Week 5 Flashcards

(51 cards)

1
Q

het eerste aanvullend onderzoek dat je doet bij iemand met een knobbeltje in de borst is een

A

mammografie / tomosynthese

indien iets wordt gezien dan wordt er een echografie gemaakt
er wordt ook een echo gemaakt bij mensen <30 jaar en zwangeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De klassieke trias aan symptomen die past bij een AAA

A

diepe pijn, hypotensie en een pulserende massa in het abdomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

radiologische bevindingen die de kans op een ruptuur in een AAA waarschijnlijker maken

A

peri-aortaal of retroperitoneaal vocht, intramuraal hematoom, calcificaties in de aortwand of fisuuurtjes in de trombus in het AAA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Voor beoordeling van het abdomen (ileus/volvulus) wordt de CT-scan bijna altijd met contrast in de portaalveneuze fase gemaakt,

A

dit kan worden gezien doordat de v. porta aankleurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Als een patiënt binnenkomt met koliekpijn kan dat passen bij galstenen (cholelithiasis), nierstenen (urolithiasis) of een ileus.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Soms bestaat er twijfel over een hyperdensiteit in het kleine bekken, omdat er naast stenen ook regelmatig flebolieten en vaatcalcificaties zichtbaar zijn.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Een radiuskopfractuur komt typisch voor na een FOOSH (fall on outstretched hand), ofwel een val op de arm in extensie.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een posterior fat pad sign is altijd pathologisch

A

waar, een anterieur fad pad sign kan fysiologisch zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

welk beeldvormend onderzoek vraag je aan bij diverticulose?

A

CT-scan met contrast, laat genomen (portaal-veneuze fase)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Een val bij ouderen geeft vaak een collumfractuur. Letsel van weke delen gaat vaak samen met deze fracturen, zoals pelvisbloeding, blaasruptuur en urethraruptuur. Hierom moet er na een röntgenfoto ook nog een CT-scan met contrast worden gemaakt.

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

welk beeldvormend onderzoek doe je bij vermoeden op een pancreatitis?

A

CT met contrast in de portaal-veneuze fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

hypotensie als complicatie tijdens algehele narcose kan worden tegengegaan door efedrine, noradrenaline en fenylefrine

A

Vier stadia van anesthesie:
Buiten bewustzijn raken
Excitatie: korte fase net tussen bewustzijnsverlies en diepe stadium;
Chirurgische stadium: dieper stadium;
Ademstilstand en verlies reflexen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

trias van anesthesie

A

hypnose/narcose
analgesie/pijnstilling
relaxatie/spierverslapping

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de potentie van middelen die iemand onder hypnose brengen (dampen:isofluraan, sevofluraan of propofol, etomidaat) hangt samen met de vetoplosbaarheid

A

ze interacteren waarschijnlijk met receptoren in neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

analgesie tijdens narcose gebeurt door

A

opiaten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de spierverslappers die bij narcose worden gebruikt kunnen depolariserend of niet-depolariserend zijn. Noem voorbeelden

A

Depolariserend:
suxamethonium

niet-depolariserend
rocuronium
atracurium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Spierverslappers hebben geen effect op het bewustzijn !

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

voor een larynxmasker is geen spierverslapping nodig, hij zekert de ademweg niet en hij gaat niet voorbij de stembanden

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een epiduraal block blokkeert alleen de zenuwen die op dat niveau uit de wervelkolom komen. het werkt met name op de sensibiliteit. hij kan niet op C5 aangeprikt worden

A

een spinaal blok kan alleen onder L2 gezet worden (daar begint de cauda equina). blokkeert zowel motoriek als sensoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een spinaal blok is vele malen potenter dan een epiduraal blok

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

de EtCO2 is de hoeveelheid uitgeademde CO2 = capnografie. Een hoge CO2 betekent dat er te weinig beademd wordt. wat betekent het als de EtCO2 heel laag is?

A

hyperventilatie of hele lage cardiac output!

22
Q

de pupilreactie blijft in principe intact onder narcose

23
Q

als je onder narcose bent is de EMV 3

A

de hersenactiviteit (BIS-monitor) neemt ook af (van 80-100 naar 40-60, indienonder 30 is er teveel narcose gegeven)

24
Q

bij een acute bloeding onder narcose zal de saturatie niet echt dalen

A

waar
wat wel daalt is de urine output en de EtCO2!

de CO2 in het bloed zal stijgen,

25
Bij een te ondiepe anesthesie zal de urineproductie en CO2 in het bloed stijgen
waar
26
bij een anafylaxie onder narcose daalt de saturatie
waar
27
bij een longembolie stijgt de eEtCO2
waar de bloeddruk daalt, de urineproductie daalt, de saturatie daalt
28
ASA-klassen
1. gezond, normaal 2. milde systemische ziekte zonder invloed op functioneren (roken, hypertensie, diabetes astma) 3. matige tot ernstige systeemziekte met invloed op dagelijks functioneren (CVA, coronairlijden, klepstenose, COPD hoogste klasse) 4. continue levensbedreigde aandoening 5. zonder behandeling binnen 24 uur overleden 6. hersendood
29
De luchtwegen worden beoordeeld om de moeilijkheid van de kapbeademing in te schatten, aan de hand van de LEMON-criteria:
Look externally (baard, grote tong); Evaluate: 3-3-2 regel (mondopening, thyromentale afstand) en upper lip bite test; Mallampati score: dit geeft aan hoe gemakkelijk men verwacht te kunnen intuberen, afhankelijk van wat zichtbaar is bij het openen van de mond (punten 1 t/m 4, zie afbeelding hiernaast); Obstruction (stridor, tumor); Neck (beweeglijkheid, omtrek): bij een omtrek van 40 cm is er 5% kans op een moeilijk intubatie, bij 60 cm is er 35% kans op een moeilijke intubatie.
30
mensen met COPD/astma/obesitas hebben het grootste risico op peri-operatieve pulmonale complicaties
leidend tot verlengde ziekenhuisopname, verhoogde morbiditeit en mortaliteit ook verhoogd risico bij: leeftijd boven de 60 jaar, verlagd albumine, hartfalen en bpaalde operaties
31
het risico op peri-operatieve cardiale complicaties is verhoogd bij:
patiënten ouder dan 65 algemene risicofactoren voor coronairlijden grote operaties
32
naast de cardiac risk index kunnen ook MET's worden gebruikt
MET <4 is geassocieerd met een verhoogde incidentie van post-operatieve cardiale events;
33
tot 6 uur voor een operatie mag je niet eten, wel heldere vloeistoffen
met name belangrijk bij diabetes, nierfunctiestoornissen, pyrosis, of maag/oesophaguschirurgie
34
Patiënten die een spoedoperatie ondergaan, zijn vaak niet nuchter. In dat geval wordt gebruikgemaakt van rapid sequence intubatie, waarbij er korte of geen pre-oxygenatie plaatsvindt met een kap en de intubatie zo snel mogelijk wordt uitgevoerd. Dit vermindert de hoeveelheid lucht die bij het kappen in de maag wordt gepompt, waardoor de kans op aspiratie kleiner is. Het nadeel hiervan is dat de patiënt sneller deoxygeneerd. Zwangere vrouwen en patiënten met darmaandoeningen worden ook als niet-nuchter beschouwd.
35
een aantal medicamenten moeten tijdens of voor een operatie worden gestaakt:
Orale antidiabetica; Antistolling: clopidogrel, ticagrelor, coumarines, DOAC’s. Ascal kan wel door worden gebruikt; Lithium en MAO-remmers: de plasmaspiegel moet laag-normaal zijn.
36
Laboratoriumonderzoek is als routineonderzoek bij pre-operatieve screening niet zinvol. Op indicatie kan eventueel gekeken worden naar de nierfunctie, leverwaarden, stollingsfactoren, het bloedgas en een algemeen bloedbeeld (als uitgangswaarde);
Bij verwacht bloedverlies: Hb, kruisbloed (antistoffen); Bij hypertensie of diabetes mellitus: creatinine, ureum, HbA1c; Bij diureticagebruik: elektrolyten; ECG op indicatie (hartinfarct in de voorgeschiedenis): het ECG wordt bij zo’n patiënt overigens ook tijdens de operatie nauwlettend in de gaten gehouden, omdat het risico op een hartstilstand beduidend groter is dan bij een gezond persoon; X-thorax op indicatie (patiënt die bekend is met chronische longaandoeningen); Bij twijfel of bij bepaalde klachten kan de desbetreffende specialist in consult worden gevraagd.
37
Bij anesthesie bij iemand met de ziekte van Parkinson is het belangrijk de medicatie voort te zetten;
ja
38
Waar de patiënt na de recovery naartoe gaat, wordt besloten na overleg tussen de chirurg en de anesthesioloog. Ontslagcriteria van de recovery zijn:
Hemodynamisch stabiel; Anesthesie voldoende uitgewerkt; Comfortabel; Respiratoir stabiel; Goed bij bewustzijn; Gevraagde aanvullende onderzoeken verricht; Post-operatieve afspraken gemaakt; Post Anesthesia Recovery-score > 18.
39
Extra vochttoediening op de recovery gebeurt via het infuus, niet via een maagsonde of door de patiënt te laten drinken.
40
een complicatie van abdominale chirurgie is Platzbauch
teveel spanning op de buikspieren en daardoor dehiscentie (uiteenwijken van de wondranden)
41
De WHO-pijnladder
1. paracetamol (+ NSAID's) 2. zwakke opioiden 3. sterke opioiden en methadon 4. invasief
42
medicatie tegen misselijkheid na operatie en de meest belangrijke bijwerking
droperidol of domperidon: dopamine antagonisten, dus niet voor mensen met de ziekte van parkinson ondansetron (SSRI) dexamethason bijwerking: QT-tijd verlenging
43
de ernst van de situatie kan worden ingeschat met PACE:
Probe: het stellen van een vraag. “Welke mate van hypotensie is acceptabel?”; Alert: het maken van een opmerking. “De bloeddruk is laag.”; Challenge: een uitdagende vraag of opmerking. “Wat gaan wij doen aan de hypotensie?”; Emergency: opmerken dat er nu gehandeld moet worden. “Wij moeten nu de hypotensie te behandelen.’’
44
vermoeidheid bij somatische aandoeningen is zelden het enige symptoom, en aanvullende diagnostic clues zijn vaak specifieker dan vermoeidheid zelf
alarmsymptomen: koorts, nachtzweten, gewichtsverlies, lymfeadenopathie
45
chronische vermoeidheid staat los van inspanning, als iemand zijn vermoeidheid verbetert door rust en erger wordt bij inspanning is het vaak een somatische oorzaak
46
lichamelijk onderzoek bij vermoeidheid:
algemene indruk vitale parameters lymfeklierstations schildklier hart longen en buik oriënterend neurologisch onderzoek
47
95% van de mensen die met vermoeidheid op de poli komen voor aanvullend onderzoek, hebben geen somatische oorzaak
48
De sensitiviteit en specificiteit zeggen wat over de diagnostische test, onafhankelijk van populatie en afkapwaarde. De positief-voorspellende waarde en negatief- voorspellende waarde zeggen wat over de diagnostische test en de populatie.
49
Ook bij chronisch vermoeidheidssyndroom kunnen er begeleidende klachten zijn, zoals keelpijn, pijnlijke klieren, gewrichtspijn en hoofdpijn. Er is echter geen duidelijke onderliggende ziekte, de vermoeidheid is onverklarbaar en ontstaat ineens (niet uitgelokt door inspanning, geen verbetering bij rust)
50
bij SOLK: door SCEGS een probleemdefinitie formuleren, belemmeringen bespreken, positief benaderen: wat er niet gevonden is en wat er wel kan worden gedaan. tijdcontingente aanpak
51