woordenschat 4 Flashcards
(31 cards)
1
Q
regionen
A
gebieden
2
Q
sabotage
A
tegenwerking
3
Q
paraat
A
meteen beschickbaar voor gebruik
4
Q
memoriseren
A
uit het hoofd leren
5
Q
consequenties
A
gevolgen
6
Q
wenselijk
A
wat je graag wilt
7
Q
ontmaskerd
A
onthult
8
Q
detectie
A
opsporing
9
Q
interacite
A
situatie waarin 2 dingen of personen op elkaar reageren.
10
Q
alibi
A
bewijs dat je het misdaad niet gepleegd kunt hebben.
11
Q
imitatie
A
namaak
12
Q
respons
A
reactie op een oproep
13
Q
in eerst instantie
A
als eerst
14
Q
arcademachine
A
speelautomaat
15
Q
amusemant
A
vermaak
16
Q
kostbaar
A
duur
16
Q
sociale vaardigheden
A
dingen die je moet kunnen als je omgaat met andere mensen.
17
Q
applicatie
A
app
18
Q
sympathiek
A
aardig
19
Q
dominant
A
overheersend
20
Q
insinctief
A
gevoelsmatig
21
Q
gecompliceerde
A
ingewikkelde
22
Q
op locatie
A
ter plaatse
23
Q
complexe
A
ingewikkelde
24
casuaal
oorzakelijk
25
pop up venster
een online venster die opeens verschijnt
26
omvang
grootte
27
gemaal
pompinstellling die de stand van de water regelt
28
veramerikaanisering
sociaal-cultureel proces waarin de Amerikaanse cultuur eigen wordt gemaakt in de mondiale samenleving
29
verifieren
onderzoeken of iets juist is
30
accepteren
aannneming