Week 5 Flashcards

(33 cards)

1
Q

Leerdoel 5

de functie aangeven van de anatomische structuren van de rug- en bekkenregio

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Leerdoel 5

klinisch veel voorkomende problemen opsommen en verklaren op basis van normale en pathologische structuur en functie van de rug- en bekkenregio

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leerdoel 5

de fasen van de wondgenezing benoemen, acute en chronische wonden behandelen, basisconcept van behandeling beschrijven.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Leerdoel 5

de stoffen benoemen waaruit botweefsel is opgebouwd.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Leerdoel 5

beschrijven hoe het proces van mineralisatie in botweefsel plaatsvindt.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Leerdoel 5

beschrijven hoe stoornissen in de botaanmaak en –afbraak, bij metabole ziekten die invloed hebben op de calcium- en fosfaathuishouding, leiden tot skeletafwijkingen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Leerdoel 5

de klinische kenmerken van gegeneraliseerde skeletafwijkingen zoals osteogenesis imperfecta, rachitis/osteomalacie, morbus Paget, achondroplasie, en osteopetrose beschrijven.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Leerdoel 5

normale en pathologische structuren onderscheiden op basis van beeldvormende (radiologische) technieken.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Leerdoel 5

afwijkende anatomie en de klinische beelden van de wervelkolom relateren aan de ziektebeelden spondylitis ankylopoetica, spondylolysis, spondylolisthesis, de degeneratieve afwijkingen (spondylosis), kanaalstenose, scoliose en osteoporose.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Leerdoel 5

de verschillen in aspecifieke en specifieke lage rugklachten beschrijven.

A

Aspecifieke lage rugklachten worden vaak gerelateerd aan gevoeligheid van de structuren in de omgeving van de lumbale ruggenwervels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leerdoel 5

op grond van anamnese en lichamelijk onderzoek differentiëren tussen inflammatoire en niet-inflammatoire rugpijn.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Leerdoel 5

de indeling van lage rugpijn volgens oorzaak opsommen en daarbij aangeven op basis van welke testen in de dagelijkse praktijk de indelingen worden gemaakt.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leerdoel 5

de effectiviteit van belangrijke interventies bij lage rugpijn bepalen.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Leerdoel 5

aangeven wat de aangrijpingspunten/behandelbare grootheden voor fysiotherapeutische interventie zijn.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leerdoel 5

de preventieve waarde van reïntegratieprogramma’s beschrijven.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

HC 5

de opbouw van de wervelkolom, de wervels en één bewegingssegment. Je kunt het ziektebeeld relateren aan bepaalde delen van de wervelkolom.

17
Q

HC 5

de diagnose M. Bechterew kan stellen en hoe je deze aandoening moet behandelen. Verder wordt ingegaan op de afwijkingen die gedurende het ziektebeloop kunnen ontstaan.

18
Q

HC 5

ziektebeelden worden de ziekte van Scheuermann, spondylitis ankylopoetica (ziekte van Bechterew), spondylolysis, spondylolisthesis, de degeneratieve afwijkingen (spondylosis), kanaalstenose en in het kort de gevolgen van scoliose op volwassen leeftijd besproken.

klinisch beeld en diagnostiek

19
Q

HC 5

op welke wijze de indeling in de dagelijkse praktijk van aspecifieke rugpijn

A
  • acuut - subacuut - chronisch
  • specifiek - aspecifiek
  • degeneratief - niet-degeneratief

degeneratief => gecompliceerd - ongecompliceerd

20
Q

ZO 5

chronisch aspecifieke lage rugklachten, de diagnostiek en de therapie.

A

Diagnostiek: uitsluiten van lichamelijke problemen

21
Q

ZO 5

verschil chronisch en acute rugklachten?

A

In de periode van 0-12 weken noemt men deze klachten acuut. Bij langer bestaan spreekt men van chronisch.

6-12 weken wordt ook wel subacuut genoemd.

22
Q

ZO 5

Waarom zijn aspecifieke rugklachten een groot gezondheidsprobleem voor de medicus practicus? en maatschappelijk gezien?

A
  • grote zorgvraag (60-90% bevolking heeft deze klachten wel eens)
  • hoge prevalentie leidt tot hoge directe en indirecte kosten
  • ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en verminderde productiviteit
23
Q

ZO 5

Waar richt de behandeling van acute aspecifieke lage rugklachten zich op? Indien medicamenteuze therapie, wat is dan het middel van eerste keus? alternatief voor eerste keus?

A
  • voorlichting
  • begeleiding
  • maatregelen tot behoud of herstel van het dagelijks functioneren
  • aandacht voor eventuele pijnbestrijding
  • Paracetamol eerste keus; dan NSAID’s, anxtiolytica en zwakke opioïden
24
Q

ZO 5

Waar richt de behandeling van chronische aspecifieke lage rugklachten zich op? Indien medicamenteuze therapie, wat is dan het middel van eerste keus? alternatief voor eerste keus?

A
  • Beperken van disfunctioneren c.q. optimaliseren van functioneren; tijdcontingente benadering
  • aandacht voor eventuele pijnbestrijding
  • Paracetamol eerste keus; dan NSAID’s, anxtiolytica en zwakke opioïden
25
# ZO 5 verschil specifieke en aspecifieke rugklachten?
bij specifieke rugklachten sprake van een aanwijsbare lichamelijke oorzaak
26
# ZO 5 Verschil functionele en structurele scoliose?
**Functionele scoliose**: verkromming van de wervelkolom die niet veroorzaakt wordt door afwijkingen in de wervels zelf, maar door andere factoren (bv beenlengteverschil, een houdingsprobleem, of een lokale afwijking) **Structurele scoliose**: ontstaat door afwijkingen in de wervels zelf (bv een misvormde of vergroeide wervel) ## Footnote Scoliose komt vaker voor bij meisjes
27
# ZO 5 soorten structurele scoliose?
* **idiopathische scoliose** (80-85%); * **congenitale scoliose** (5-10%); * **secundaire scoliose** (5-10%): ontstaat door spier- en/of zenuwziekte.
28
# ZO 5 indeling idiopathische scoliose?
op basis van locatie; * thoracale, thoracolumbale en de lumbale bocht. op basis leeftijd: * Infantiele (tot 3 jaar) * juveniele (3-10 jaar) * adolescente (ontstaan tussen 10 en 16 jaar) ## Footnote NB er is altijd sprake van compensatoire bochten!
29
# ZO 5 verschil infantiele vs adolescente scoliose? en verschil juveniele vs adolescente scoliose?
* Het infantiele type komt vaker voor bij jongens en de apex van de thoracale bocht is links convex. * De meest voorkomende vorm van idiopathische scoliose komt voor bij adolescente meisjes met een thoracaal rechts convexe bocht. 1. Het risico op progressie is erg groot; 2. early-onset-type => een probleem ontstaan met de alveolaire ontwikkeling.
30
# ZO 5 lichamelijk onderzoek bij scoliose? en aanvullend?
bepalen of er sprake is van een structurele scoliose en of er mogelijk sprake is van een onderliggende oorzaak van een scoliose * buktest; * inspectie wervelkolom voor vorm scoliose; * huidafwijkingen; * algemeen orthopedisch onderzoek * neurologisch onderzoek onderste extremiteiten Verder opvolgen met rontgen/CT.
31
# ZO 5 Wat betekent VACTERL?
= combinatie van veel samenvoorkomemde congenitale aandoeningen * V= Vertebrae * A= Anusatresie * C= Cardiaal * TE= Tracheo-oesofageaal * R= Renaal * L= Limb (extremiteit)
32
# ZO 5 wat is ziekte van scheuermann?
een groeistoornis (osteochondrose) van de groeischijf (ringapofyse) van de wervellichaam, waardoor deze meer wigvormig wordt. Meestal zijn het de thoracale wervellichamen, maar soms ook op de thoracolumbale overgang.
33
# ZO 5 Behandeling scoliose?
Niet-operatief: **brace-behandeling** * Alle andere behandelingen zijn ondersteunend. * Het doel: voorkomen van progressie van de scoliose. Operatief: **scolioseoperatie** * Het doel: een gebalanceerde wervelkolom met vermindering van de scoliosehoek waarbij uiteindelijk een fusie van de wervelkolom (spondylodese) wordt nagestreefd.