woordenschat 2 Flashcards
(31 cards)
criteria
iets waarop iemand conclusies trekt
taalkundige
betrekking tot hoe de taal in elkaar zit
richtlijnen
hoe iets moet en wat wel en niet moet
fraude
niet de regels volgen
sjoemelen
bedreigen
cynthiser
gevoellozer, sarcastich, bitterder
verweer
verzet
immoreel
in stijd met wat goed is
destijds
toen
oscilloscoop
elektronisch meetapparaat
patent
je bent de enige die je eigen ding mag verkopen
console
computerspel
relatief
betrekkelijk
markante
opvallende
promotie
titel doctor behalen
serieusgame
spel die niet alleen voor vermaak is gemaakt
achterliggende
hetgeen erachter zetten
onderdanig
slaafs
autoritaire
bazige
averechts
omgekeerd
gamificatie
als een spel denken in de echte wereld
interpreteren
opvatten
fierljeppen
poolstokspringen
nog nat achter de oren zijn
jong en onervaren