Week 3 Flashcards

(53 cards)

1
Q

Leerdoel 3

beschrijven hoe de normale en abnormale ontwikkeling van de onderste extremiteiten plaatsvindt.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leerdoel 3

pathologische processen van gewrichtskraakbeen beschrijven in relatie tot de normale opbouw van kraakbeen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leerdoel 3

ziektes en aandoeningen van gewrichten en weefsels beschrijven voor wat betreft hun pathogenese en behandeling, in relatie tot (het risico op) degeneratie van deze gewrichten en weefsels.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leerdoel 3

beschrijven welke conservatieve en operatieve behandelingen gangbaar zijn bij degeneratieve gewrichtsaandoeningen en specifiek welke potentiële gevolgen het leven met een gewrichtsprothese kan hebben.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

HC 3

wat is artrose?

A

Aandoening van gewricht waarbij sprake is van
Degeneratie van het gewrichtskraakbeen,
Beperkte intra-articulaire ontsteking zich
uitend in synovitis
– Veranderingen van het subchondrale bot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

HC 3

oorzaak en klachten bij artrose?

A

Wordt gekenmerkt door afbraak en verlies van (hyalien)
gewrichtskraakbeen, falen reparatiemechanismen, hypertrofische veranderingen van het aanliggend bot ,
osteofytvorming en subchondrale botremodellering
* Later in een klinisch stadium ontsteking van de
synoviale membraan (synovitis)
* Onbekende oorzaak, maar berust op interactie van mechanische, biologische, biochemische, moleculaire enenzymatische interacties

wisselend klachtenpatroon:
- Pijn toenemend bij belasting en
afnemend in rust
Kortdurende ochtendstijfheid < 30 min
– Startstijfheid, Bewegingsbeperking, Zwelling gewricht, Crepitatie
– Meestal oudere patiënt, geen systemische klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

HC 3

epidemiologie artrose

A
  • vaker bij vrouwen
  • RF: geslacht, leeftijd, gewicht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

HC 3

diagnostiek bij artrose?

A

LO: stand gewricht (alignement), bewegingsuitslag, vochtvorming, crepitatie, atrofie musculatuur, instabiliteit (defect laxiteit)

beeldvormende diagnostiek bij:
* Atypische presentatie
* Onverwacht snelle progressie of verandering in het
patroon van klachten
* In het kader van indicatiestelling voor een
gewrichtsvervangende prothese.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

HC 3

welke afwijkingen bij artrose op rontgen foto?

A
  • Gewrichtsspleetversmalling
  • Osteofytvorming
  • Subchondrale cystevorming
  • Vormverandering
  • Subchondrale sclerosis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HC 3

behandeling artrose?

A
  • Niet medicamenteus (FT): uitleg, geruststelling, activeren maar niet belasten, loopmiddelen, oefenen, gewichtsreductie, brace
  • Medicamenteus: paracetamol, NSAID, Intra-articulair
    corticosteroiden
  • Arthroscopie
  • Kraakbeentransplantatie
  • Osteotomie
  • Arthroplastiek
  • Arthrodese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

HC 3

pathologische processen van gewrichtskraakbeen beschrijven in relatie tot de normale opbouw van kraakbeen.

A

Normaal kraakbeen is een gespecialiseerd, avasculair,
aneuraal weefsel dat het bot van beweegbare
gewrichten (diarthrosis) bedekt
* Het dient als belastingdragend materiaal, absorbeert schokken, en kan schuifkrachten opvangen
* Deze unieke eigenschappen komen voort uit de samenstelling en structuur van de extracellulaire matrix, die bestaat uit een hoge concentratie van proteoglycanen (agrecan), gevangen in een dicht netwerk van collageen. De matrix bindt een grote hoeveelheid water (80%)
* chondrocyten (1%) zijn verantwoordelijk voor de productie en onderhoud van de extracellulaire matrix

pathologisch wanneer het kraakbeen niet goed wordt onderhouden/gerepareerd, met botveranderingen als gevolg
- inflammatoire processen (bot <=> bot)
- synovitis

leidt tot verminderde belastbaarheid, pijn en bewegingsbeperking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

HC 3

ziektes en aandoeningen van gewrichten en weefsels beschrijven voor wat betreft hun pathogenese en behandeling, in relatie tot (het risico op) degeneratie van deze gewrichten en weefsels.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

HC 3

beschrijven welke conservatieve en operatieve behandelingen gangbaar zijn bij degeneratieve gewrichtsaandoeningen en specifiek welke potentiële gevolgen het leven met een gewrichtsprothese kan hebben.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

HC 3

de farmacologische werking van zowel lokale als algehele anesthetica behandeld worden.

A

algeheel: slaap => pijnstilling => spierverslapping
- systemische toediening; werkt op CZS
- versterking werking remmende neuroreceptoren (meer hyperpolarisatie ionkanalen)
- remming werking excitoire neuroreceptoren (minder depolarisatie ionkanalen)

lokaal: remming van Na+ instroom in zenuwcellen vanuit de binnenkant
- pijnzin, temperatuurzin, tastzin en motoriek uitgeschakeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

HC 3

wat is MAC?

A

Minimale alveolaire concentratie (MAC): maat voor de potentie van een anestheticum = ED50
- Concentratie gas in de long nodig om in 50% van de patiënten een beweging te voorkomen in respons op chirurgische pijn
- 1,3 MAC voorkomt beweging in 95% van de patiënten
- Per tien levensjaren ca. 6% daling in MAC

hoe ouder, hoe minder heb je nodig!
MAC onafhankelijk van gewicht!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HC 3

waardoor wordt kinetiek van anesthatica gevormd?

A
  • cardiac output
  • alveolaire ventilatie
  • oplosbaarheid in bloed en vet
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

HC 3

welke lokale anesthetica gebruikt men?

A

Esters en amiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

HC 3

hoe behandel je toxiciteit van lokale anesthetica?

A

lipid therapy

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

HC 3

wat is de rol van partitiecoëfficient in de anesthesie?

A

Partitiecoëfficient: ratio van concentratie anestheticum in twee fasen tijdens evenwicht
- bloed:gas partitiecoëfficient = oplosbaarheid in bloed
- Bepaalt snelheid van inductie en herstel na anesthesie (hoe lager, hoe sneller)!
- Olie:gas partitiecoëfficient = oplosbaarheid in vet
- Hoge vetoplosbaarheid vertraagt herstel van anesthesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

HC 3

wat is de narcosedriehoek?

A

3 eigenschappen van een anesthetica:
- slaapmiddel, spierverslapper en pijnstiller

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

HC 3

wat zijn complicaties bij narcose?

A
  • hypotensie
  • apneu
  • hypothermie (wondinfectie, meer stolling)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

HC 3

waarop letten voor een operatie?

A
  • preoperatieve evaluatie
  • risicofactoren
  • contraindicaties
  • prehabilitatie (BIBO)
  • keuze anesthesie
  • eventuele premedicatie
  • voorbereiding ingreep
23
Q

HC 3

waarop letten tijdens een operatie?

A
  • positionering (chirurgisch benadering, anesthesiologische complicaties, drukplekken, toegangelijkheid)
  • anesthesie (inductie, onderhoud, uitleiding, locoregionale technieken)
  • monitoring basic vitals
  • zo nodig ondersteuning vitale organen
  • behoud homeostase
  • vochtbeleid
  • anticipatie en optreden bij complicaties
24
Q

HC 3

waarop letten na een operatie?

A
  • pijnbestrijding
  • PONV (post operatief nausea & vomiting)
  • voedingsbeleid
  • monitoring en evt ondersteunen vitale organen
  • postoperatieve visite
25
# HC 3 het beleid is bij patiënten die op de Spoed Eisende Hulp komen met heupklachten na een trauma. Ingegaan wordt op anamnese, lichamelijk onderzoek en aanvullend onderzoek; wat zijn de kenmerken van een fractuur en hoe wordt de diagnose collumfractuur gesteld.
26
# HC 3 de verschillende typen collumfracturen
27
# HC 3 de behandeling van de verschillende typen collumfracturen
28
# HC 3 de nabehandeling en revalidatie van collumfracturen
29
# HC 3 de complicaties van collumfracturen
30
# HC 3 de prognose van collumfracturen
31
# HC 3 heupafwijkingen bij kinderen: etiologie, symptomen en beleid
32
# HC 3 De student kent de hoofdkenmerken van de 'westerse medische traditie'.
33
# HC 3 De student kan de breedgedeelde kritiek dat het 'armoe troef' is in de geneeskunde als het gaat om de behandeling van (chronische) plaatsen tegen de historische achtergrond van de 'westerse medische traditie'.
34
# HC 3 De student kan reflecteren op vragen als: wat is pijn: symptoom of ziekte? Hoe komen definities en classificaties van ziekten tot stand en welke invloed heeft dat op de medische wetenschap en praktijk?
35
# ZO 3 de verschillen tussen cyclo-oxygenase 2 (COX2) remmers en de klassieke niet-steroïde anti-inflammatoire drugs (NSAIDs) aangeven
COX2 remmer: remt specifiek COX2, subtype van NSAID * **minder gastro-intestinale** bijwerkingen * **meer cardiovasculaire** bijwerkingen NSIAD: remt zowel COX1 als COX2 * gastro-intestinale bijwerking; * mogelijk minder cardiovasculaire bijwerkingen ## Footnote overeenkomst: beide remmen prostaglandine synthese
36
# ZO 3 verschil COX1 en COX2
COX-1: zorgt voor de productie van prostaglandinen die een rol hebben in ontsteking en voor **homeostase** in normaal weefsel; * **constitutief** aanwezig, dus standaard aanwezig in o.a. maag/nieren/darm/trombo's COX-2: zorgt voor de productie van prostaglandinen die een rol hebben in **ontsteking**; * **induceerbaar**, dus het is of niet aanwezig of in zeer lage concentraties bij ontstekingen
37
# ZO 3 voordelen COX2 remming?
alleen remming productie prostaglandines als er sprake is van inflammatie; mogelijk minder kans op bijwerkingen in o.a. maag/darm/nier/trombo's
38
# ZO 3 COX1 remming in trombocyten?
Onderdrukking van tromboxaanproductie leidt tot minder stolsels en preventie hart- en vaatziekten; echter grotere kans op bloedingsrisico.
39
# ZO 3 waarom worden COX2 remmers met terughoudendheid gebruikt?
* trombolitische complicaties; * echter in gedachten houden dat klassieke NSAIDS ook bijwerkingen hebben * alternatief: klassieke NSIAD met protonpompremmer ## Footnote mogelijk wel gunstig bij behandeling kanker
40
# ZO 3 werking aspirine? en paracetamol?
= een COX1 remmer * toegepast bij instabiele AP in lage dosering* * bindt irreversibel aan COX1 in bloedplaatjes paracetamol is een zwakke COX1/COX2 remmer en remmer van COX3 ## Footnote *Lage dosis omdat aspirine de bloedbaan niet hoeft te verlaten om aan trombo's te binden
41
# ZO 3 functie van prostaglandines?
* Vasodilatatie (leidend tot roodheid) * verhoogde capillaire doorlaatbaarheid (leidend tot oedeem) * het gevoeliger maken van de sensorische zenuwuiteinden voor pijnprikkels (leidend tot pijn) * het ontregelen van het temperatuurcentrum in de hersenen (leidend tot koorts). ## Footnote remming leidt dus tot een verminderde inflammatoire respons
42
# ZO 3 het klinisch beeld van een patiënt met osteonecrose beschrijven
= ziekte waarbij trabeculair bot afsterft vanwege een tekort aan bloedtoevoer * symptomen: pijn in het getroffen gewricht, die later kan toenemen bij belasting en uiteindelijk ook in rust
43
# ZO 3 de voorkeurslocalisaties van osteonecrose in het lichaam noemen
Traumatische voorkeurslocaties zijn botten met een kwetsbare bloedvoorziening: * het **caput femoris**, het **os scaphoïdeum** en de **talus** Niet-traumatische voorkeurslocaties zijn: * het distale femur, caput humeri en het caput femoris.
44
# ZO 3 de oorzaken van osteonecrose noemen
corticosteroïdgebruik, alcoholabusus, sikkelcelziekte en -crisis, SLE, trauma, nierinsufficiëntie, orgaantransplantatie met het gebruik van steroïden en immunosuppresiva, leukemie, lymfomen, radiotherapie, cytotoxische therapie en hemofilie. | Bovenstaande geven een vorm van directe celbeschadiging => afsterven bot ## Footnote geen oorzaak => idiopathisch osteonecrose
45
# ZO 3 benoemen welk aanvullend beeldvormend onderzoek gedaan kan worden om de diagnose osteonecrose te stellen
**Tc 99m skeletscintigrafie**: * interpratie op basis van asymmetrische bevindingen; * Voordeel: afwijkingen soms zichtbaar voordat zichtbaar op X-ray * Nadelen: sensitiviteit neemt af bij bilaterale osteonecrose, veranderingen zijn niet specifiek voor osteonecrose, het bewijs van toegenomen opname van het radiofamacon correspondeert met geen enkel classificatiesysteem Alternatief: **MRI** * bevinding vaak bij asymptomatische osteonecrose Alternatief MRI: CT * betere beoordeling grootte laesie dan MRI; * betere beoordeling integriteit ossale gebied dan MRI ## Footnote Bevinding plaatsen in **Ficat classificatie**
46
# ZO 3 Wat is de Ficat classificatie?
* Ficat stadium I: normaal röntgenbeeld * Ficat stadium II: sclerose of cysteuze laesies zonder subchondrale fractuur * Ficat stadium III: crescent sign (subchondrale collaps) en/of trapje in contour van subchondrale bot * Ficat stadium IV: arthrose met versmalling van de gewrichtsspleet en osteofyten. ## Footnote = manier om afwijkingen in beeldvorming te classificeren
47
# ZO 3 de patiënt informatie geven over de verwachte levensduur van knieprothesen.
48
# ZO 3 de bouw van kraakbeen in het algemeen en in het bijzonder van hyalien kraakbeen beschrijven.
kraakbeenmatrix bestaat uit collageen, hyaluronzuur, proteoglycanen en glycoproteïnen; Kraakbeen is **avasculair**: * wordt gevoed vanuit vaten in de omringende weefsels * hyalien kraakbeen => diffusie van zuurstof en voedingsstoffen vanuit de synoviaalvloeistof. vormen: * **Hyalien kraakbeen**: voornamelijk collageen type II (40%) * **Vezelig kraakbeen**: voornamelijk collageen type I * **Elastisch kraakbeen**: bevat elastine
49
# ZO 3 uitleggen waarom beschadiging van hyalien kraakbeen leidt tot verstoring van het evenwicht.
Functies van kraakbeen: * geeft steun aan weke delen; * verbindt botten; * vormt een glijvlak voor gewrichten * vervult een essentiële rol bij de groei van de pijpbeenderen
50
# ZO 3 chondropathie tijdlijn?
Graad I: chondropathie - fibrillaties Graad II: chondropathie - blaarvorming Graad III: chondropathie - scheuren en diepere erosies Graad IV: chondropathie - diepe erosies tot op het subchrondrale bot
51
# ZO 3 Wat is mozaïekplastiek?
OATS (Osteochondral Autograft Transplant System): kleine pijpjes kraakbeen met het onderliggende bot, vanuit een niet belast deel van de knie, getransplanteerd worden naar een kraakbeendefect in een belast deel van de knie
52
# ZO 3 Mogelijkheden bij kraakbeenklachten?
* OATS-plastiek * Artroscopie * Meniscustransplantatie * Valgiserende tibiakoposteotomie * Unicompartimentele knieprothese
53