Week 8 Flashcards

(159 cards)

1
Q

Waarvan is intra-uteriene groei afhankelijk?

A
  • Maternale factoren
  • Foetale factoren (bv meerling, genetisch)
  • Functie placenta
  • Insuline-achtige Groei Factor-I (laat) en IGF-II (vroeg): beïnvloed door voeding en insuline
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de kenmerken van groei in het 1e levensjaar?

A

▪ Zeer snelle groei in het 1e jaar
▪ Lengte 50 cm → 75 cm
▪ Gewicht 3.5 kg → 10 kg
▪ Voeding speelt een belangrijke rol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de kenmerken van groei na het 1e levensjaar?

A

▪ Groeisnelheid neemt af, blijft na 4e jaar vrij stabiel tot puberteit
▪ Grote rol voor hormonen: GH, schildklierhormoon, cortisol
▪ Naast een belangrijke rol voor: genen (>12.000 genvarianten), gezondheid, voeding, omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk percentage van de groei is genetisch bepaald?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de kenmerken van groei in de puberteit?

A

▪ ↑ groeihormoonproductie onder invloed van geslachtshormonen
▪ Meisjes groeien 20-25 cm (piek 12)
▪ Jongens groeien 25-30 cm (piek 13,5)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe vindt lengtegroei plaats?

A

Lengtegroei vindt plaats aan het uiteinde van botten vanuit de groeischijven
▪ Proliferatie en hypertrofie kraakbeencellen + uitscheiding van extracellulaire matrix door uitgerijpte kraakbeencellen→endochondrale ossificatie → lengtegroei

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke factoren beinvloeden de lengtegroei?

A

▪ Hormonen
▪ Genen
▪ Voeding
▪ Chronische ziekte (inflammatoire cytokinen)
▪ Medicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de definitie van te kleine en te grote lengte?

A

▪ Lengte < of > 2 SDS voor leeftijd en geslacht
▪ Uitgaande van de referentiepopulatie
Kind mag in eerste jaren eigen groeicurve opzoeken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe wordt de target height berekend?

A

▪ TH berekend obv gemeten lengte biologische ouders
▪ TH berekening minder betrouwbaar bij >20cm verschil tussen ouders
▪ Range is ± 1.6 SDS oftewel ± 9 cm rondom TH
▪ Aparte groeicurven voor Nederlandse, Marokkaanse, Turkse, Hindoestaanse en Chinese kinderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer is de kans op pathologie bij een afwijkende groeicurve vergroot?

A

▪ Groei afbuiging of versnelling (>1 SDS; herhaald gemeten)
▪ Te kleine of te grote lengte (<-2 of >+2 SDS; bij gemiddelde TH SDS)
▪ Groot verschil met streeflengte (>+1.6 SDS)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn de kenmerken van primaire groeistoornissen?

A

▪ Verstoorde regulatie groei (epifysair) schijf
▪ Mutaties in genen met rol in cellulaire processen, paracriene signalen, extracellulaire matrix
▪ SGA (small for gestational age) geboorte zonder inhaalgroei
* Vroege afbuiging met stabiele lengtegroei tot aan puberteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de kenmerken van secundaire groeistoornissen?

A

▪ Invloed van buiten op groei (epifysair) schijf
▪ Endocriene stoornissen, chronische ziekte, onder/overvoeding
▪ Aanvankelijke normale groei gevolgd door afbuiging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de kenmerken van idiopathische groeistoornissen?

A

80% vd verwijzingen
▪ Familiair / niet familiair
▪ Langzame of snelle groei van onbekende origine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke soorten primaire groeistoornissen zijn er?

A

▪ Zonder / met milde dysmorfe kenmerken: monogenetische afwijkingen (bv SHOX gen), vaak gepaard met disproportie
▪ Met dysmorfe kenmerken / syndromaal: chromosoom afwijkingen (Turner), (epi)genetische afwijkingen (genmutaties, methyleringsdefecten, uniparenterale disomie bv Noonan, Silver-Russell of Prader-Willi syndroom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe kunnen primaire groeistoornissen behandeld worden?

A

SHOX, silver-russell en turner reageren op GH behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke secundaire groeistoornissen zijn er?

A

▪ Endocriene stoornissen: geïsoleerde of multipele hormoonuitval, overmaat aan cortisol
▪ Chronische ziekte in orgaansystemen: hartafwijkingen, nierziekten, darmziekten
▪ Iatrogeen: glucocorticoïden, bestraling
▪ Emotionele deprivatie
▪ Malnutritie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn de functies van GH?

A

Essentieel voor:
▪ Lengtegroei, direct effect en mn via stimulatie productie IGF-I
▪ Botdichtheid
▪ Balans spier- en vetmassa
▪ Cardiovasculaire gezondheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke stoornissen in de GH-IGF-I as kunnen optreden?

A

Somatostatine en GHRH→ GH uit hypofyse-> IGF uit lever
- Hypofyse kan niet goed zijn aangelegd, GH laag
- Geen goede binding op lever. te laag IGF-1, door feedback meer GH
- IGF receptor werkt niet goed: resistentie beeld, relatief hoge IGF

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de kenmerken van een tekort aan groeihormoon?

A
  • Kleine lengte met meestal progressieve afbuiging: vaak afbuiging pas zichtbaar na 1e 6-12 maanden (eerste 6 mnd voeding belangrijk)
  • Vertraagde botrijping en daardoor achterlopende skeletleeftijd
  • Meer vet, minder spiermassa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de functies van schildklierhormoon?

A

TRH→TSH→T3, T4, feedback
▪ Lengtegroei
▪ Hersengroei / neurologische ontwikkeling
▪ Stofwisseling: thermogenese, aminozuur- en vetmetabolisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat zijn de effecten van blootstelling aan teveel cortisol?

A

▪ Afbuigende lengtecurve met toename gewicht tot obesitas
▪ Emotionele/gedragsproblemen, moeheid, spierzwakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat zijn mogelijke oorzaken van cortisol overproductie?

A

▪ ACTH producerende tumor in hypofyse (ziekte van Cushing)
▪ Cortisol producerende tumor in bijnier
▪ Iatrogeen!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe zorgen chronische ziekten voor groeiremming?

A

▪ Chronische inflammatie met productie cytokinen
▪ Ondervoeding
▪ Gestoorde balans tussen intake en verbruik
▪ Gestoorde opname van voedingsstoffen
▪ Hypercortisolisme (endogeen en door steroïd-medicatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat voor AO wordt gedaan bij een groeistoornis?

A

Bij alle kinderen buiten de -2 lijn en target height range bloedonderzoek + handfoto, >10 in lab kijken naar aanwijzingen voor IBD
Primair: botleeftijd conform kalenderleeftijd. Secundair: botleeftijd kan vaak behoorlijk achterlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Wat voor vervolgonderzoek wordt gedaan bij een verdenking op een stoornis in de GH-IGF-I as?
GH stimulatie testen ▪ Clonidine en/of arginine ▪ Beide testen kunnen op 1 dag ▪ Priming bij meisjes >8 jaar en jongens >9 jaar (geslachtshormonen als nog niet in puberteit om fout-positieven te voorkomen) Combinatie van IGF-I waarde en oploop GH tijdens testen: ▪ (Partiële) groeihormoondeficiëntiete lage oploop in test en lage IGF-I ▪ Groeihormoonresistentie: hoge oploop in test met lage IGF-I
26
Wat voor genetisch onderzoek wordt gedaan bij een groeistoornis?
▪ SNP array of karyogram bij meisje met te kleine lengte ▪ SNP array bij jongen met ontwikkelingsproblemen en/of dysmorfieen ▪ NGS genpanel analyse: kleine lengte (19 groeigerelateerde genen) ▪ Uitgebreidere NGS panels voor: groeistoornissen incl skeletdysplasie ▪ Methyleringsonderzoek ▪ (Trio) WES en WGS: + ontwikkelingsproblemen en/of dysmorfe kenmerken, alleen door klinisch geneticus
27
Bij hoeveel procent van de verwezen kinderen met grote lengte wordt een onderliggende oorzaak gevonden?
2-12%
28
Wat zijn diagnostische aanwijzingen voor verwijzing van kinderen met grote lengte?
▪ Groot voor referentie populatie? ▪ Groot in vergelijking tot lengte biologische ouders? Lengte >+1.6 SDS boven TH? ▪ Groeiversnelling (>1 SDS op prepubertaire leeftijd)? ▪ BMI is essentieel om in beoordeling mee te nemen: lengtegroei vaak tot 1 SDS hoger bij obesitas
29
Wat is de DD bij grote lengte?
- Constitutioneel snelle rijping: hoog-normale eindlengte, zelfde groeipatroon als 1/beide ouders - Obesitas-geinduceerde snelle rijping: normale eindlengte - Polygeen familiaire grote lengte: vaakst - Monogenetische grote lengte (de novo of familiair) - Hormonale overproductie: vroegtijdige puberteitskenmerken of hperthyreoidie
30
Hoe wijkt groei af bij Klinefelter?
Klinefelter gaat bij leeftijd 5-8 jr vaak gepaard met een grote lengte/ groeiversnelling. Puberteit vertraagd door testosteron
31
Hoe wijkt groei af bij Marfan syndroom?
Autosomaal dominant: lengte vaak binnen TH range
32
Wat voor lab wordt gedaan bij te kleine lengtegroei?
Anemie, infecties: Hb, ht, ery, indices. >10 BSE en/of CRP, leuko diff en feces calprotectine Nieraandoeningen, malabsorptie, ca en P metabolisme: alle kinderen kreat, na, k, ca, P, alk fos Renale tubulaire acidose: kinderen <3 bloedgas Coeliakie: alle kinderen anti-TtG en IgA Hypothyreoidie: alle kinderen TSH en fT4 GH deficientie: alle kinderen IGF-I, kinderen <3 IGFBP-3 Turner: meisje met lengte <2SDS of lengte >1,6 SDS onder TH karyogram of SNP array
33
Welke transitie vindt bij het kind plaats na geboorte?
Transitie cardiovasculaire systeem (sluiten ductus arteriosus tussen a. pulmonalis en aorta, foramen ovale, ductus venosus tussen v. umbilicalis en VCI). Alle organen ontwikkelen door, longen bij 8 jaar rijp
34
Wat zijn de anatomische en fysiologische verschillen tussen kinderen en volwassenen?
- meest essentiele verschillen in respiratoire en circulatoire systeem - respiratoir systeem ongunstige anatomie - spierfunctie cardiaal, RR, frequentie - hoog metabolisme - hoge 02 consumptie
35
Benoem specifiek de anatomische en fysiologische verschillen tussen kinderen en volwassenen
- Fragiele cerebrale vaten - Meer REM slaap - Hoge zuurstof consumptie - Minder contractiel hartweefsel - Verminderde werking stollingsfactoren - Vloed-hersen barriere minder goed
36
Waardoor zijn de luchtwegen bij kinderen minder efficient?
Neusademhaling, grote tong Diameter luchtwegen (bij neonaat 5 mm)-> weerstand Bronchus wand structuur: meer kraakbeen / soft tissue, premature cilia, minder glad spier weefsel-> incidentie occlusie/ collaps hoger, sputum mobilisatie lager Lucht / weefsel oppervlakte: minder / onrijpe alveoli, kleinere luchtwegen-> opp gaswisseling lager, risico atelectase hoger Ribben: meer kraakbeen, horizontale positie-> compliantie hoger, volledig afhankelijk van diaphragma bij ademhaling Diaphragma: horizontale positie, minder type I vezels-> meer uitputting
37
Wat zijn de meest waarschijnlijke oorzaken van bloedverlies bij 6 weken zwangerschap?
- Fysiologisch bloedverlies - Dreigende miskraam - Minder waarschijnlijk: molazwangerschap, EUG
38
Hoeveel % van de zwangeren heeft in de eerste 16 weken bloedverlies?
- 20% van de zwangeren - 50% hiervan eindigt in miskraam = 10% van alle zwangerschappen
39
Wat zijn aanwijzingen voor een EUG?
- Vaginaal bloedverlies - Buikpijn heviger en/of anders dan bij menstruatie - RF voor EUG: tubachirurgie, fertiliteitsbehandeling, PID, eerdere EUG - Zwangerschap bij spiraal of na sterilisatie - Bij LO: pijn palpatie buik, peritoneale prikkeling, slingerpijn bij VT - Positieve zwangerschapstest - Cave: bedreigde circulatie
40
Wat is een molazwangerschap?
- Tumoreuze groei van placenta (na bevruchting) - Incidentie: 0,5 per 1000 zwangerschappen per jaar - Diagnose tegenwoordig meestal echoscopisch (asymptomatisch) - Symptomen vaak later in zwangerschap: vaginaal bloedverlies en hyperemesis gravidarum
41
Wat is het beleid bij bloedverlies bij zwangerschap?
Transvaginale echo: - Intra-uteriene vrucht (met kloppend hart)--> 95% kans dat zwangerschap intact blijft - Geen vrucht of kloppend hart--> kleine kans op intacte zwangerschap
42
Wat zijn de meest voorkomende oorzaken van bloedverlies in het 3e trimester?
- Dreigende vroeggeboorte - Abruptio (solutio) placentae - Placenta praevia
43
Hoe vaak komt emesis gravidarum voor?
- 50% van zwangeren - In 90% van gevallen na 4 maanden over= fysiologisch
44
Wat is het beleid bij hyperemeisis gravidarum?
Zelfzorgadviezen: rustig aandoen, kleine beetjes eten in ochtend, gember, balans vinden Bij dreigende dehydratie, gewichtsverlies of onvoldoende verbetering van klachten ondanks behandeling met anti-emetica: verwijzing gynaecologie
45
Welke anti-emetica worden voorgeschreven bij hyperemeisis gravidarum?
Meclozine: start met 12,5 mg 's avonds tot max 2 dd 12,5 mg 2e keus: metoclopramide, max 3 dd 10 mg
46
Wat zijn de symptomen bij pre-eclampsie/ HELLP?
- Pijn in bovenbuik/ tussen de schouderbladen - Hoofdpijn (erger wordend, pijnstillers helpen niet) - Visusklachten (sterretjes zien, lichtflitsen, dubbelzien) - Misselijkheid en/of braken - Ziek of griepachtig gevoel (zonder koorts) - Plotseling vocht vasthouden in gezicht, handen of voeten
47
Tot wanneer kan pre-eclampsie optreden?
Tot aan 4 weken post-partum
48
Wat is mastitis?
- Lokale, pijnlijke (niet-)infectieuze ontsteking - Komt door stase van melk in melkgangen (kan al koorts geven) - Infectie vaker bij tepelkloven of acuut begin
49
Wat is het beleid bij mastitis?
- Stase tegengaan-> frequent voeden, begin aan aangedane zijde (stoppen zorgt voor abcedering) - Warmtecompressen - Pijnstilling - Antibiotica bij algemeen ziek zijn, koorts en tepelkloven, of geen verbetering bij afwachtend beleid - Advies: flucloxacilline 4x daags 500 mg
50
Waar staan de 3 B's voor bij koorts in het kraambed?
Borst (mastitis), buik (endometritis, kraamvrouwkoorts), been (trombose)
51
Hoe bereiken congenitale infecties de uterus?
Transplacentair: - Listeria monocytogenes - Toxoplasmose gondii - CMV Opstijgend of via vagina: - GBS - Escherichia coli - Herpes simplex
52
Wat zijn de belangrijkste congenitale infecties?
 T = Toxoplasmose  O = Other: HIV, parvovirus B19  R = Rubella  C = Cytomegalovirus (meest voorkomend)  H = Herpes simplex virus  S = Syphili
53
Op welke ziektes wordt een zwangere vrouw getest?
Syfilis, HIV en hepatitis
54
Hoe vaak komt congenitale CMV voor?
 0.2 - 1% pasgeborenen -- congenitale CMV  Veelal asymptomatisch (90%) Bij hoog inkomen landen later/ geleidelijker CMV in populatie door hygiene. 70% vruchtbare vrouwen heeft nog geen antistoffen
55
Wat zijn klinische manifestaties van CMV?
Kliniek:  Prematuritas  SGA  Hepatosplenomegalie  Petechiae / Purpura  Icterus  Neurologische afw. (microcephalie, hypotonie, convulsies, (periventriculaire verkalkingen)) Lab:  Thrombocytopenie  Geconjugeerde hyperbilirubinemie, verhoogde transaminasen
56
Hoe wordt CMV gediagnosticeerd?
 PCR CMV in urine en speeksel (voorheen kweek)  Detectie van antistoffen  Een positieve PCR voor de leeftijd van 21 dagen is bewijzend voor een congenitale infectie
57
Hoe wordt CMV behandeld?
Over het algemeen niet behandeld behalve als neurologisch aangedaan, chorioretinitis of pneumonie. Behandeling met ganciclovir
58
Hoe vaak komen restverschijnselen van CMV voor?
Symptomatische kinderen 90% restverschijnselen (slechthorendheid, cognitief, mortaliteit), 10% asymptomatische kinderen restverschijnselen
59
Welke soorten HSV zijn er?
 HSV-1 (labialis)  HSV-2 (genitalis)  HSV-2 verloopt veelal asymptomatisch (60-80%) bij adolescenten en volwassenen
60
Hoe vaak worden kinderen ziek van een HSV-2 infectie via transmissie?
 True primary infection 50%  Primary infection (na HSV-1) 30%  Recurrent infection 2% (krijgt antistoffen via moeder)
61
Waarom verloopt HSV-infectie bij de neonaat ernstiger bij een primaire infectie bij de aanstaande moeder?
- Geen antistoffen - Hogere viral load
62
Welke soorten neonatale HSV infecties zijn er?
- Gedissemineerde vorm: 1e week. 60% mortaliteit - Meningitis/ encefalitis: week 2-3, 14% mortaliteit, 56% morbiditeit - Skin/eye/mouth: 2e week alleen de huid en slijmvliezen aangedaan (huid soms niet aangedaan), 0% mortaliteit Huid niet altijd aangedaan!
63
Hoe wordt HSV gediagnosticeerd?
 Tzanck-test huidlesie: indien positief: multinucleaire reuscellen met intranuclaire insluitsels  PCR (kweken) oropharynx
64
Hoe wordt neonatale HSV behandeld?
Onmiddelijk starten met aciclovir als verdenking
65
Wat zijn de kenmerken van TORCHES?
 Dysmaturiteit  Microcephalie  Hepatosplenomegalie  Icterus  Anemie / Thrombocytopenie
66
Welke verworven neonatale infecties zijn er?
 Conjuctivitis neonatorum  Sepsis/meningitis
67
Wat zijn de oorzaken van conjunctivitis neonatorum?
Chlamydia trachomatis Neisseria gonorrhoeae
68
Wat is het klinisch beeld van neonatale sepsis en/of meningitis?
 Kreunen  Slechte perifere circulatie / Grauw  Temperatuurinstabiliteit  Apnoes / Bradycardiën  Convulsies  Weinig / Niet actief (stilletjes)
69
Wat zijn de verwekkers van neonatale sepsis en/of meningitis?
 β-hemolytische streptococ groep B  Escherichia coli  oa Listeria monocytogenes
70
Hoe vaak komt groep B streptokokken voor?
 Prevalence of GBS colonisation in the Netherlands: 21%*  Risk of baby colonisation in GBS given maternal colonisation 36,5%  Risk of EOGBS in babies colonised with GBS 3,0%  Proportion of EOGBS cases with any maternal risk factor 62%  Risk of EOGBS live birth in the total population 0,474 / 1000 live birth
71
Wat zijn de kenmerken van early onset groep B streptokokken?
- 75%'- Onset dag 0-6 - 90% 1e levensdag - Verticale transmissie (via vagina) - Symptomen: kreunen, apnoea, pneumonie, shock, sepsis, meningitis (25%)
72
Wat zijn de kenmerken van late onset groep B streptokokken?
- 25% - Onset dag 7-3 mnd, piek 3-4 wk pp - Transmissie verticaal en horizontaal (hygiene) - Symptomen: sepsis, meningitis (75%)
73
Wanneer wordt GBS profylaxe aan de zwangere vrouw gegeven tijdens baring?
- Eerder kind met GBS - GBS bacteriurie of UWI in huidige zwangerschap - GBS kolonisatie + GBS in voorgaand zwangerschap/ dreigende vroeggeboorte <37 wk/ PROM >24u/ eerder kind met early-onset sepsis en onbekende verwekker - Overwegen bij + GBS rectovaginale kweek
74
Wat zijn risicofactoren voor GBS-ziekte?
 Vroeggeboorte (< 37 weken)  PROM (> 24 uur)  Tekenen infectie bij moeder (sepsis)  Zware maternale kolonisatie = urineweginfectie  Vrouwen met eerder kind met GBS ziekte
75
Waartegen helpt GBS profylaxe?
Early-onset GBS, niet late-onset
76
Wat zijn de mortaliteit en morbiditeit van GBS?
 Mortaliteit 5-10%  Morbiditeit 50% (meningitis) -->ernstig 15 – 20% -->hydrocephalus 11% -->epilepsie 13%
77
Is de Schaal van Denekamp is een goed hulpmiddel om de juiste dosering voor een kind te berekenen?
Schaal van Denekamp is redelijke manier van omrekenen bij oudere kinderen (6+) maar houdt niet rekening met andere fysiologie kinderen
78
Waardoor is het vaak niet mogelijk om de volwassen dosering te extrapoleren naar kinderdosering?
Continuum van ontwikkeling: Gewicht 2x bij5 maand, 3x bij 1 jaar Lichaamsoppervlak 2x 1 jaar Energieverbruik 3-4x bij 1 jaar
79
Hoe verschilt de farmacokinetiek bij kinderen tov volwassenen?
 Absorptie onvoorspelbaar en variabel  Distributie (vet/water verdeling, eiwitbinding)  Metabolisme: eerste maanden CYP-enzymen onvolledig, levermetabolisme hoger op kinderleeftijd  Nieren: eerste maanden lagere nierfunctie
80
Waarvan is de bioavailability (geabsorbeerde fractie) van een geneesmiddel afhankelijk?
Absorptiesnelheid  Meeste geneesmiddelen: passieve diffusie  Opname m.n. duodenum Geneesmiddelkarakteristieken  pKa (dissociatie zwak zuur/base)  Oplossing waarin geneesmiddel zit  Disintegratie en dissolutie van vaste vorm
81
Hoe verandert de absorptie bij kinderen?
Verandering m.n. neonataal tot vroeg kind  Zuurgraad  Enzymactiviteit  Darm  First-pass uptake
82
Hoe verschilt het maag pH bij neonaten?
pH maag bij geboorte 7, daalt na enkele uren tot heel laag. Effect op absorptie:  Zuur-labiel: opname ↑ bij neonaat: penicilline, erythromycine  Zwakke organische zuren: opname ↓: fenobarbital, fenytoine
83
Hoe verschilt de maagpassage bij neonaten?
Tot 6-8 mnd vertraagd: minder opname van slecht H2O oplosbaar (fenytoine, carbamazepine) Daarna niveau volwassene
84
Hoe verschilt de darmpassage bij kinderen?
Neonaat: vertraagd (minder peristaltiek/ motiliteit) Peuter: versneld
85
Hoe verschilt de darmfunctie bij kinderen?
 pH gebufferd door frequente voedingen  Firstpass-uptake door lever vertraagd  Darmflora  Metaboliserende enzymen darm: bij neonaten laag dus hoeveelheid geneesmiddel in bloed kan hoger zijn  Efflux transporters (P-glycoproteine)
86
Wat zijn de kenmerken van rectale absorptie?
 Absorptie via hemorrhoidale venen => geen first pass uptake  Nadeel: incomplete en wisselende resorptie, verlies via feces  Meest gebruikt voor: paracetamol, benzodiazepines
87
Welke factoren verhogen de bioavailability bij kinderen?
 Zuurgraad (zuur labiel)  Maagontlediging (ouder kind)  Oplossing in vloeistof  Opp. duodenum/Body mass  Efflux transporters lager  CYP enzymen lager
88
Welke factoren verlagen de bioavailability bij kinderen?
 Zuurgraad  Maagontlediging  GER  First-pass (voorbij zuigeling)
89
Welke toedieningsvorm moet niet gebruikt worden voor medicatie voor levensbedreigende aandoeningen bij neonaten?
Oraal
90
Leiden lokaal toegepaste middelen bij kinderen vaker tot systemische bijwerkingen?
Ja. Het huidoppervlak van een kind is relatief groter dan bij volwassenen. Hierdoor kan de bloedspiegel van een lokaal toegepast middel hoger zijn dan bij een volwassene
91
Hoe varieert de lichaamssamenstelling bij kinderen?
Grote verandering in EC water: neemt af (gentamicine spiegel lager bij neonaten door groter verdelingsvolume) Lichaamsvet neemt toe in eerste jaren, neemt af in puberteit en neemt in volwassen leeftijd weer toe
92
Hoe worden geneesmiddelen gemetaboliseerd?
 Water oplosbaar=> onveranderd via de nier  Non-polaire, vetoplosbaar =>polair wateroplosbaar  Fase I: oxidatie, reductie, hydrolyse (microsomen)  Fase II: conjugatie tot polair substraat (bv glucuronzuur, sulfaat, glycine)
93
Hoe verandert de enzymactiviteit van CYP3A?
Helft geneesmiddelen door CYP3A omgezet, neemt snel toe aan begin leven (eerste weken tot maanden)
94
Hoe verandert de enzymactiviteit van CYP2C19?
Fenytoine (CYP2C19): T ½:  Prematuur 75h  Term 20h  2 weken 8h
95
Wat is het effect van ziekte op geneesmiddelklaring?
In inflammatoire staat minder klaring
96
Wanneer wordt de volwassen nierfunctie bereikt?
 Neonataal snelle ontwikkeling  Volwassen waarde eind 1e levensjaar  Tubulaire nierfunctie loopt achter
97
Vanaf welke leeftijd kan een kind een vaste orale toedieningsvorm in zijn geheel doorslikken?
Va 6-7 jaar (va 2-5 jaar krijgt het een rol)
98
Welke hulpstoffen worden bij geneesmiddelen gebruikt?
 Conserveringsmiddelen  Oplosmiddelen  Kleurstoffen  Stabilisatoren  Smaakstoffen  Antioxidantia  Geurstoffen
99
Wat onderscheidt het melk van de mens van dat van andere zoogdieren?
Hersenen: suiker Trage groei: laagste eiwit
100
Waarom heeft Nl zulke lage borstvoeding cijfers?
“Koe‐land”: hoogste koemelkconsumptie Sterke melkindustrie (’45‐’80 reclame!) Kort bevallingverlof Lactatiekundige begeleiding Kennis / attitude (69% begint bij bevalling met borstvoeding, loopt snel af)
101
Wat is het advies rondom borstvoeding?
Alle zuigelingen minimaal 6 M volledig borstvoeding Borstvoeding zo lang moeder en kind willen
102
Wat zijn de voordelen van moedermelk tov koemelk?
- Beter beschermd tegen infecties door immunologische factoren in MM - Gunstig voor microbioom - Minder wiegendood (wss door minder LWI) - Betere bescherming tegen overgewicht en diabetes op latere leeftijd - Minder cardiovasculaire risicofactoren - Betere hersenontwikkeling - Gunstig voor atopische eczeem - Natuurlijke band tussen moeder en kind - Duurzaam
103
Welke immunologische factoren zitten in moedermelk?
IgA, probiotica, lactoferrine enz.
104
Tegen welke infecties zijn baby's die moedermelk krijgen beter beschermd?
Maagdarminfecties (-50%), middenooronsteking (-50%) en luchtweginfecties (-33%)
105
Wat is het effect van moedermelk op het microbioom?
Gunstiger profiel Probiotica Meer diversiteit Levenslang effect
106
Waarom is het belangrijk dat neonaten in hun 1e jaar IgA krijgen?
IgG over placenta naar kind, eerste jaar dip waar kinderen relatief slecht beschermd zijn doordat ze zelf weinig Ig maken. sIgA vult Ig-dip
107
Wat doet sIgA?
Voorkomt dat verwekkers uit de omgeving van moeder binden aan darmepitheel. IgA specifiek gericht tegen verwekkers in de omgeving van de moeder (dus doorgeven bij koorts)
108
Hoe groot is het effect van borstvoeding op obesitas?
Dosis‐effect : * exclusiviteit * duur BV Elke maand extra BV: 4% risico reductie Maar in Probit geen bewezen effec
109
Wat is het effect van borstvoeding op hersenontwikkeling
neurologische, visuele en cognitieve ontwikkeling dosis‐ effect: langer en exclusief groter effect mogelijk gunstig voor IQ en/of hersengroei
110
Hoe zorgt borstvoeding voor betere hersenontwikkeling?
Het bevat essentiële (lange keten) vetzuren (LC‐PUFA’s) bouwstof hersenweefsel & retina
111
Wat zijn de effecten van borstvoeding op atopische ziektebeelden?
- Geen duidelijk effect op astma - Wel op eczeem (atopische dermatitis) bij atopische familie en >3 mnd volledige borstvoeding, bij negatieve familieanamnese effect niet significant
112
Wat is het effect van borstvoeding op band tussen moeder en kind?
Gunstig effect op gedrag en ontwikkeling kind Minder postnatale depressie en psychoses
113
Wat is het maatschappelijk effect van borstvoeding?
Investeren in borstvoeding is zéér kosteneffectief * Ziektekosten (moeder en kind) * Maatschappelijke kosten: verlof, opleiding, inkomen Borstvoeding is duurzaam
114
Moet borstvoeding ook bij prematuren gegeven worden?
Ja! Infecties ↓: 29% vs. 47% Sneller volledig enterale voeding Necrotiserende enterocolitis 6‐10x ↓ Heropnames na ontslag ↓ Betere hersen ontwikkeling
115
Hoe kunnen prematuren borstvoeding krijgen?
- Melk afkolven - Sondevoeding - Zelf drinken aan de borst
116
Wat zit er in moedermelk?
~100.000 verschillende stoffen * Macro‐ en micronutrienten * Immunologische componenten * Groei factoren, hormonen * Enzymen
117
Hoe varieert de compositie van moedermelk?
Varieert met de behoefte van het kind: - Eiwitgehalte neemt af met zwangerschapsduur en tijd→ kind gaat meer drinken maar heeft naar verhouding minder eiwit nodig voor groei - Preterm veel hoger eiwitgehalte in de eerste dagen - Ook gedurende de dag variatie - Vetgehalte neemt toe bij langer drinken
118
Wat is colostrum?
Moedermelk in de eerste dagen Veel eiwit Extreem rijk aan immuunglobulines ea immunologische stoffen zoals lactoferrine
119
Waarmee moet borstvoeding aangevuld worden?
Vitamine K bij borstvoeding (1e 3 maanden) Vitamine D (ook bij flesvoeding, tot min 4 jaar) Prematuur: fortifier voor groei en preventie rachitis, extra eiwit, extra Ca, P Aangevulde moedermelk = beter dan kunstvoeding
120
Benoem de stappen van het lactatieproces
1. Melkklieren: actief en passief transport van stoffen naar de melk 2. Opslag in alveoli 3. Uitstroom via melkgangen
121
Welke hormonen zijn betrokken bij lactatie?
Hypothalamus – hypofyse as 2 belangrijkste hormonen: ‐ Prolactine ‐ Oxytocine
122
Wat zijn de kenmerken van prolactine?
Komt vrij door prikkeling tepel Hypofyse voorkwab Melkproductie neemt toe
123
Hoe kan prolactine medicamenteus gestimuleerd worden?
Domperidon = pro‐kineticum Prolactine ↑ -> melkproductie ↑ Bijwerking: ↑ QT interval
124
Wat zijn de kenmerken van oxytocine?
Komt vrij bij zien/horen/voelen kind Hypofyse achterkwab Geeft toeschietreflex Psychisch effect: binding ”love hormone”
125
Wat zijn nadelen van borstvoeding?
Sociale bezwaren: soms schaamte of ongemak, na 3m moeite combi werk Maternale complicaties: tepelkloven, verstopping, mastitis/ abcedering (vaak door techniek) Stille ondervoeding aan de borst
126
Wat zijn infectieuze contraindicaties voor borstvoeding?
Wel CI: Borstlesies: TBC, varicella, HSV HTLV, Haemorrh. koortsen (Marburg, Ebola) HIV met viral load Geen CI: Gangbare virale infecties (luchtweg/darmvirussen, Influenza, CMV, etc) HIV, bij therapietrouw en lage viral load COVID‐19
127
Wat zijn contra-indicaties voor borstvoeding?
* Enkele psychofarmaca (zoals lithium) en antidepressiva (neonaat beperkte eliminatie) * Overmatig alcoholgebruik * Chemotherapeutica * Harddrugs en hoge dosis methadon
128
Waarom hoeft medicatie bij borstvoeding vaak niet getaakt te worden?
Intra‐uterien: placenta, vaak spiegel moeder ≈ spiegel foetus Maar tijdens lactatie: borstklier en MDK spiegel moeder >> neonaat (borstklier laat niet alles door, maagdarmkanaal kinf)
129
Wat is de definitie van perinatale sterfte?
Doodgeboorte of sterfte AD 22w t/m 28d pp en/of >500 gram geboortegewicht en/of >25 cm kruin-hiellengte (bij onbekende zwangerschapsduur)
130
Welke oorzaken van perinatale sterfte zijn er?
 Prematuriteit  Dysmaturiteit (IUGR/SGA)  Aangeboren afwijkingen  Placenta-afwijkingen  Infecties (vooral opstijgend)  Lage APGAR score
131
Wat is de rol van de pathologie bij perinatale problemen?
 Perinatale audit  Post mortem: onderzoek van placenta (!) obductie van foetus of neonaat  Ad vitam: onderzoek van elk weefsel dat noodzakelijk wordt geacht door de behandelend arts (niet alle kinderen overlijden!)
132
Welke soorten placentapathologie zijn er?
 Te laag gewicht/insufficiëntie  Terminale villus deficiëntie  Pre-eclampsie  Solutio placentae  Intra-uteriene infecties (belangrijkst)  Chronische histiocytaire intervillositis  Navelstrengproblemen
133
Hoe verloopt een normale placenta rijping?
- Tijdens de ontwikkeling wordt de afstand tussen maternaal bloed (intervilleuze ruimte) en foetaal bloed (chorionvlokken) kleiner om de overdracht van zuurstof en voedingsstoffen te bevorderen - Alleen endotheel en trofoblast (kernen schuiven opzij) ertussen: vasculosynctiele membraan - Enige fibrine in een a terme placenta is normaal
134
Welke compensatiemechanismen treden op bij een placenta rijpingsstoornis?
- Versnelde rijping - Niet-fysiologische erythroblastosis
135
Wat is afwijkend bij een terminale villus deficientie?
Geen vasosynctiele membranen
136
Hoe wijkt de placenta af bij pre-eclampsie?
Probleem in bloedvaten moeder waardoor er minder goede doorstroming van maternaal bloed in de placenta is, infarcten + te kleine placenta
137
Wat zijn de kenmerken van opstijgende infecties?
 Chorioamnionitis, funisitis (navelstreng)  Meest frequent  Bacterieel (soms gist: Candida)  Geboortekanaal  Premature geboorte: neutrofiele ontstekingsreactie→ prostaglandines  PROM (premature rupture membranes)
138
Wat zijn de kenmerken van hematogene (transplancentair) ziektes?
 Villitis  TORCH complex
139
Wat is chronische histiocytaire intervillositis?
 Histiocytaire ontsteking tussen de vlokken en met aantasting daarvan  Pathogenese onbekend; maternopaternale immuunrespons  Herhalingsrisico > 80% (67-100)  Hoge kans op ongunstige zwangerschapsuitkomst (IUGR of IUVD)  Belangrijke overweging bij recidiverende miskramen
140
Wat is het placentaire beeld van chronische histiocytaire intervillositis?
- Geeft vooral placentaire insufficientie - Macrofagen op plek waar maternale bloed zou moeten stromen, vaak ook fibrine neerslag, deel vlokken kapot gemaakt - Covid 19 kon een vergelijkbaar beeld geven, perivilleuze trofoblast infectie (necorse trofoblast, histiocyten, fibrine)
141
Welke problemen zijn geassocieerd met prematuriteit?
 Hyaliene membranenziekte (respiratory distress syndrome)  Bronchopulmonale dysplasie  Necrotiserende enterocolitis  Retinopatie van de prematuriteit  Germinale matrix en intraventriculaire hersenbloedingen
142
Wat is het respiratoir distress syndroom?
 Meest frequente oorzaak van respiratoire insufficiëntie bij pasgeborenen  Prematuriteit: 60% <28 weken, afnemend met zwangerschapsduur
143
Wat zijn predisponerende factoren voor respiratoir distress syndroom?
sectio caesarea maternale diabetes mannelijk gemelli
144
Beschrijf de patho(fysio)logie van respiratoir distress syndroom?
 Gebrek aan surfactant, (type II pneumocyten)  Productie wordt gestimuleerd door corticosteroiden  Preventieve therapie: prenataal corticosteroiden moeder, postnataal surfactant inhalatie neonaat  Histopathologisch: eosinofiele hyaliene membranen in de alveoli (alveoli gaan kapot, hyaliene membranen en fibrine)
145
Wat zijn mogelijke complicaties van respiratoir distress syndroom?
 Bronchopulmonale dysplasie (BPD)  Retinopathie van prematuriteit (ROP)
146
Hoe wordt de diagnose bronchopulmonale dysplasie gesteld?
 Klinische diagnose: O2 -behoefte ≥28 dagen p.p  Histologie: een vermindering van het aantal alveoli met een relatief onrijp beeld van het longparenchym en grote simpele alveolaire structuren (emfyseem-achtig beeld)
147
Wat is necrotiserende enterocolitis?
 Terminale ileum, coecum en colon ascendens  premature neonaten (10% van de neonaten <1500g)  Pathogenese slechts deels duidelijk; bijdragende factoren: darmischemie, bacteriële colonisatie en enterale voeding  Necrose, ulceratie, pneumatosis intestinalis, leidend tot perforatie, peritonitis en sepsis
148
Wat zijn de behandelingen en uitkomsten van NEC?
 Behandeling: conservatief, maar 20-60% operatief (resectie)  Mortaliteit: 10-25%  Preventie: moedermelk
149
Wat voor overige perinatale pathologie is er?
Problemen ten gevolge van aangeboren afwijkingen:  Niet bekende hartafwijkingen  Nier- en diafragma afwijkingen leidend tot respiratoire insufficiëntie  Congenitale tumoren (zeldzaam) Primaire longaandoeningen  Surfactant eiwit deficiënties  Alveolaire capillaire dysplasie  Pulmonale hypertensie
150
Wat is het sudden infant death syndroom (wiegendood)?
 Definitie: het plotselinge overlijden van een kind <1 jaar (en niet in de eerste week) waarvan de oorzaak onopgehelderd blijft na grondig onderzoek, inclusief complete obductie, analyse van de plaats van overlijden en review van de klinische geschiedenis  Frequentie in de afgelopen decennia enorm gedaald dankzij de “back to sleep” campagne
151
Welke omgevingsfactoren dragen bij aan wiegendood?
Buikslapen (RR 4) Co-sleeping Hyperthermie (dekbedje) Slapen op een zacht oppervlak
152
Wat zijn risicofactoren van ouders voor wiegendood?
 Jonge maternale leeftijd  Roken en drugsgebruik van beide ouders (RR 10)  Weinig of geen perinatale zorg  Lage socio-economische status  Kinderen kort op elkaar geboren
153
Wat zijn risicofactoren van het kind voor wiegendood?
 Prematuren of ex-prematuren  Mannelijk geslacht  Meerlingen  SIDS bij een broertje of zusje  Voorafgaande respiratoire infecties  Hersenstamafwijkingen
154
Welke bevindingen bij postmortaal onderzoek zijn er bij wiegendood?
 In ongeveer 10% van de gevallen van klinisch veronderstelde SIDS wordt een verklaring voor overlijden gevonden  De helft daarvan zijn infecties, vooral bronchopneumonie, minder vaak niet onderkende congenitale afwijkingen of metabole aandoeningen  Vaak zijn er alleen niet-specifieke veranderingen, zoals petechien (80% van de gevallen) en longoedeem
155
Welk aandeel van sterfte <5 jaar is neonatale sterfte?
Sterfte <5 jaar is bijna de helft neonatel sterfte (eerste 4 weken)
156
Wat is het effect van premature geboorte op de gezondheidsrisico's van moeder?
Moeders van <32 wk kind geeft 2-3x hogere kans op cerebrovasculaire events
157
Wat is het effect van premature geboorte op longrijping?
Long pas na 40 weken helemaal ontwikkeld. 24/25/26 weken hebben nog geen alveoli: sacculaire stadium, fysiologische processen door beademing verstoord (longfibrose, verdikte aftakking luchtpijp, cor pulmonale). BPD: chronische longziekte, weinig vooruitgang in de laatste jaren
158
Hoe kan de neuro ontwikkeling van prematuren veranderen gedurende het leven?
Bepaalde hersenstructuren zijn pas bij 10 jaar belangrijk, kleine groep die bij 2 jaar niks heeft en bij 10 jaar wel, omgekeerde kan ook door plasticiteit van de hersenen + sociaaleconomische status. ->1/3 prematuren profound neurodevelopmental inhibition -> 2/3 moderate-severe NDI met 2 jaar hebben geen-mild NDI bij 10 jaar
159
Wat zijn risicofactoren voor bronchopulmonale dysplasie?
Roken ouders, etniciteit (wit), sociale factoren, genetische factoren, negatieve geboortegewicht en leeftijd