Words 2 Flashcards
(47 cards)
1
Q
adres, het
A
adress
2
Q
e-mailadres, het
A
email address
3
Q
formulier, het
A
form
4
Q
geboortedatum, de
A
date of birth
5
Q
geboren
A
born
6
Q
gemeente, de
A
municipality
7
Q
gemeentehuis, het
A
town hall
8
Q
goedemorgen
A
good morning
9
Q
helpen
A
help
10
Q
invullen
A
fill in
11
Q
kunnen
A
can
12
Q
man, de
A
man
13
Q
meneer
A
sir/mister
14
Q
mobiel
A
mobile
15
Q
nationaliteit, de
A
nationality
16
Q
nieuw
A
new
17
Q
op
A
on
18
Q
postcode, de
A
postal code
19
Q
u
A
you (formal)
20
Q
uw
A
your (formal)
21
Q
vrouw, de
A
woman
22
Q
woonplaats, de
A
place of residence
23
Q
zullen
A
will
24
Q
alleen
A
alone
25
appen
to text/app
26
buren, de
neighbors
27
buurvrouw, de
neighbor woman/female neighbor
28
geen
none
29
getrouwd
married
30
graag
gladly
31
hobby, de
hobby
32
houden van
to love
33
huis, het
house
34
jullie
you all
35
kind, het
child
36
koken
to cook
37
met
with
38
nog
still
39
ontmoeten
to meet
40
oud
old
41
poes, de
cat
42
restaurant, het
restaurant
43
sporten
to sport/do sports
44
week, de
week
45
weekend, het
weekend
46
welkom
welcome
47
wie
who