westerse ziekte - laatste jaren neemt prevalentie ook iets toe in ontwikkelingslanden
49
waarom neemt allergie toe? (prevalentie)
- erfelijke factoren - omgevingsfactoren hygiene hypothese biodiversiteit hypothese epitheliale Barriere hypothese
50
genetische factoren eczeem: filaggrine
gevolg: verlaagd NMF - sterke associatie met eczeem - mechanisme: huid meer doorgankelijk voor allergenen waardoor immunologische sensibilisatie kan optreden - begin op jonge leeftijd <2 jaar
51
normale verschuiving soorten t-cellen bij kind (vs allergie)
normaal: meer Th1 en minder Th2 ontwikkeling allergie: meer Th1 maar weinig infecties dus Th2 wordt minder geremd
52
hygiene hypothese
mensen zijn steeds schoner > maken minder infecties door > minder prikkels voor immuunsysteem - verhoogd de gevoeligheid voor ontwikkelen van allergische ziekten - door remming van activatie/ ontwikkeling van het immuunsysteem - met name gebrek aan expositie infectieuze agentia verstoort juiste inductie van immune-tolerantie - prenataal effect aantoonbaar (moeder melkt koeien terwijl zwanger)
53
biodiversiteit hypothese
te weinig microbiële blootstelling of kolonisatie van maagdarmkanaal en luchtwegen leidt tot een disbalans van het immuunsysteem waardoor meer/ minder kans op atopie
54
biodiversiteit hypothese
te weinig microbiële blootstelling of kolonisatie van maagdarmkanaal en luchtwegen leidt tot een disbalans van het immuunsysteem waardoor meer/ minder kans op atopie *keizersnee geassocieerd met hogere kans op astma
55
parasitaire wormen (twee soorten en overkoepelende naam)
overkoepelend in natuur = helminten - rondwormen = Nematoda - platwormen = plathyhelminthen lintwormen: Cestoda zuigwormen: trematoda
56
verspreiding helminth infecties
sterk afhankelijk van ontwikkelingscyclus en wijze van transmissie - directe ontwikkelingscyclus (1 gastheer) - indirecteontwikkelingscyclus (2 of meer gastheren)
57
enterobius vermicuralis
(aarsmade) - klein wit wormpje van 1 cm (vrouwtje komt uit anus en legt eitjes daar) - jeuk rond de anus - geen complicaties, geen migratie door weefsels - directe cyclus (check anders plaatje slim 52)
58
ascaris lumbricoides (cyclus duur)
spoelworm - ei feces>ontwikkeling ei>orale opname>larve uit ei> migratie naar bloedvat>loopt vast in capillaire long>larve opgehoest>slik je weer door in darm>volwassen in darm - 15-20 cm (zowel mannetjes als vrouwtjes) - cyclus duurt ongeveer 60 dagen
59
symptomen ascariasis lumbricoides
migratie fase: löffler syndroom - koorts - hoesten - eosinofilie - pulmonair infiltraat volwassen worm fase: - buikpijn, obstructie - ondervoeding (20 wormen kosten 4g eiwit van 30-50g voeding) - zwerflust: afsluiting galgang (IgE verhoogd, eosinofilie)
60
strongyloides stercoralis (welk medicijn)
larve op vochtige ondergrond, via huid komt het lichaam in - zelfde route als ascaris lumbricoides (longen etc) - nieuwe larve penetreren ook huid (auto-infectie) - infectieduur: jaren - levenslang - klachten: zelfde als ascaris lumbricoides - ivermectine
61
Immuungecompromitteerde patient en strongyloidiasis (beloop en indicaties)
asymptomatisch beloop - alle organen aanwezig - abces vormeng - patient kan overlijden indicaties: eosinofilie
62
medicijn tegen ascariasis lumbricoides
albendazol
63
medicijn tegen
64
medicijn tegen enterobius vermicuralis
mebendazol
65
overige belangrijke nematode
zweepworm = trichuris trichura mijnwormen
66
afweer tegen invasieve wormen
multi-cellulaire grote pathogenen stappenplan: - Th2 produceert: - cytokines: IL4, IL5, IL13 - IgE productie - activatie mestcellen - mucus productie - activatie eosinofielen (specifiek voor wormen)
67
IL4 functies
- stim Bcellen > antilichaam productie (IgG1, IgG4 IgE) > mestcel degrannulatie
68
IL5 functie
activatie eosinofielen
69
IL4 en IL13 functies samen
- mucus productie (dikkere barriere darm) - alternatieve macrofaag activatie
70
schistosomiasis (ziek? en soorten?)
platworm (trematode) - 10% ziek, rest asymptomatisch - veel verschillende soorte: (belangrijkste: S. Manson, S. haematobium )
71
schistosomiasis besmettings proces
indirecte ontwikkelingscyclus - eieren in faeces - eieren in water - larve in water - larve gaat in zoet waterslak zitten - penetreert in huid van mens - zit in venen rondom blaaswand en legt eieren - kunnen door bloedvatenstelsel lopen dmv zuignappen
72
pathogenese schistosomiasis
- uitgescheiden eieren leverontsteking - volwassen wormen geen schade overleven jaren voorkomen afdoende afweerrespons
73
schistosomiasis (4 klinische stadia)
1. invasiestadium 2. Katayama-syndroom 3. gevestigde infectie 4. chronische schistosomiasis
74
schistosomiasis 1. invasiestadium
cercariën dermatitis - jeuk - papillaire uitslag - duurt 2-3 dagen preventie: afdrogen therapie: antihistaminica *vooral ernstige klachten hiervan bij niet-humane schistosoma soorten
75
schistosomiasis 2. Katayama-syndroom
2 weken na infectie: migratie door weefsels - koorts - oedeem - urtacaria -MET EOSINOFIELIE totale duur 6-8 weken
76
schistosomiasis 3. gevestigde infectie
eiproductie is op gang S. Manson (mensenteriale vaten) - eieren op weg naar buiten door colon/ rectum achterblijvende eieren> ulceraties > buikpijn en dysenterie S. haematobium (plexus blaas) - eieren door blaaswand kleine laesies> haematurie zware infectie> pijnlijke urineren
77
schisomiasis 4. chronische schistosomiasis
s. Manson - portale hypertensie - leverfibrose, ascites, decompensatie - pseudo-polyposis s. haematobium - pseudopapillomas - obstructie urether , hydronephrose - nierfunctiestoornissen, uremie - slechte blaasfunctie, blaascarcinoom
78
behandeling schisomiasis
praziquantel
79
wormen manipuleren afweersysteem door
regulatiore t-cel respons (IL10) > gevolg: remming van Th2
80
leeftijdsafhankelijke verschillen presentatie anafylaxie
- urticaria veelvoorkomend bij jonge kinderen - bij oudere kinderen bijv weer minder
81
definitie anafylaxie (eerste)
1. acute reactie (minuten tot uren) met betrokkenheid van huid of slijmvliezen of beiden *en ten minste een van de volgende:* A. respiratoire klachten of insufficiëntie B. verlaagde bloeddruk of hiermee gepaard gaande symptomen ** patient hoeft niet blootgesteld te zijn aan allergenen: mensen met mastocytose kunnen ook behandeld worden
82
definitie anafylaxie (twee)
>2 van onderstaande symptomen, die acuut optreden na blootstelling van patient met waarschijnlijk allergeen - betrokkenheid huid of slijmvliezen - respiratoire klachten of insufficiëntie - verlaagde bloeddruk of hiermee gepaarde symptomen - persisterende gastro-intestinale klachten
83
definitie anafylaxie (drie)
verlaagde bloeddruk na blootstelling aan een voor patient bekend allergeen - kinderen 1 maand-1 jaar: systolische RR <70mmHg - kinderen 1-11 jaar: systolische RR 70-90 mmHg - kinderen > 11 jaar: systolische RR <90mmHg - volwassenen: systolische RR <90 mmHg OF >30% afname in systolische RR t.o.v. uitgangswaarde
84
leer schema
pagina 83 slim deel 2
85
waar wijst verhoogd tryptase op?
dat er sprake is geweest van mestcel degrannulatie (huidtest kan fout-negatief zijn als het binnen paar weken is na eerdere blootstelling allergeen)
86
schaal van muller
fors lokale reactie: oedeem, erytheem, jeuk, diameter >10cm graad I: gegeneraliseerde jeuk, urticaria, erytheem graad II: klachten van graad I + gegeneraliseerd oedeem, misselijkheid, braken, licht gevoel in hoofd, drukkend gevoel op borst, buikpijn, diarree graad III: klachten van graad I of II met stridor, dysfagie, heesheid, onduidelijke spraak, dyspneu graad IV: cyanose, hypotensie, collaps, incontinentie, bewusteloosheid, ernstige hartritmestoornissen
87
behandeling anafylaxie
- volgens acute boekje 2016 (pag 87 slim deel 2) - epinefrine - tryptase en C4 op indicatie
88
anafylaxie zonder huid/ mucosa reactie
dat kan!
89
vervolg beleid na anafylactische reactie
minimaal 2 uur observeren (op indicatie langer bijv. hypotensie)
90
beroepsgebonden klachten allergie
- klachten tijdens werk - klachten verminderen in weekend - klachten verminderen/verdwijnen in vakantie
91
risicofactoren beroepsgebonden allergie
- sensibilisatie voor allergeen - roken - atopische constituție (genetische belasting voor ontwikkelen allergie)
92
beroepsallergie priming effect
priming effect: - neusslijmvlies wordt gevoeliger voor dezelfde hoeveelheid allergeen - toenemende klachten tijdens werkweek met max aan het einde vd week - bij astma geen verbetering in het weekend
93
oorzaak beroepsgebonden klachten
1. allergische reactie door beroepsallergenen 2. hyperreactiviteit van luchtwegen 3. direct toxische effecten van irritantia
94
1. allergische reactie door beroepsallergenen
- 250 soorten beroeps allergenen - biologische: eiwitten/ enzymen hoogmoleculair (HWM) > 5kD - niet biologisch: chemisch laagmoleculair (LMW): <1 kD
95
meest voorkomende beroepsallergenen HMW
- granen, tarwe 7-20% - proefdieren 3-12% - vissen 8% - bloemen en planten 7-9% - kasproducten (paprika telers) 35% - latex 5% - alfa-amylase (bakkers) 7% - trypsine, lactase (famaceuten) 3-21%
96
meest voorkomende beroepsallergenen LMw
- Isocyanaten (plastic/ rubber) 1-27% - metalen (lassers) platina zouten 9-29% / kobalt 1-5% - farmaceutische producten of bijv AB opiaten 7-29% - anhydriden (plastic en kunststof) 8-18% - amines (kappers) 37%
97
healthy worker effect
Groot verschil in spreiding van prevalentie door doordat mensen met allergie eerder geneigd zijn ontslag te nemen en weggaan van werkplek
98
2. hyperreactiviteit van luchtwegen
- toegenomen gevoeligheid voor aspecifieke stimuli (rook, parfum) - ook meer last van beroepsmatige stimuli (sprays', chloor) - verschil met allergie stimuli geven geen inflammatie en geen sensibilisatie
99
3. direct toxische effecten van irritatie
- langdurige expositie aan: oplosmiddelen, formaldehyde, styrenen - klachten cilia (trilhaar) verlies, hyperplasje, metaplasie - RADS: reactieve airway dysfunctie syndrome persisterend astma en hyperreactiviteit door eenmalig forse expositie aan een irritants (chloordamp, brandrook)
100
kruisreactiviteit
IgE antistoffen gericht primair tegen inhalatie-allergenen, die ten gevolge van botanische verwantschap, secundair reageren met voedselallergenen (kan ook plaatsvinden tussen voedsel allergenen onderling)
101
kruisreactiviteit bij boompollen
- hazelnoot, walnoot - appel, perzik - kiwi, druif, kers
102
kruisreactiviteit bij graspollen
- tomaat - tarwe - pinda - aardappel - meloen - peulvruchten
103
kruisreactiviteit bij huistofmijt
- granalen - slakken - krab - spinnen, geleedpotigen, spiereiwit tropomyosine
104
PR10 gerelateerd kruisreactiviteit
thermo labiel, klinisch relevant, milde symptomen - pollen - groente - fruit
105
LTP (lipid transfer protein) kruisreactiviteit
thermo stabiel, ernstige klachten rijst, granen, perzik, hazelnoot
106
profilin kruisreactie
meestal niet klinisch relevant per allergeen komt voor in plant gerelateerde voedingsmiddelen en div. pollen geeft in enkele gevallen klachten: meloen, banaan, tomaat
107
thermo stabiel vs thermo labiel
labiel: rauwe perzik wel reactie, geen reactie perzik jam stabiel: op beide een reactie