Woorden 8 Flashcards
(51 cards)
1
Q
provocar
A
veroorzaken, provoceren
2
Q
los demas
A
de anderen
3
Q
la barra
A
staaf
4
Q
contagiar
A
besmetten
5
Q
fregar
A
wassen
6
Q
valorar
A
waarderen, op waarde schatten
7
Q
el hecho
A
feit, daad
8
Q
locura
A
gekkigheid
9
Q
la ceniza
A
as
10
Q
las barras
A
menigte
11
Q
la nevada
A
sneeuwval
12
Q
la contraria
A
het tegenovergestelde
13
Q
agotar
A
uitputten, opraken
14
Q
delante
A
vootr
15
Q
miembro
A
lid
16
Q
certeza
A
zekerheid
17
Q
apetecer
A
zin hebben in
18
Q
renjir
A
schelden, discusieren
19
Q
complacer
A
to please
20
Q
el medio ambiente
A
environment
21
Q
el humo
A
rook
22
Q
la basura
A
afval
23
Q
el contenedor
A
container, doos
24
Q
los desperdicios
A
afval
25
la papelera
papierbak
26
los envases
verpakking, pakjes
27
las pillas
batterij, hopen
28
la capa de ozono
ozonlaag
29
despilfarrar
verspillen
30
contaminar
vervuilen, corrumperen
31
recidar
recycelen
32
suponer
veronderstellen
33
el sino
het lot
34
cazar
jagen
35
derretir
smelten
36
reposar
rusten
37
exquisito
uitstekend
38
coraje
moed, woede
39
depre
depri
40
a mi me functiona
dat werkt voor mij
41
el cielo
lucht
42
planificar
plannen
43
rimar
rijmen
44
la gota
druppel
45
el rayo
bliksem
46
la vejez
oude dag
47
ligera
licht
48
aguantar
vast/volhouden
49
el alcalde
burgemeester
50
calzar
dragen [kleding]
51
ligeramente
een beetje
