words 7 Flashcards
(67 cards)
1
Q
the floor
A
de verdieping
2
Q
the bathroom
A
de badkamer
3
Q
the garden
A
de tuin
4
Q
the balcony
A
het balkon
5
Q
the roof
A
het dak
6
Q
the terrace
A
het terras
7
Q
there
A
er
8
Q
the neighbourhood
A
de buurt
9
Q
the month
A
maand
10
Q
to move
A
verhuizen
11
Q
important
A
belangrijk
12
Q
dark
A
donker
13
Q
outside
A
buiten
14
Q
to seem
A
lijken
15
Q
to share
A
delen
16
Q
the idea
A
het idee
17
Q
the ground floor
A
de begane grond
18
Q
to rent
A
huren
19
Q
spacious
A
ruim
20
Q
to be/exist
A
bestaan
21
Q
too
A
te
22
Q
far
A
ver
23
Q
far away
A
ver weg
24
Q
own
A
eigen
25
light, bright
licht
26
cheap
goedkoop
27
here
hier
28
this
deze
29
that
die
30
this
dit
31
the ling room
de woonkamer
32
the furniture
de meubels
33
the desk
het bureau
34
less
minder
35
the staircase
de trap
36
to hang
hangen
37
to stand
staan
38
the bookcase
de boekenkast
39
the coat rack
de kapstok
40
the wall
de muur
41
the newspaper
de krant
42
the pillow
het kussen
43
the ground floor
de grond
44
the sun
de zon
45
to shine
schijnen
46
the test
het examen
47
thats why
daarom
48
frequently
regelmatig
49
once in a while
af en toe
50
seldom
zelden
51
the sugar
de suiker
52
warm
warm
53
the garage
de garage
54
inside
binnen
55
to throw
gooien
56
coat, the
de jas
57
the shoe
de schoen
58
white
wit
59
to bring
brengen
60
something
iets
61
why
hoezo
62
to say helo
gedag zeggen
63
the kiss
de kus
64
during the week
door de week
65
differnet
anders
66
to drive
rijden
67
the apartment
het appartement
