week 3 Flashcards

1
Q

Anatomie van de retina

A

115 miljoen staven; grootste dichtheid 20 graden van
fovea; 100:1 synaps met bipolaire cel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de inhoud van de orbita?

A

Orbita inhoud ≈ 30mL
35 mm hoog, 45 mm breed
Conus met een apex
(opticus kanaal)
ORBITA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ANATOMIE VAN DE RETINA?
Fototransductie cascade: omzetten foton (licht) in actiepotentiaal

A
  • Macula (5 mm) voorziet ~ 12 graden
    Fovea (1,5 mm) voorziet ~ 2 graden
  • Macula bevat 6,5 miljoen kegels
  • 1 kegel op 1 bipolaire cel
  • Retina bevat 115 miljoen staven
  • 100 staven op 1 bipolaire cel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

OOGHEELKUNDIG ONDERZOEK

A
  • Spleetlamp onderzoek
  • Oogleden (oedemateus, entropion, chalazion, meibomitis)
  • Wimpers (blepharitis)
  • Conjunctiva (tarsaal of bulbair: follikels, papels, hyperemisch)
  • Cornea (helder, erosies)
  • Voorste OogKamer (schoon; Cellen/Tyndall)
  • Iris/pupil (noduli, naevi, rond, anisocorie)
  • Lens (helder, nucleair, corticaal, subcapsularis posterior/nastaar)
  • Aankleuren (fluoresceine)
  • Beoordelen traanfilm (BUT)
  • Cornea erosies/beschadigingen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat voor onderzoeken kan je doen om opticus/chiasma compressie te onderzoeken?
Bij een volwassen cooperatief persoon

A
  • Visus meting
  • Kleurenzientest/Ishihara
  • Fundus onderzoek
  • Gezichtsveld onderzoek
  • Relatieve Afferente Pupil Defect (RAPD)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ishihara kleurenzienstest

A

Alle oogzenuw aandoeningen veroorzaken rood-groen stoornis, alle retinale blauw-geel, m.u.v. dominante opticus atrofie en retinale macula aandoeningen zoals Stargardt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gezichtsveld: hele gebied dat we overzien bij rechtuit kijken

A
  • Gezichtsveldonderzoek (GVO) dient ervoor een eventuele uitval in het gezichtsveld op te sporen en vast te leggen.
  • GVO = moeilijk onderzoek. Goldmann; Humphrey (HFA); Octopus.
  • Geconcentreerd. Kan dus wisselen.
  • Duurt 20 minuten. Ieder oog afzonderlijk.
  • Leercurve.
  • Ervaren perimetrist.
  • Past patiënt achter het apparaat.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

GEZICHTSVELDONDERZOEK

A

Goldmann perimetrie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CHIASMA COMPRESSIE

A
  • Hallmark is bitemporale hemianopsie
  • Asymmetrische groei meer uitval ipsilateral
  • Kan veroorzaakt worden door diverse aandoeningen onder andere
  • Gliomen, cranyiofaryngeoom, hypofyse adenoom
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

OPTICUS GLIOOM

A

Langzaam groeiende tumor
Veelal bij kinderen
Bij 30% ikv Neurofibromateuse type 1
Locatie
* 10% in de opticus
* 33% in de opticus met chiasma
* 33% met name chiasma
* 25% hypothalamus
* 5% multicentrisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Craniopharyngeoom

A
  • Goedaardige epitheloide tumoren boven de hypofyse (suprasellair)
  • (8% v/d kinderhersentumoren)
  • Origine epitheelcellen van het zakje van Rathke
  • Oorzaak ?
  • Geen maligne cellen, geen metastasen
  • 4-5 jarige leeftijd, kan ook op volwassen leeftijd

Kliniek:
- gezichtsveld/visus afwijkingen
- hypothalamus/hormonale activiteiten (kleine gestalte, dorst)
- neurologische afwijkingen (hoofdpijn, balansstoornissen, coördinatieproblemen)

  • Diagnose op basis van CT of MRI: calcificaties en cysteus aspect
  • Behandeling: chirurgisch met of zonder radiotherapie. Intrathecale interferon kuren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat zijn een Hallmark van compressie en bitemporale hemianopsie?

A
  • Hallmark van compressie op het chiasma is
    bitemporale hemianopsie
  • Bitemporale hemianopsie boven meer dan onder duidend op compressie op het chiasma laesie van onder (hypofyse)
  • Bitemporale hemianopsie onder meer dan boven duidend op compressie op het chiasma laesie van boven (tumor; glioblastoom)
  • Naarmate de laesie (bijv. infarct) verder naar posterior zit geeft het homonieme uitval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Visusdaling in minuten

A
  • Embolie arteria centralis retinae, b.v. amaurosis fugax
  • Orthostatische hypotensie: plotseling opstaan bij behandelde hypertensie
  • Obscuraties: papiloedeem bij hoge hersendruk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Visusdaling in uren

A
  • Thrombose vena centralis retinae (meestal bij opstaan)
  • Acute ischemische opticus neuropathie (AION): korte ciliair arteriën rond kop van oogzenuw: ouderen met atherosclerose, diabetes, hypertensie of arteriitis temporalis
  • Neuritis optica: jonge vrouw met pijn bij oogbewegingen, na weken weer beter.
  • Acuut glaucoom: ouderen, braken, pijn
  • Glasvochtbloeding of troebeling: wazige vlek beweegt in beeld
  • Migraine ophthalmique: flikkeringen, wazige vlek die groter en kleiner wordt
  • Cerebrovasculair accident: hemianopsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Visusdaling in dagen

A
  • Maculadegeneratie met bloeding: ouderen, zwarte vlek midden in beeld
  • Ablatio retinae: een gordijn in beeld, lichtflitsen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Visusdaling in jaren

A

-vChronisch glaucoom: zwarte vlek onder in beeld
- Cataract: wazig vooral bij zonlicht
- Macula degeneratie: wazig vlek midden in beeld, metamorfopsie = beeldvervorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Visusdaling in maanden

A
  • Toenemende myopie: wazig zien in de verte: tieners>opticien
  • Presbyopie = afnemende accommodatie: wazig zien dichtbij: veertigers>opticien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Samenvatting retinale verwerking (HC.2)

A

INPUT fotoreceptoren
verdeling van licht (helderheid en kleur)

VERWERKING
cellen in de retina vormen functionele
schakelingen → receptieve velden

OUTPUT ganglioncellen → oogzenuw → LGN
(actie potentialen)
Magno-cellen - (intensiteit)
contrast tussen center en surround van het
receptieve veld (on- en off center)
Parvo-cellen (kleur)
contrast tussen 2 type kegeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

SAMENVATTING opticus/chiasma compressie?

A
  • Opticus/chiasma compressie kan visus vermindering,
    verstoorde kleurenzien en gezichtsvelduitval geven
  • Dit test je via visusmeting, Ishihara kleurenzien test,
    RAPD test, fundus onderzoek en gezichtsveldonderzoek
  • Via de gezichtsvelduitval kan je de locatie van de
    laesie/compressie bepalen
  • Chiasma compressie geeft typisch bitemporale
    hemianopsie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Achterkant

A

▪ retina (met foto receptoren)
▪ pigment-epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Celtypen

A
  1. fotoreceptoren
  2. horizontale cellen
  3. bipolaire cellen
  4. amacriene cellen
  5. ganglion cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Fotoreceptoren

A

Licht
-> minder afgifte glutamaat
-> hyperpolarisatie

“graded response” (dus geen AP)
Staafjes en kegeltjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Membraanpotentiaal

A

▪ Na/K pomp bepaalt membraanpotentiaal
▪ Minder openstaande kation-kanalen à hyperpolarisatie
▪ Hyperpolarisatie à minder afgifte van glutamaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Licht -> Membraanpotentiaal

A

Foto-transductie
▪ foton stimuleert rhodopsine
▪ activatie G-proteine (transducine)
▪ activatie cGMP fosfodiesterase (PDE)
▪ PDE geeft hydrolyse cGMP
(concentratie cGMP omlaag)
▪ verlaagde concentratie cGMP
sluit kation-kanalen

Versterking van het signaal
- 1 foton -> 1 rhodopsine molecuul -> 800 transducine moleculen -> 800 PDE -> hydrolyse 4800 cGMP -> sluiting 200 kationkanalen (2%)

-> 1 foton ->1 mV potentiaal verandering (dit is veel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Kegeltjes en Staafjes
▪ 4 type opsine moleculen à staafjes en 3 type kegeltjes ▪ fotoreceptoren reageren op alle golflengtes (→ kleur, VO3)
26
wat zijn de 5 verschillen tussen Kegeltjes (kleur) en Staafjes (zwart-wit)?
- verdeling (kegeltjes centrum/fovea en staafjes perifeer) - versterking (bij kegeltjes is het een 1 op 1 verbinding, bij staafjes is het heel veel met 1 bipolaire cel) - gevoeligheid (kegeltjes gevoelig voor licht, staafjes voor donker) - reactiesnelheid - reactieduur (kegeltjes worden snel actief, maar blijven maar kort actief en staafjes duurt het even voor ze actief worden, maar als ze actief zijn duurt het langer) in de papil zitten geen fotoreceptoren (blinde vlek)
27
Bipolaire cellen
- (bipolair = “met 2 uiteinden”) - Glutamaat receptoren - “graded response” (dus geen actiepotentialen) - Twee typen: ON/OFF
28
Retinale Ganglioncellen
- Output via n. opticus naar Lateral Geniculate Nucleus (LGN) - Actiepotentialen!! Magno cellen - input van staafjes -> magno-cellulaire lagen in LGN Parvo cellen - input van kegeltjes -> parvo-cellulaire lagen in LGN
29
hoe is de reactie van Fotoreceptor -> Bipolaire cel -> Ganglioncel?
ON -> hyperpolarisatie -> minder glutamaat A1) MGluR6 receptoren -> depolarisatie A2) meer afgifte van glutamaat A3) AMPA -> depolarisatie -> meer actiepotentialen OFF B1) AMPA & kainete receptoren -> hyperpolarisatie B2) minder afgifte van glutamaat B3) AMPA -> hyperpolarisatie -> minder actiepotent
30
wat doen amacriene cellen (amacrien = "zonder axon")?
- Reageren op verandering - “graded response” (dus geen actiepotentialen)
31
wat doen Horizontale cellen?
- Glutamaat receptoren - “graded response” (dus geen actiepotentialen) - laterale verbindingen over groter gebied - Interactie tussen fotoreceptoren → laterale inhibitie - Receptieve veld → center-surround voor ▪ bipolaire cellen ▪ retinale ganglioncel
32
Receptieve veld
▪ Deel van het visuele veld waar een visuele cel op reageert ▪ Groter veld -> lagere spatiele resolutie ▪ Overlappend -> meerdere cellen voor 1 gebied
33
wat zijn kenmerken van receptieve velden van magno-cellen?
▪ Center-Surround structuur ▪ Bipolaire & Ganglion cellen ▪ Receptieve velden overlappen ▪ Toenemende grote in periferie ▪ Twee typen: * On-center / Off surround * Off-center / On surround
34
hoe werken receptieve velden?
Reactie van een bipolaire of ganglion cel hangt af van de VERDELING van licht op zijn RECEPTIEVE VELD
35
Het licht gaat aan! Als eerste reageren de ... ?
kegeltjes -> bipolaire cellen -> amacriene cellen
36
Het licht gaat uit! Een fotoreceptor gaat ...
depolariseren
37
Wat bepaalt het type (on/off center) van een retinale ganglioncel?
receptor bipoliare cel
38
Bij meer licht in het centum zal een off-center bipolaire cel ... ?
hyperpolariseren
39
Minder licht in de surround! Een on-center retinale ganglioncel ...
geeft meer actiepotentialen
40
Visus meting bij een kind
* Moet kunnen aanwijzen/praten * Moet het begrijpen * Moet het herkennen - Afdektest
41
STRABISMUS Concomitant?
* = scheelzien gelijk in alle richtingen * 3 varianten * Horizontaal: exoforie/-tropie, esoforie/-tropie * Verticaal: hypertropie, hypotropie * Torsioneel: Incyclotropie, excyclotropie
42
STRABISMUS Inconcomitant?
* = scheelzien varieert in bepaalde blikrichtingen * 3 varianten * Paralytisch: neurogeen, myogeen * Restrictief * Spastisch
43
ESOTROPIE
= convergente stand van de ogen * 50% van alle strabismus bij kinderen * Eerste 3 maanden normaal * Kans op amblyopie * 3 soorten * Esoforie = rechte oogstand met fusie, geen afwijkingen bij binoculair kijken * Intermitterende esotropie = kan recht getrokken worden met fusie, bij bepaalde omstandigheden convergente stand (vermoeidheid, ziekte, stress) * Esotropie = kan niet recht getrokken worden met fusie bij binoculair kijken * Bril na cyclorefractie * Chirurgie na behandeling refractie/amblyopie * bilaterale recessie rectus medialis * recessie rectus medialis + resectie rectus lateralis
44
EXOTROPIE
= divergente stand van de ogen * 3 soorten * Exoforie = rechte oogstand met fusie, geen afwijkingen bij binoculair kijken * Intermitterende exotropie = kan recht getrokken worden met fusie, bij bepaalde omstandigheden divergente stand (vermoeidheid, ziekte, stress) * Exotropie = kan niet recht getrokken worden met fusie bij binoculair kijken * Chirurgie bij: * klachten, >50% van de tijd deviatie of constante exotropie * Bilaterale recessie laterale rectus * Recessie rectus lateralis + resectie rectus medialis
45
PSEUDOSTRABISMUS
* Er is GEEN sprake van verstoring van de twee visuele assen * Abnormale adnexale structuren
46
OOGHEELKUNDIG ONDERZOEK
Refractie * Emmetropie * Hypermetropie * Myopie * Astigmatisme
47
Definitie Amblyopie
* Oog wat minder goed ziet * Dit ontstaat door een onderbreking in de normale ontwikkeling van het zien * Visuele ontwikkeling vindt plaats tot ongeveer 6-8 jarige leeftijd * Door het niet gebruiken van één oog gaan neuronen en synapsen verloren tussen oog en visuele cortex * 90% van de bezoeken aan de kinderoogheelkunde
48
Oorzaak Amblyopie?
Strabismus (scheelzien) * Esotropie Ongelijke brilsterkte * Anisometropie (>1 Dioptrie) * Astigmatisme (>0.75 Dioptrie) Gecombineerde oorzaak (stab & aniso) Deprivatie amblyopie (minst voorkomend) * Ptosis * Visueel strorende media troebeling (bv. cataract)
49
Amblyopie behandeld door de orthoptist
* Paramedicus die verantwoordelijk is voor een specifiek gedeelte van de oogheelkunde * o.a. stand van de ogen en de samenwerking * het meten van de visus op de kinderleeftijd * de behandeling van het luie oog * 1 opleiding in NL: Hogeschool Utrecht * Titelbescherming volgens artikel 34 in Wet BIG * Verwijzing van oogarts of huisarts * In de praktijk ook verwijzingen via: * Neurologie / kaakchirurgie / plastische chirurgie / kinderarts / internist / KNO arts * Jeugdschoolarts
50
Amblyopie
Tot in de jaren ‘60 werden mensen met congenital cataract op latere leeftijd geopereerd - Zij bleven ondanks de operatie slecht zicht behouden Experimenten van Hubel en Wiesel (1963) - Één oog dichtgenaaid van een kitten na de geboorte - Na drie maanden geopend - Electrode in visuele cortex - Visuele input per oog werd gemeten
51
Hubel en Wiesel 1963
Toonden * Kwetsbaarheid van de organisatie in de visuele cortex door abnormale input in de vroege periode o Amblyopie het gevolg van reductie in aantal neuronen o Redistributie corticale cellen voor ‘goede’ oog o Afname plasticiteit brein met de leeftijd * Nobelprijs 1981
52
Amblyopie prevalentie
* 3,25% van de bevolking * 6500 nieuwe kinderen per jaar in Nederland * Op consultatiebureau wordt lage gezichtsscherpte ontdekt rond 3-4 jaar * 1/6e van de kinderen toch blijvend lui oog * Problemen ontstaan pas wanneer later het enige goede oog verloren gaat
53
Amblyopie therapie
* Goede oog met pleister afplakken! o enkele uren per dag (aantal uren?) o vóór de leeftijd van 8 jaar (wanneer stoppen?) Heel succesvol, echter probleem mate van therapietrouw
54
Belangrijkste reden niet plakkers 63% ontrouw voor volledig voorgeschreven aantal uren
* Beperkte gezondheidsvaardigheden * Laaggeletterdheid * Ziekte/aandoening ernst inschatten * Logistieke problemen * Stress in het gezin! * Protest
55
Dichoptische video game
VR headset Sneeuwbal gevecht
56
Blijvende amblyopie 0.9%
* Visus lager dan 0.5 * Vermindering kwaliteit van leven * Beperking beroepskeuze * Langere periode bilateraal slechtzien einde van het leven
57
Conclusie Amblyopie
1. Amblyopie is een verminderde visus in 1 oog door * Scheelzien * Brilsterkte verschil * Deprivatie 2. Screening op het consultatiebureau 3. Behandeling middels afplakpleister * Voor de leeftijd van 8 jaar wegens kritische periode 4. Doel behandeling is gelijke visus beiderzijds 5. Succesvolle behandeling, echter * Matige thereapietrouw * Praktische problemen, stress in het gezien 6. Blijvende amblyopie heeft consequenties voor later 7. Kind met scheelzien heeft geen diplopie wegens supressie
58
Ganglion cellen
* Magno cellen (input van staafjes * Parvo cellen (input van kegeltjes)
59
Receptieve velden
Deel van het visuele veld waar een visuele cel op reageert Overlappend retinale Magno-Ganglion cellen: * groter in periferie * center-surround structuur * ON-center / OFF-center
60
Samenvatting retinale verwerking
- INPUT fotoreceptoren verdeling van licht (helderheid en kleur) - VERWERKING cellen in de retina vormen functionele schakelingen → receptieve velden - OUTPUT ganglioncellen → oogzenuw → LGN (actie potentialen) Magno-cellen - (intensiteit) contrast tussen center en surround van het receptieve veld (on- en off center) Parvo-cellen (kleur) contrast tussen 2 type kegeltjes
61
Welke retinale cellen coderen voor helderheid-contrast in het receptieve veld?
magno-RG-cellen
62
Kleurenzien
- golflengte -> verschillende activiteit in meerdere type kegeltjes - contrast in activiteit bepaalt door P-cel
63
Projecties naar 4 kernen?
- 90% -> Thalamus = Lateraal Geniculate Nucleus (visuele informatie) - Overige 10%: -> Hypothalamus (dag-nacht cyclus) -> Pretectum (pupil reflex) -> Superior Colliculus (oog/hoofd bewegingen)
64
Samenvatting Visuele Veld
- kwadranten indeling - splitsing bij optisch chiasma * een visueel hemiveld wordt in de contralaterale hemisfeer verwerkt splitsing LGN -> V1 * het bovenste / onderste visuele hemiveld wordt boven / onder de calcarine sulcus verwerkt. * foveale over-representatie in cortex
65
Visuele veld - Defecten
Localisatie van neurologische schade
66
Er valt relatief meer licht op het centrum van een Off-center retinale ganglion cel. Deze zal ...
minder actiepotentialen afgeven
67
Een laesie in de linker thalamus leidt tot gezichtsveld-uitval?
rechts in beide ogen
68
Iemand kijkt alleen met zijn rechteroog naar de stip (midden). Waar in de occipitale kwab wordt de ster verwerkt (rechts boven)?
linkerhemisfeer onder calcarine sulcus
69
LGN - oogvoorkeur
* contralateraal visueel veld * monoculair (3 lagen ipsilateraal en 3 lagen contralateraal oog)
70
LGN: parvo- (bovenste 4 lagen) en magno- (onderste 2 lagen) kanalen
- Kleur contrast nee ja - Helderheidscontrast hoger lager - Spatiele frequentie lager hoger - Temporele frequentie hoger lager (MAGNO VS PARVO)
71
Laesies in de LGN
- klein deel van visueel veld - bepaalde stimulus eigenschap - in een oog
72
LGN - samenvatting
* 90% van retinale axonen gaat naar LGN * retinotopische representatie * verwerking van contralateraal visueel veld * gelaagde structuur * input in gescheiden lagen - ogen in gescheiden lagen - ganglionceltype (M of P) -> cel in LGN is monoculair en stimulus specifiek * projectie naar laag 4 in Primaire Visuele Cortex (V1)
73
Ocular dominance columns (ODC’s)
- Laag 4 in V1 is monoculair - Vanaf laag 4 vermenging van informatie uit beide ogen
74
Primaire Visuele Cortex = Striate Cortex
Gestreept patroon -> OCULAIRE DOMINANTIE KOLOMMEN
75
Ocular dominance columns (ODC’s)
- Monoculaire cellen in laag 4 - Oculaire dominantie kolommen (ipsi - contra) - Kritische periode (mens 6 jaar)
76
Binoculaire cellen in V1
- Overlap visuele velden - vanaf laag 4 input van beide ogen -> verschil in beide beide ogen (dispariteit) -> stereopsis (VO3 week 3)
77
LGN -> V1 (V1, laag 4)
Primaire visuele cortex (V1) - 2mm dik, bestaande uit 6 lagen - projecties vanuit LGN eindigen in laag 4 - retinotopische organisatie - visuele veld - over-representatie van fovea
78
Samenvatting van retina naar V1
* contrast codering in ganglioncellen * ruimtelijke verdeling licht/donker & kleur projecties naar 4 kernen * hypothalamus, pretectum, SC, LGN visuele velden * laesies en uitval (ZO.4) organisatie van de LGN in lagen * monoculair, parvo of magno Primaire visuele cortex (V1) * binoculariteit / dispariteit / stereopsis (VO.3) * contralateraal gezichtsveld
79
Wat is NIET waar? Een LGN cel codeert informatie afkomstig van?
twee halve gezichtsvelden
80
Waar vind je cellen die informatie krijgen uit beide ogen?
- laag 1-3 in V1 - laag 5-6 in V1
81
Visuele informatie verwerking
V1: 2D retinotopische schets van visuele veld * orientatie, kleur, beweging, dispariteit ná V1: functionele specialisaties * dorsale stroom * ventrale stroom ... verder in PD.5
82
Pupilstoornissen worden onderscheiden in efferente en afferente banen, welke zijn dit?
* Afferent: Nervus opticus * Efferent: Parasympaticus en sympaticus Zijn een maat voor de integriteit van de visuele banen
83
Efferente pupilreflexen:
- Efferent: parasympaticus (N. Oculomotorius) en de sympaticus (Horner syndroom) - Isocoor vs anisocoor - Verschil in licht/donker - Welke aandoening is hier weergeven? Horner syndroom (sympaticus is aangedaan)
84
kenmerken van Horner syndroom?
* Miosis (Kleine pupil -> m. dilator pupillae) * Milde ptosis (ong. 2 mm -> m. tarsal superior) * Anihydrosis (huid bleker aan aangedane zijde, geen zweten) bij sprake van Pijnlijke Horner syndroom -> a. carotis dissectie!
85
Efferente pupilreflexen, parasympaticus en kenmerken/bevindingen hiervan?
- N. Oculomotorius (III) uitval * ‘Down and out’ oogstand * Volledige ptosis (m. levator palpabrae sup) * Mydrasis (grote pupil -> m. sphincter pupillae) N III + pupilbetrokkenheid -> CAVE intracraniele aneurysma
86
Relatief afferent pupil defect?
- Spoor je een opticopathie mee op - bij symmetrische pupilreactie - je moet direct swingen (kleine vertraging in reactie, swinging light test)
87
Samenvatting Pupilreflexen
* Pupillen beoordelen door isocoor of anisocoor * Efferente banen: * Parasympaticus (via de N. III) -> sphincter pupil * Sympaticus -> dilatator pupil (Horner syndroom) * Test: neemt anisocorie toe in verschil in licht / donker * Afferent: * N. opticus * Test met Relatief Afferent Pupil Defect (RAPD)
88
Samenvatting V1
Kolom structuur * oculaire dominantie * stimulus eigenschappen * Functionele eenheden Binoculariteit (na laag 4!) Twee input stromen * magnocellulair & parvocellulair -> retinotopische schets (schets van de buitenwereld zoals het op je retina valt) van het visuele veld
89
Na V1: functionele specialisaties
Dorsale stroom * parietaalkwab (MT) * plaats, beweging * info over WAAR? Ventrale stroom * temporaalkwab (V4) * vorm/kleur * info over WAT?
90
Specifiek functieverlies? BELANGRIJK, TENTAMENVRAGEN
Ventrale stroom (richting temporaalkwab) - Hemi-achromatopsie (V4) - Prosopagnosia (gezichten niet kunnen herkennen) (fusiforme gyrus/ temporaal) Dorsale stroom (richting parietalkwab) - Akinetopsia (MT/V5)
91
Parleidolia
gezichten zien in voorwerpen (waarom zien we in stopcontacten een gezicht en geen stopcontacten in gezichten)
92
Sensatie -> Perceptie
Verschillende aspecten van een visuele stimulus worden gescheiden verwerkt, maar ... we nemen één geheel waar! The Binding Problem!
93
Samenvatting Visueel Systeem
Retinale schakelingen: * receptieve velden met center-surround structuur * kegeltjes en kleurenzien primaire visuele pad * retina -> LGN -> V1 * magnocellulaire en parvocellulaire stroom Visuele cortex * oculaire dominantie kolommen * orientatie * binoculariteit * functionele specialisaties (dorsale & ventrale stroom)