Woorden 12 [cale 13] Flashcards
(73 cards)
1
Q
emfatizar
A
benadrukken
2
Q
aclarar
A
uitleggen
3
Q
pestañear
A
knipperen
4
Q
nido
A
nest
5
Q
ahogar
A
stikken, verdrinken
6
Q
cordillera
A
burgrug
7
Q
atravesar
A
ergens doorheen gaan
8
Q
sostener
A
ondersteunen, houden
9
Q
anotar
A
noteren, scoren
10
Q
pedazo
A
stukje
11
Q
vena
A
zenuw, mood, talent
12
Q
discurso
A
toespraak
13
Q
abono
A
mest
14
Q
colgar
A
hangen
15
Q
vigilar
A
kijken over, monitoren
16
Q
bendita
A
blessed
17
Q
repleto
A
vol
18
Q
mascar
A
kouwen
19
Q
recurso
A
resource
20
Q
sofocar
A
stikken, neerslaan
21
Q
pulmon
A
long
22
Q
acostumbrar
A
gewennen aan
23
Q
atardecer
A
donker worden, schemering
24
Q
cosechar
A
oogsten
25
sembrar
zaaien
26
humilde
nederig
27
aguantar
verdragen, vasthouden
28
cima
top, hoogste punt
29
rabo
staart
30
cuero
leer
31
esconder
to hide
32
sobrar
overblijven, te veel zijn
33
bala
kogel
34
agujero
gat
35
el invitado
gast
36
el ala
vleugel
37
apadrinar
sponsoren
38
espetar
spugen
39
la muerte
dood
40
dsplazar
to displace, scrollen
41
la jornada
werkdag
42
barrer
to sweep
43
propina
fooi
44
trasero
achterkant, achter...
45
pegado
vastgelijmd, dichtbij
46
cachonda
geil
47
apretado
tight
48
onda
golf {straling}
49
derretir
smelten
50
el argot, la jerga
straattaal
51
pata
been, poot
52
abrazar
knuffelen
53
muslo
bovenbeen
54
nalga
reet
55
burbuja
bubbel
56
paja
riet{je}
57
distinto
anders
58
tras
achter
59
perseguir
achterna zitten
60
huerto
ochard, moestuin
61
brisa
bries
62
harina
bloem
63
resbalar
glijden
64
valija
koffer
65
agarrar
grijpen
66
resolver
oplossen
67
mirada
blik
68
bulto
tas
69
marejada
heavy sea
70
el sueldo
salaris
71
chofer
chauffeur
72
sudar
zweten
73
boquete
gat
