woordenschat deel 2 ned - duits Flashcards
(76 cards)
1
Q
snoepen
A
naschen
2
Q
snoep
A
Süßigkeiten
3
Q
de enquête
A
die Befragung
4
Q
amper
A
knapp
5
Q
aangenaam, heuglijk
A
erfreulich
6
Q
het resultaat
A
das Ergebnis
7
Q
beslissend
A
entscheidend
8
Q
(vr)eten
A
futtern
9
Q
de mergkool
A
der Markstammkohl
10
Q
de Romeinse sla
A
der Romanasalat
11
Q
de kropsla
A
der Kopfsalat
12
Q
het witlof
A
der Chicorée
13
Q
de mangelwortel, snijbiet
A
der Mangold
14
Q
de waterkers
A
die Brunnenkresse
15
Q
de slechte adem
A
der Mundgeruch
16
Q
het koffiesurrogaat
A
der Kaffee-Ersatz
17
Q
uitstekend
A
hervorragend
18
Q
ontmoeten
A
begegnen
19
Q
de koelkast
A
der Kühlschrank
20
Q
leeg
A
leer
21
Q
het zakje
A
das Tütchen
22
Q
in de hoek
A
in der Ecke
23
Q
benadrukken je figuur
A
sind figurbetont
24
Q
evenwel
A
allerdings
25
de verhuizing
der Umzug
26
hurken
hocken
27
onder de knieën
unterhalb der Knie
28
vallen
stürzen
29
de kuit
die Wade (n)
30
pas
erst
31
ontslaan
entlassen
32
het voorval, het incident
der Zwischenfall
33
de spier
der Muskel (n)
34
de zenuw
die Nervenbahn (en)
35
ten slotte
letztendlich
36
moet hebben veroorzaakt
ausgelöst haben soll
37
waarschuwen
warnen
38
schitteren
glänzen
39
slinken, krimpen
schrumpfen
40
bijna
knapp
41
zoeken, rondsnuffelen
stöbern
42
geheimhouden
verheimlichen
43
afhandelen
erledigen
44
broodjes
Semmeln
45
de post
das Postamt
46
wie is er aan de beurt?
Entschuldingung, wer ist dran?
47
Wordt u al geholpen?
Bekommen Sie schon?
48
wat wenst u?
Was möchten Sie?
49
Wat het kan zijn?
Was darf es sein?
50
Wat kan ik voor u doen?
Was kann ich für Sie tun?
51
Kann ich Ihnen helfen?
Kan ik u helpen?
52
wenst u nog wat?
Sonst noch etwas?
53
ik zou graag twee kilo...
ich möchte zwei Pfund...
54
ik had graag een kilo...
Ich hätte gern ein Kilo...
55
een kilo alstublieft.
Ein Kilo bitte
56
dan neem ik deze
Dann nehme ich diese
57
waar vind ik?
Wo finde ich?
58
wat kosten de...
Was kosten die...
59
hoeveel kosten de...
Wie viel kosten die...
60
is dat het?
Das wär's?
61
is er nog iets anders?
Sonst noch etwas?
62
is dat alles?
Ist das alles?
63
niets anders, bedankt
Danke, sonst nichts
64
nee, dat is alles
Nein, das ist alles
65
hoeveel kost dat samen?
Wie viel macht das zusammen?
66
Dat maakt samen...
Das macht zusammen...
67
Mag ik dat aanproberen?
Barf ich das mal anprobieren?
68
dat ziet er mooi uit!
Das sieht super aus!
69
hoe gaat het?
Wie geht's dir?
| Wie geht's Ihnen?
70
welke maat heeft u?
Welche Größe haben Sie?
71
Excuseer, kunt u mij zeggen waar de toiletten zijn?
Entschuldigung, können Sie mir bitte sagen, wo die Toiletten sind?
72
...bevind zich op
...befindet sich im
73
gelijkvloers
Erdgeschoss
74
eerste verdieping
ersten Stock
75
tweede verdieping
zweiten Stock
76
derde verdieping
dritten Stock
