1 Oct vocab Flashcards
(112 cards)
1
Q
achterstevoren
A
back to front
2
Q
after
A
na
3
Q
alarm clock (the waker)
A
wekker
4
Q
allebei
A
both
5
Q
back to front
A
achterstevoren
6
Q
before, earlier, in the past
A
vroeger
7
Q
beloof
A
promise
8
Q
beloven
A
to promise
9
Q
beware
A
pas op
10
Q
bezocht
A
visitor
11
Q
bij
A
close to
12
Q
bij voorbeeld
A
by example
13
Q
binnenstebuiten
A
inside out
14
Q
bof
A
to be lucky
15
Q
both
A
allebei
16
Q
bruise
A
de blauwe plek
17
Q
by example
A
bij voorbeeld
18
Q
close to
A
bij
19
Q
collar
A
kraag
20
Q
come on!
A
kom op!
21
Q
coming weekend
A
komend weekend
22
Q
crazy
A
gek/ke
23
Q
de blauwe plek
A
bruise
24
Q
de bruiloft
A
wedding
25
de kneus
klutz, loser
26
de kneuzing
sprain, twisted
27
de zchoonzus
sister-in-law
28
dead tired
doodmoe
29
delicious
heerlijk
30
deskundigen
experts
31
dichtbij
nearby (less close than bij)
32
differ
verschil
33
doodmoe
dead tired
34
droog
dry
35
dry
droog
36
especially, before all
vooral
37
experts
deskundigen
38
forwards/backwards
vooruit/achteruit
39
gek/ke
crazy
40
gewoon
simply, just
41
gone is gone, while supplies last
op = op
42
heerlijk
delicious
43
het plaatje / de afbeelding
picture
44
het schilderij
painting
45
het tijdschrift
journal
46
het voorbeeld
the expample
47
I am crazy about
ik ben dol op
48
ik ben dol op
I am crazy about
49
in common
in gemeen
50
in gemeen
in common
51
inside out
binnenstebuiten
52
journal
het tijdschrift
53
klutz, loser
de kneus
54
koffer
suitcase
55
kom op!
come on!
56
komend weekend
coming weekend
57
kraag
collar
58
lakken
paint with lacquer, varnish
59
moord
murder
60
murder
moord
61
na
after
62
naar
to
63
naast
next to
64
nat
wet
65
nearby (less close than bij)
dichtbij
66
neem
to take
67
next
volgende
68
next to
naast
69
niezen
sneeze
70
ondersteboven
upside down
71
op = op
gone is gone, while supplies last
72
paint with lacquer, varnish
lakken
73
painting
het schilderij
74
pas op
beware
75
picture
het plaatje / de afbeelding
76
previous
vorige
77
promise
beloof
78
publisher (company)
uitgeverij
79
publisher (person)
uitgever
80
raken
to touch
81
schaatsen
skates
82
simply, just
gewoon
83
sister-in-law
de zchoonzus
84
skates
schaatsen
85
sneeze
niezen
86
somewhat near
vlakbij
87
sprain, twisted
de kneuzing
88
suitcase
koffer
89
the expample
het voorbeeld
90
tillen
to lift
91
to
naar
92
to be lucky
bof
93
to explore
verkennen
94
to lift
tillen
95
to promise
beloven
96
to take
neem
97
to touch
raken
98
uitgever
publisher (person)
99
uitgeverij
publisher (company)
100
upside down
ondersteboven
101
verkennen
to explore
102
verschil
differ
103
visitor
bezocht
104
vlakbij
somewhat near
105
volgende
next
106
vooral
especially, before all
107
vooruit/achteruit
forwards/backwards
108
vorige
previous
109
vroeger
before, earlier, in the past
110
wedding
de bruiloft
111
wekker
alarm clock (the waker)
112
wet
nat
