Week 7 Flashcards

(232 cards)

1
Q

Wat is milieu interieur

A

Extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Rol van bloed

A
  1. Transport
    - Gassen/voedingsstoffen/afvalstoffen/signaalstoffen
    - Thermoregulatie
  2. Afweerfunctie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is homeostase

A

Constant houden van milieu interieur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is positieve feedback

A

Als het product een stimulerende werking heeft op zijn eigen regelkring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is negatieve feedback

A

Komt voor als waardes constant moeten worden gehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Thermoregulatie proces

A
  1. Sensoren meten verstoring omgevingstemperatuur
  2. Centrale sensoren in hypothalamus vergelijken verstoring met setpoint (36,8 graden)
  3. Bij een verschil wordt er een signaal doorgegeven aan effectoren die of warmteproductie stimuleren of warmteafgifte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is hypothermie

A

Als warmteafgifte > warmteproductie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is hyperthermie

A

Als warmteproductie > warmteafgifte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mechanismen warmteafgifte

A
  • Straling: voorwerpen op afstand
  • Geleiding: contact stilstaand medium
  • Convectie: contact bewegend medium
  • Verdamping: zweten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sympatische regulatie zweten

A
  • Activatie cholinerge huidvezels door Ach wat leidt tot zweten (en vasodilatatie)
  • Activatie adrenerge vezels door NorA wat leidt tot vasoconstrictie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uitzondering innervatie postganglionaire sympathische vezels

A

Zweetklieren Ach ipv NorA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Proces van warmteregulatie (actiepot vuren)

A

In area preoptica zitten temperatuurgevoelige neuronen

  • Te koud: minder vuring -> vasoconstrictie
  • Te warm: veel vuring -> vasodilatatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Koudegevoelige ion-kanalen

A

TRPM8 kanalen zijn gevoelig voor kou en menthol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Warmtegevoelige ion-kanalen

A

TRPM2 kanalen zijn gevoelig voor warmte en capsaïcine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Mechanismen warmteproductie

A
  • Verhoogde spiertonus
  • Klappertanden, rillen
  • Willekeurige bewegingen
  • Verbranding bruin vetweefsel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Op welke plekken zit bruin vetweefsel

A

Nek, supraclaviculair, mediastinum, paravertebral, suprarenal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Proces vasoconstrictie

A

NorA bindt aan a1-receptoren waardoor de vaten smaller worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Effecten sympathische activatie receptoren

A
  • Verlaagde bloedflow bijv spijsverteringsorganen: A1-r
  • Relaxatie gladde spieren in bronchiën- B2-r
  • Verhoogde geleiding en contractiekracht hartspier: B1-r
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Verschil apicale en niet-apicale huid

A

Apicale huid bevat directe verbindingen tussen arteriën en venulen: arterioveneuze anostomose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er bij koorts

A
  1. Pyrogene cytokines verhogen setpoint door verhoogde productie prostaglandine E2
  2. Warmteproductie gaat om hoog door remming warmte-gevoelige neuronen area preoptica
  3. Sensoren denken dat je kouder bent dan dat je eigenlijk bent dus vasoconstrictie
    - -> minder warmteafgifte, verminderde zweetsecretie, verhoogde stofwisseling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe kan productie prostaglandine E2 geremd worden

A

Door cyclo-oxygenase remmers zoals paracetamol of aspirine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat bevinden zich in de verschillende mediastinum

A

Superior: grote vaten
Anterior: vetweefsel + thymus
Posterior: aorta + oesophagus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Waaruit bestaat het pericard

A
  • Fibreus pericard (buitenzijde, veel collageen)
  • Sereus pericard
    • Parietaal blad (vergroeid met fibreus)
    • Visceraal blad (tegen hart) = epicard
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is de sinus transversus

A

Holte die ontstaat tussen aorta en truncus pulmonalis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat is de sinus obliquus
Ruimte tussen venae cavae en venae pulmonalis
26
Proces dubbele bloedsomloop
1. Bloed komt in rechter atrium via een van de v. cava 2. Vanuit rechter atrium stroomt bloed naar rechter ventrikel 3. Rechter ventrikel pompt bloed in truncus pulmonalis 4. Zuurstofrijk bloed komt via vv. pulmonales in linker atrium 5. Bloed stroomt naar linker ventrikel 6. Linker ventrikel pompt bloed naar aorta
27
Waarom is linkerventrikelwand dikker
Doordat de linker ventrikel het bloed met grote kracht door het hele lichaam moet pompen (via aorta)
28
Valva tussen rechter atrium en rechter ventrikel (atrioventriculaire klep)
Valva tricuspidalis (= valva atrioventricularis dextra)
29
Valva tussen linker atrium en linker ventrikel
Valva mitralis (= valva atrioventricularis sinistra)
30
Waaruit bestaan atrioventriculaire valvae
- Slippen (=cuspis) - -> tricuspidalis bestaat uit 3 slippen en mitralis uit 2 - Elke slip is verbonden met een papillairspier via chordae tendinae
31
Valva tussen aorta en linker ventrikel
Valva aortae
32
Valva tussen rechter ventrikel en truncus pulmonalis
Valva trunci pulmonalis
33
Wanneer openen de arteriële kleppen
Als de druk in de ventrikel groter is dan in de arterie
34
Wat veroorzaakt de 'lub'-toon (S1 toon)
Sluiten van atrioventriculaire kleppen
35
Wat veroorzaakt de 'dub'-toon (S2 toon)
Wervelingen die optreden tijdens sluiten valva aortae en valva trunci pulmonalis
36
Functie SA-knoop (nodus sinoatriale)
Opwekken prikkel en doorgeven aan hartspiercellen
37
Waarom moet prikkelgeleiding worden onderbroken door hartskelet
Prikkelgeleiding moet via apex plaatsvinden anders zou t bloed naar beneden stromen
38
Welke zenuwbundel stuurt derde papillairspiertje aan
Trabecula septomarginalis
39
Waarin splitst de a. coronaria sinistra zich
- Ramus circumflexus | - Ramus interventricularis anterior
40
Waarin splitst de a. coronaria dextra zich
-Ramus interventricularis posterior
41
Aanpassingen prenatale stadium tractus circulatorius
- Ductus arteriosus: verbinding van tractus pulmonalis met aorta - Foramen ovale: ruimte tussen atriums
42
Overblijfselen prenatale tractus circulatorius
- Ductus arteriosus --> lig. arteriosum | - Foramen ovale --> fossa ovalis
43
Hoe ligt het hart in het lichaam
Apex wijst naar links
44
Waarom hebben wij een hart
Diffusieafstand is te groot in ons lichaam
45
Wanneer sluiten hartkleppen
Als P1
46
Welke kleppen zijn de instroomkleppen
Atrioventriculare kleppen (tricuspidalis- en mitralisklep)
47
Verschil systole en diastole
Tijdens systole trekken ventrikels samen, tijdens diastole ontspannen ventrikels
48
Waaruit bestaan systole en diastole
Systole: - Isovolumische contractiefase en ejectiefase Diastole: - Isovolumische relaxatiefase en ventriculaire vullingsfase
49
Wat bepaalt begin isovolumische contractiefase (LV)
Het sluiten van de mitralis klep
50
Wat bepaalt eind isovolumische contractiefase (LV)
Openen aortaklep
51
Fasen in hartcyclus
1. Ventriculaire vullingsvase Begin: openen instroom Eind: sluiten instroom 2. Isovolumische contractiefase Begin: sluiten instroom Eind: openen uitstroom 3. Ejectiefase Begin: openen uitstroom Eind: sluiten uitstroom 4. Isovolumische relaxatiefase Begin: sluiten uitstroom Eind: openen instroom
52
Welke ventrikel heeft een hoger slagvolume
Slagvolume is even groot anders leidt het tot bloedophoping
53
Wat vormt het slagvolume (formule)
Slagvolume= einddiastolisch volume - eindsystolisch volume (SV= EDV - ESV)
54
Wat vormt het hartminuutvolume L/min (formule)
``` HMV= slagvolume (L) x hartfrequentie (min) (HMV= SV x HF) ```
55
Wat gebeurt er bij inspanning met de hartfrequentie en contractiekracht
Allebei omhoog
56
Waaruit bestaat een ECG
``` P= contractie atrium, depolarisatie, einde diastole QRS= depolarisatie ventrikels, begin systole T= repolarisatie ventrikels, einde systole ```
57
Waardoor ontstaan drukveranderingen in vena jugalaris (halsader)
Door het wegvallen van de contractie van het hart
58
Van welke drie toppen valt te spreken bij de druk van de vena jugularis
A-top: contractie atrium C-top: snelle ejaculatie V-top: openen instroomkleppen
59
Wat veroorzaakt de 1e harttoon
Sluiting AV-kleppen (instroomkleppen) | --> S1 toon bij begin systole
60
Wat veroorzaakt de 2e harttoon
Sluiting SL-kleppen (uitstroom) | --> S2 toon bij einde systole
61
Hoe zijn de spiercellen in het hart verbonden met elkaar
Via gap-junctions en desmosomen
62
Waaruit bestaat het geleidingssysteem van het hart
- Nodus sinoatriale (SA-knoop) - Nodus atrioventriculare (AV-knoop) - Bundel van His - Netwerk van Purkinje
63
Hoe verloopt de elektrische activiteit van SA-knoop
1. (Snelle) Depolarisatie door opening Ca-kanalen 2. SA-knoop vuurt actiepotentialen 3. Repolarisatie door K-kanalen 4. Diastolische depolarisatie door o.a. If (kationkanalen) 5. Start van langzame depolarisatie
64
Wat is automatie van SA-knoop
Cellen vuren actiepotentialen zonder uitwendige prikkels waardoor spontane frequentie hoger is dan van de rest van het gespecialiseerde weefsel
65
Waarom vertraagt de AV-knoop de impulsgeleiding
Zodat de atria de ventrikels beter kunnen vullen
66
Waarom heeft de AV-knoop een lange refractie periode
Om het hart te beschermen tegen te hoge frequentie
67
Hoe verzorgen gap-junctions in het hart prikkelgeleiding
1. Als cellen depolariseren laten gap-junctions ionen door waardoor naastgelegen cellen ook depolariseren 2. Er ontstaat een gesloten stroomkring 3. 'Buur'-cel is iets positiever 4. Door minimalistisch verschil in lading tussen cel ontstaat er een dipool
68
Wat is de plateaufase
Fase waarin membraanpotentiaal min om meer het zelfde blijft door lang actiepotentiaal veroorzaakt door Ca-kanalen
69
Wat is 'calcium-induced calcium release'
Proces waarbij calcium zijn eigen release stimuleert vanuit IC calcium-stores
70
Functie RYR2
Zodra calcium concentratie stijgt dan openen RYR2 kanalen waardoor Ca meteen sarcoplasma in kan
71
Parasympatische activatie SA-knoop
Activatie muscarine receptoren waardoor kaliumkanalen gestimuleerd worden en calcium- en If-kanalen geremd worden --> langzamere diastolische depolarisatie = lagere hartfrequentie
72
Orthosympatische activatie SA-knoop
Activatie B1-adrenerge receptoren waardoor calcium- en If-kanalen worden gestimuleerd en een snelle diastolische depolarisatie plaatsvind met een hogere hartfrequentie
73
Waardoor kunnen veranderingen in interne milieu ontstaan
- Interne veranderde waardes (pH, temperatuur) - Prikkels, beschadiging, micro-organismen - Voeding en afval (incl. O2 en CO2) - Interne communicatie
74
Welke typen capillairen zijn er
- Continue capillairen: kleine gaatjes voor kleine stoffen - Gefenesteerde capillairen: dunnere gedeeltes (darm + nier) - Sinusoïdale capillairen: grote gaatjes (lymfoïde organen + beenmerg)
75
Wat is de samenstelling van bloed
92% water en 8% plasma | --> plasma = plasma-eiwitten (albumine, globine) + organische moleculen + zouten
76
Wat is serum
Serum is bloedplasma zonder stollingsfactoren
77
Wat is het hematocriet
De hoeveelheid rode bloedcellen in bloedmonster
78
Hoe kan je extra bloedaanmaak stimuleren
Erytopoëtine: EPO stimuleert aanmaak rode bloedcellen
79
Waarom is rond oppervlak erytrocyten voordelig
Bevordert efficiëntie stofuitwisseling en zorgt voor makkelijk transport door capillairen heen
80
Welke bloedeiwitten bevat bloedplasma
A-globulinen: enzym-inhibitoren, transport-eiwitten B-globulinen: transfervrije, LDL Y-globulinen: immunoglobinen
81
Welke verschillende bloedcellen bevat het bloed
Erytrocyten: rode bloedcellen Trombocyten: bloedplaatjes Leukocyten: witte bloedcellen
82
Wat creëert de vorm van erytrocyten
Het membraanskelet bestaand uit spectrine met ankyrine
83
Wat gebeurt er bij CO-vergiftiging
Hemoglobine bindt aan CO waardoor O2 dat niet meer kan doen en de organen niet meer de juiste hoeveelheid O2 ontvangen
84
Wat bepaalt bloedgroep
De glycaangroep van het antigeen
85
ABO-systeem
0: geen antigenen, antistoffen tegen A en B A: antigenen A, antistoffen tegen B B: antigenen B: antistoffen tegen A AB: antigenen AB, geen antistoffen
86
Welke matches bestaan er voor bloedtransfusie (9 matches)
- A kan geven aan A en AB - B kan geven aan B en AB - 0 kan iedereen geven, maar alleen 0 ontvangen - AB kan alles ontvangen, maar alleen AB geven
87
Welke bloedgroep is universele donor en welke universele ontvanger
Universele donor: bloedgroep 0 | Universele ontvanger: bloedgroep AB
88
Wat zijn trombocyten
Bloedplaatjes die afgesnoerd zijn van cytoplasma van megakaryocyten
89
Functie trombocyten
1. Plug: hechting aan beschadigde vaatwand | 2. Activatie stollingscascade
90
Hoe werkt de stollingscascade
Protrombine --> trombine Trombine activeert fibrinogeen --> fibrine Fibrine sluit beschadigde deel van vat en houdt bacteriën buiten
91
Welke soorten leukocyten zijn er
- Neutrofiele granulocyten - Eosinofiele granulocyten - Basofiele granulocyten - Lymfocyten - Monocyten
92
Functie neutrofiele granulocyt
Acute ontstekingsreacties en doden bacteriën
93
Hoe doden neutrofiele granulocyten bacteria
- Collagenese - Lysozym: doorknippen bacteriële celwand - Lactoferrine: binding groeifactor aan bacterie waardoor bacterie zal barsten
94
Functie eosinofiele granulocyten
Betrokken bij parasitaire infecties, allergische reacties, remming acute ontsteking en internalisate Ag-Ab complexen
95
Functie basofiele granulocyt
Zetten IgE respons in gang --> vorming histamine --> vasodilatatie daarnaast stimulatie activiteit neutrofiele en eosinofiele granulocyten via chemotaxie
96
Verschil kleine en grote lymfocyt
Kleine lymfocyt: inactief, recirculatie via bloed en lymfevaten Grote lymfocyt: geactiveerde B- en T-cellen, migreert vanuit lymfeklier naar plaats ontsteking
97
Verschil B- en T-cellen
B-cellen maken antistoffen en T-cellen ruimen antigenen op
98
Functie verschillende T-cellen
Thelper: sturen afweercellen aan via cytokinen Tkiller: opruimen antigenen Treg: onderdrukken afweerreacties
99
Functie plasmacel
Voornamelijk in beenmerg, eindstadium B-cellen dus produceren antistoffen
100
Functie monocyten
Betrokken bij acute en chronische ontstekingen, fagocytose pathogenen, doden micro-organismen door enzymen of radialen
101
Twee vormen monocyten
Macrofagen: fagocyteren pathogenen Dendritische cellen: stimulatie naïeve T-cellen Beide: functie immuunregulatie
102
Functies thoraxwand
- Ademhaling - Bescherming - Passage
103
Hoe vind inspiratie plaats
Door het heffen van de ribben en sternum + afplatten diaphragma = volume vergroting Er ontstaat onderdruk waardoor diffusie plaatsvind = actief proces
104
Hoe vind expiratie plaats
Terugbolling van diaphragma + terugzakken ribben en sternum = volume verkleining Door volume verkleining wordt lucht uit longen gedrukt = passief proces
105
Welke spieren innerveren in- en uitademing
Inademing: mm. intercostales externi Uitademing: mm. intercostales interni
106
Waar bestaat de bovenste thoraxapertuur uit
Passage van: oesophagus, trachea, grote vaten en zenuwen
107
Welke zenuwen bevat de bovenste thoraxapertuur
- N. phrenicus: innervatie diaphragma (motorisch) en pericard (sensibel) - N. vagus - Truncus sympaticus (grensstreng) - N. recurrens laryngeus: innervatie onderkant larynx
108
Waar bestaat onderste thoraxapertuur uit
Passage van oesophagus, grote vaten (v. cava inferior en aorta descendens) en zenuwen
109
Door wat zijn de longen omgeven
Pleura bestaande uit: - Viscerale pleura: bekleed opp. long - Parietale pleura: binnenkant thoraxwand Met daartussen pleurale ruimte
110
Wat is de functie van recessus costodiaphragmaticus
Potentiele ruimte die vult bij inademing
111
Wat is de functie van recessus costomediastinalis
Potentiele ruimte wat helpt de longen te vergroten
112
Belangrijkste arteriën thorax
- Aorta - A. subclavia: voorziet bovenste extremiteiten van bloed - A. carotis communis: gaat naar hersenen - Truncus brachiocephalica: wordt a. subclavia en a. carotis communis - A. thoracica interna: rib, huid en spieren tussen ribben
113
Belangrijkste venen thorax
- V. jugularis interna: hoofd - V. subclavia: bovenste extremiteit - V. cava superior: hoofd + bovenste extremiteit - V. azygos: draineert veneus bloed uit borstkas (rug) - V. brachiocephalica: samenkomen v. subclavia en v. jugularis interna - V cava inferior: complete onderkant
114
Hoe draait de arcus aortae
Naar links en naar achter
115
Arteriën hoofd-halsgebied
A carotis externa vertakt tot: - A. facialis: aangezicht - A. maxillaris: loopt richting maxilla - A. temporalis superficialis: omhoog bij schedel
116
Venen hoofd-halsgebied
- V. temporalis superficialis - V. facialis - V. jugularis externa: draineert in v. subclavia - V. jugularis interna: aangezicht en zijkant schedel
117
Arterien hersenen
A. carotis interna splitst in: - A. cerebri media + anterior: grote hersenen - A. vertebralis - A. basillaris
118
Cirkel van Willis
Wordt gevormd door a. basillaris en a. carotis interna
119
Sinussen in de hersenen
- Sinus saggitalis superior - Sinus transversus: afsplitsing sss - Sinus sigmoideus: leidt veneuze bloed via foramen jugulare naar v. jugularis interna
120
Arteriën bovenste extremiteit
- A. axillaris - A. brachialis - A. radialis - A. ulnaris
121
Venen bovenste extremiteit
- V. cephalica - V. mediana cubiti: bloedafname - V. basilica
122
Arteriën bovenste extremiteit (hand)
- Arcus palmaris superficiels | - Arcus palmaris profunda
123
Arterien pelvis
- A. iliaca interna - A. iliaca externa - A. femoralis
124
Venen onderste extremiteit
- V. femoralis (diep) - V. saphena parva (oppervlakkig) - V. saphena magna (oppervlakkig)
125
Arterien onderste extremiteit
- A. femoralis - A. poplitea - A. tibialis posterior - A. tibialis anterior - A. fibularis
126
Waaruit bestaan vaten
1. tunica adventitia: buitenbekleding bestaande uit bindweefsel 2. tunica media: glad spierweefsel, inn. autonome zenuwstelsel 3. tunica intima: binnenlaag endotheel, elastische vezelige bindweefsel laag
127
Wat wordt er verstaan onder 'vaatboom'
``` 0de orde: arterien 1ste orde: arteriolen 2de en 3de orde arteriolen tot 4de orde arteriolen 4de orde arteriolen tot capillairen --> hetzelfde voor venulen tot venen ```
128
Verschil grote en kleine arteriën
Grotere arteriën zijn elastisch en kleinere zijn musculeus
129
Waarom hebben grote arteriën veel elastische vezels
Om drukverschillen tijdens hartcyclus op te vangen
130
Wat is compliantie
Mate van rekbaarheid van vaatwand dV/dP
131
Welk type vat heeft een grotere compliantie
Venen door de vormverandering bij hogere druk
132
Verband dwarsdoorsnede en stroomsnelheid
Als dwarsdoorsnede toeneemt dan wordt stroomsnelheid kleiner
133
Hoe verandert het oppervlakte van de arteriën per vertakking
Bij elke vertakking neemt de totale oppervlakte toe
134
Hoe verandert het oppervlakte van de venen per vertakking
Bij elke vertakking neemt de totale oppervlakte af
135
Waarom is de stroomsnelheid in capillairen laag
Zodat er meer tijd is voor uitwisseling
136
Waar bevind zich meer bloed in de lichaamscirculatie
Grootste gedeelte in veneuze stelsel: capaciteitsvaten | Kleiner gedeelte in arteriële stelsel: weerstandsvaten
137
Is de druk in de longcirculatie groot of klein
Relatief laag
138
Waar zijn de drukverschillen tussen systole en diastole het grootst
In de ventrikel
139
Wat is de polsdruk
Het verschil tussen systolische en diastolische druk in arteriën van de grote circulatie
140
Waar in het vaatstelsel vindt grootste drukafname plaats
In de arteriolen, deze zijn relatief klein maar sterk gespierd waardoor er veel weerstand is
141
Wat is het verband tussen weerstand en diameter in een vat
Als diameter halveert dan wordt vloeistofstroom 16x zo klein --> R~ r-4
142
Staan de circulatie van arm en been parallel of in serie
Parallel
143
Hoe werkt de veneuze spierpomp
1. Bloed gaat naar veen, voor contractie 2. Als spier contracteert gaat bovenste klep open, maar onderste dicht zodat bloed omhoog wordt gepompt 3. Na contractie gaat bovenste klep dicht om terugstroom te voorkomen en onderste klep open voor nieuw bloed
144
Wat zijn baroreceptoren
Vrije zenuwuiteinden die rekkingsgraad van vaten meten
145
Wat gebeurt er bij activering baroreceptoren
Hartfrequentie omlaag en vaten dilateren
146
Waar bevinden arteriële baroreceptoren zich
In sinus caroticus en arcus aortae
147
Hoe werken baroreceptoren
Ze remmen vasomotorische neuronen in verlengde merg, waardoor en een verminderde orthosympatische tonus is en een verlaag hartminuutvolume
148
Via wat voor soort feedbacksysteem werken baroreceptoren
Negatieve feedback
149
Welke organen reguleren de vaattonus
- Hart: bloeddruk - Nier: afvalstoffen - Vaten: dilatatie of constrictie
150
In welke vaten vind uitwisseling plaats
Capillairen (haarvaten)
151
Welke vaten regelen druk en stroom
Arteriolen
152
Hoe wordt vaattonus geregeld
Centrale zenuwstelsel en perifere organen geven stoffen (hormonen, neurotransmitters) af die of naar gladde spiercellen gaan of naar endotheelcellen in de vaatwand
153
Hoe vindt centrale regulatie vaattonus plaats (neurotransmitters)
Via sympathisch en parasympatische systeem: alleen werking NorA bekend
154
Lokale regulatie vaattonus
Ieder willekeurig orgaan kan eigen hormoon afgeven, het soort respons hangt af van receptor type of locatie receptor
155
Parasympatische innervatie vaattonus
Acetylcholine --> M3-r --> vasodilatatie
156
Sympathische innervatie vaattonus
Noradrenaline A1-r --> vasoconstrictie A2-r --> vasoconstrictie B2-r --> vasodilatatie
157
Regulatie gladde spiercel functies
- Barriere - Bloedstolling - Angiogenese (vaatvorming)
158
Proces vasoconstrictie gladde spiercel
1. Norepinephrine uit zenuwuiteinden en bijnier bindt aan A1-r in gladde spiercel 2. Ca komt uit SR waardoor celmembraan beetje depolariseert 3. Door ontstane actiepotentiaal openen calciumkanalen in celmembraan 4. Extracellulaire calcium ionen gaan cel binnen en depolariseren cel nog meer 5. Actine-myosine verschuivingen
159
Wat is het gevolg van vasoconstrictie van gladde spiercel
Vat wordt kleiner dus bloedstroom wordt minder en druk hoger
160
Proces vasodilatatie gladde spiercel
1. Acetylcholine bindt aan muscarinereceptor 2. Endotheelcel geeft EDRF af waardoor Ca-concentratie wordt verlaagd en calcium kanalen sluiten 3. Stimulatie synthese cAMP en cGMP die directe relaxatie veroorzaken door ontkoppeling actie-myosine en calcium concentratie verlaging
161
Welke categorieën EDRF's
- Prostaglandines - NO - EDHF - Vasodilatoire peptiden
162
Werking prostaglandines vaatdilatatie
1. Acetylcholine bindt aan muscarinereceptor wat leidt tot afgifte arachidonzuur 2. Arachidonzuur wordt door COX omgezet in dilatoire prostaglandines die naar gladde spiercel migreren 3. Receptor zorgt voor aanmaak cAMP waardoor calcium concentratie wordt verlaag en resulteert in relaxatie
163
Waar zijn prostaglandines bij betrokken
- Vaattonusregulatie - Bronchoconstrictie - Bevalling - Bloedstolling
164
Werking NO (vasodilatatie)
1. Acetylcholine bindt aan muscarinereceptor die een calciumconcentratie verhoging veroorzaakt door openen calcium kanalen 2. Calcium activeert eNOS die L-arginine omzet en waarbij NO wordt afgesplitst 3. NO diffundeert naar gladde spiercel waar deze bindt aan GC die cGMP produceert waardoor calciumconcentratie wordt verlaagd en spier relaxeert
165
Hoe werkt het renine-angiotensine systeem
Angiotensiongeen komt uit lever en wordt in de nieren omgezet door renine in angiotensine I In de longen wordt angiotensine I door ACE omgezet in angiotensine II
166
Functie angiotensine II
Angiotensine II bindt aan een angiotensine II type 1 receptor op gladde spiercel die depolarisatie veroorzaakt wat resulteert in verhoogde calciumconcentratie en zo dus contractie
167
Werking angiotensine II via endotheel
1. Angiotensine II bindt aan Ang II type 1 receptor 2. Binding kan leiden tot afgifte endotheline-1 ofwel via constrictieve PG's 3. Beide leiden tot verhoging calciumconcentratie en contractie
168
Welke contractuele factoren geeft endotheel af
- Endotheline | - Contractiele prostaglandines
169
Hoe begint de vorming bloedvaten en vloedcellen in embryo
Vorming begint in extra-embryonaal mesoderm van de dooierzak met vorming van bloedeilandjes
170
Waar worden de erytrocyten in de eerste maanden van embryonale ontwikkeling voornamelijk gemaakt
In de dooierzak en aorta
171
Waaruit bestaan bloedeilandjes
Groepjes gedifferentieerde mesodermcellen (hemangioblasten)
172
Door welke twee processen worden bloedvaten gevormd
- Vasculogenese: ontstaan van bloedvaatjes via vorming bloedeilandjes waaruit endotheelblaasjes ontstaan die vervolgens fuseren tot vaatje - Angiogenese: uitgroei van vaatjes tot nieuwe vaatjes
173
Welke signaalmoleculen zijn essentieel bij vasculogenese bij zuurstoftekort
VEGF en VEGF receptoren
174
Hoe werkt VEGF
1. VEGF zet Delta-like 4 expressie aan | 2. Deze activeert Notch receptoren die aanliggende cellen activeren, deze reguleren VEGF-down
175
Hoe wordt vroeg onderscheid gemaakt tussen endotheelcellen van arteriën en venen
Arterien: Ephrin B2 Venen: Eph-4
176
Wat zijn de belangrijkste vaten in vroege embryo
- Primitieve navelstreng + hechtsteel - Dorsale aorta verbonden met hart via kieuwboogarterien en ventrale aorta - V. cardialis anterior, communis en posterior
177
Welke extra-embryonale vaatstelsels ontwikkelt het embryo
1. Venae en arteriae vitelinae: naar dooierzak | 2. Venae en arterie umbilmcalis: naar placenta
178
Wat ontstaat er uit de vena vitellinae
De vena porta
179
Wat is de ductus venosus
Tijdelijk verbinding tussen vena umbilicalis en vena cave
180
Functie ductus venosus
Zorgt ervoor dat voedsel en zuurstofrijk bloed niet eerst door veneuze vaatbed van lever moet
181
Wat vormt het ductus venosus na de geboorte
Ligamentum venosum
182
Wanneer komt de uteroplacentale circulatie op gang
Na de negende zwangerschapsweek (zuurstofrijk bloed in vena umbilicalis)
183
Hoe ontwikkelt het hart zich
Uit een buisvormige structuur met respectievelijk 2 kamers die door kromming allerlei uithollingen vormen wat leidt tot een 4 kamer hart
184
Hoe is de primaire buisvormige structuur van het hart gerangschikt
Serieele hartcompartimenten met twee parallelle bloedsomlopen
185
Hoe ontstaat een persisterende truncus arteriosus
Verstoorde opsplitsing aorta en truncus pulmonalis
186
Hoe onstaat een transpositie van grote vaten
Verkeerde aansluiting vaten op ventrikel
187
Hoe en wanneer ontstaat de hartbuis
Aan het einde van de 3de week in het viscerale mesoderm anterior van de orophayngrale membraan
188
Hoe wordt de hartaanleg genoemd
Cariogeen mesoderm
189
Waaruit bestaat de primaire hartbuis
1. Endocard (binnenkant) 2. Endocardgelei (tussenin) 3. Myocard (buitenkant)
190
Waar komt het hart te liggen tijdens vorming kopplooi
Ventraal van de voordarm
191
Waar ligt de veneuze pool voor kromming
Aan de caudale zijde, na kromming dorsocraniaal
192
Welke compartimenten ontstaan na kromming en specialisatie
1. IFT: instroomkanaal= vena cava, sinus coronarius 2. ERA en ELA: rechter en linker embryonale atria = atria 3. AVC: atrio-ventriculair kanaal = AV-kleppen 4. ELV en ERV: rechter en linker embryonale ventrikels = ventrikels 5. OFT: uitstroomkanaal: begin truncus pulmonalis en aorta, SL-kleppen
193
Waar is septering van afhankelijk
Uitgroei van endocard kussens in AVC en endcard richels in OFT
194
Wat zijn endocard kussens en richels
Lokale verdikkingen hartgelei waar endocard cellen transformeren tot mesenchym cellen
195
Wat ontstaan er uit de endocard kussens en richels
Hartskelet en AV- en SL-kleppen
196
Welke septa worden gevormd
- Septum primum: linker atrium | - Septum secundum: hierin ontstaat foramen ovale
197
Wat verdwijnt er na geboorte van placentale bloedsomloop
- Foramen ovale gaat dicht door lagere druk rechter arterie - Ductus arteriosus sluit onder invloed van zuurstof - Ductus venosus sluit 3-7 dagen na geboorte en wordt lig. venosum - Vena umbilcalis wordt lig. teres hepatis - Arteria umbilmcalis wordt lig. umbilicalis medialis
198
Waarom is rectale medicatie voordeliger
Rectale medicatie komt direct in de endeldarm terecht | Het veneuze bloed vanuit de endeldarm gaat via de v. iliaca naar v. cava inferior ipv naar de v. portae
199
Wat vasculariseren de a. mesenterica superior en inferior
Superior: dunne darm en bovenste deel van colon Inferior: onderste deel colon
200
Wat wordt in de hand gevormd door a. ulnaris
Dubbele anastomose: de arcus
201
Welke 3 mechanismen zijn belangrijk om zwaartekracht bij veneuze afvoer tegen te gaan
1. veneuze kleppen 2. spierpomp 3. zuigkracht van hart
202
Hoe ontstaan trombose en spataderen
Bij defecte veneuze kleppen waardoor bloed voor langere periode op dezelfde plek blijft
203
Hoe wordt lymfevloeistof afgevoerd
Via a. subclavia
204
Verschil macro- en microcirculatie
Macro is arteriel en veneus | Micro is diffusie en filtratie in haarvaten
205
Wat gebeurt er bij hypertensie
Door grote hoeveelheid natrium in bloed wordt er veel water vast gehouden waardoor bloedvolume omhoog gaat en dus ook bloeddruk
206
Hoe vormen angiolasten lymfevaten
Bij aanwezigheid van Prox1
207
Wat zijn verschillende verstoringen van de ademhaling
- Dyspneu (ademnood) - Apneu (ademstilstand) - Cheyne strokes (snel ademhalen, daarna niks) - Apneusis (lange diepe inademing, korte uitademing)
208
Hoe is het ademhalingssysteem georienteerd
1. Ventilatie 2. Diffusie 3. Transport 4. Perfusie
209
Hoe vind inademing plaats
Inademen is een actief proces dat wordt verzorgd door de m. intercostales interni, waarbij de druk in de longen lager wordt dan de atmosferische druk en er zo buitenlucht in longen komt
210
Wat zijn de verschillende drukken bij in- en expiratie
- Atmosferische= 760 mmHg - Inspiratie= 758 mmHg - Expiratie= 762 mmHg
211
Wat is het voordeel van de omgekeerde boomstructuur van de longen
- Oppervlakte vergroting | - Daling van snelheid
212
Hoe diffundeert O2 vanuit longen in bloed
Partiele druk in longen is 104 mmHg en in het zuurstofarme bloed 40 mmHg, dit is een grote gradiënt en zuurstof kan makkelijk passief het bloed indiffunderen
213
Hoe diffundeert CO2 vanuit bloed naar longen
Er is een kleine druk gradiënt (bloed 45 mmHg, in longen 40 mmHg), alleen CO2 is slecht oplosbaar in bloed dus kan mede dankzij dat en de kleine gradiënt alsnog passief naar de longen diffunderen
214
Hoe wordt het transport van O2 efficiënter en sneller
Door de binding van zuurstof aan hemoglobine
215
Welke evenwichtsreactie vind plaats door binding O2 en hemoglobine
H+ + HbO2 HHb + O2
216
In wat voor milieu werkt reactie O2 en hemoglobine het best
In een basisch milieu, in capillairen is bloed zuurder zodat er meer O2 wordt afgesplitst (evenwicht ligt naar rechts)
217
Wat is de evenwichtsreactie van de opname van CO2 in het bloed
CO2 + H2O H2CO3 H+ + HCO3-
218
Wat is het effect van de zwaartekracht op gasuitwisseling in longen
Door zwaartekracht is [O2] onderin optimaler
219
Wat wordt er centraal verwerkt (ademhaling)
- Ademhalingsfrequentie: aantal ademhalingsteugen per minuut | - Ademhalingsdiepte: hoelang je ademhaling inzet
220
Wat wordt er qua ademhaling geregeld in de pons
Controlecentrum werking in- en expirerende areas medulla
221
Welk regelcentra bevindt zich in de medulla (ademhaling)
Zowel actieve als inactieve sturing in- en expiratie
222
Wat gebeurt er bij hyperventilatie
Je gaat te snel ademhalen, er wordt teveel en te snel CO2 uitgeblazen waardoor pH stijgt: alkalose
223
Wat gebeurt er bij hypoventilatie
Je gaat te langzaam ademhalen, er blijft teveel CO2 in het bloed waardoor pH daalt: acidose
224
Waar bevinden de perifere chemosensoren
- Aortaboog | - A. carotis communis
225
Wat nemen perifere chemosensoren vooral waar
De pO2, dit gebeurt heel snel doordat sensoren dichtbij aorta zitten
226
Wat nemen centrale chemosensoren vooral waar
De pCO2 en pH, dit gebeurt veel langzamer
227
Waar bevinden de centrale chemosensoren
In de hersenstam
228
Waar bevinden zich de mechanoreceptoren
In de longen en luchtwegen, afferenten van de n. vagus
229
Wat is de functie van spierspoeltjes in mm. intercostali
Stellen activiteit spieren vast, en kunnen zo ook in- en uitademing regelen
230
Wat is de functie van DRG (dorsal respiratory group)
Sensorische inspiratie kernen
231
Wat is de functie van VRG (ventral respiratory group)
Sensorisch en motorische in- en expiratie kernen
232
Wat is ritmogenese
Actief uitademen en passief inademen