18 Mar vocab Flashcards
(142 cards)
1
Q
aansluit
A
connection
2
Q
afgelopen / vorig
A
last week
3
Q
afraid
A
bang
4
Q
afspreken
A
arrange, make appointment
5
Q
after
A
na
6
Q
alles
A
everything
7
Q
alles voor jouw stem
A
everything for your vote
8
Q
als
A
if (a condition, when)
9
Q
arrange, make appointment
A
afspreken
10
Q
ashamed
A
zich schamen (reflexive verb)
11
Q
back
A
terug
12
Q
bang
A
afraid
13
Q
before
A
voor
14
Q
behalve
A
except
15
Q
bel / bellen
A
call back
16
Q
belangrijke
A
important
17
Q
beneden
A
down
18
Q
besteld
A
to order
19
Q
bewerkt
A
modify, work on it
20
Q
binnen
A
inside
21
Q
blijven
A
to stay
22
Q
border
A
gren
23
Q
border poles (border fences)
A
grenspalen
24
Q
bored, to be bored
A
verveel
25
boring
saai
26
boven
up
27
braggart
opscheppen
28
buiten
outside
29
business
zaken
30
business lunch
zakenlunch
31
business travel
zakenreis
32
call back
bel / bellen
33
change, connect (train, airplane)
overstappen
34
clean
schoomaken
35
connection
aansluit
36
customs
gewoontes
37
de ingang
entrance
38
de uitgang
exit
39
down
beneden
40
draag
wear (as in clothing); also to carry
41
duitse herder
shepherd
42
dus
therefore
43
entrance
de ingang
44
ergeren
irritated, frustrated
45
err, wrong
zich vergissen (reflexive verb)
46
everything
alles
47
everything for your vote
alles voor jouw stem
48
except
behalve
49
exit
de uitgang
50
expect
verwacht
51
get up (awake)
opstaan
52
gewoontes
customs
53
gren
border
54
grenspalen
border poles (border fences)
55
he hurries to the station
hij haast zich naar het station (reflexive verb)
56
hij haast zich naar het station (reflexive verb)
he hurries to the station
57
hoe laat spreken we af?
when do we meet?
58
Hoe laat zullen we afspreken
what time shall we meet?
59
hurry
zich haasten (reflexive verb)
60
I am embarassed
Ik scham me dood
61
I make my house clean
ik maak mijn huis schoon
62
I remember
zich herinneren (reflexive verb)
63
I remember
Ik herriner me dat (reflexive verb)
64
I stopover in Miami
Ik stap in Miami over
65
I will stopover in Miami
Ik wil in Miami overstappen
66
if (a condition, when)
als
67
if (whether)
of
68
Ik herriner me dat (reflexive verb)
I remember
69
ik maak mijn huis schoon
I make my house clean
70
Ik scham me dood
I am embarassed
71
Ik stap in Miami over
I stopover in Miami
72
Ik wil in Miami overstappen
I will stopover in Miami
73
important
belangrijke
74
inside
binnen
75
irritated, frustrated
ergeren
76
Je moet je haasten
you must hurry
77
Je vergest je (reflexive verb)
you are wrong
78
knife
mes
79
krijgt (krijgen)
to get
80
last week
afgelopen / vorig
81
meer
more
82
mes
knife
83
modify, work on it
bewerkt
84
more
meer
85
na
after
86
of
if (whether)
87
On Monday I wake up at 6 AM
op Mandaag sta ik om 6 uur op
88
onbelangrijke
unimportant
89
onverwacht
unexpected
90
op Mandaag sta ik om 6 uur op
On Monday I wake up at 6 AM
91
opscheppen
braggart
92
opstaan
get up (awake)
93
outside
buiten
94
overstappen
change, connect (train, airplane)
95
painful
pijnlijk
96
pijnlijk
painful
97
poles
spalen
98
probeer
try
99
react
reageren
100
reageren
react
101
saai
boring
102
satisifed
tevreden
103
Saturday I must clean my house
Zaterdage moet ik mijn huis schoonmaken
104
schoomaken
clean
105
shepherd
duitse herder
106
spalen
poles
107
terug
back
108
tevreden
satisifed
109
therefore
dus
110
to be wrong
vergis
111
to get
krijgt (krijgen)
112
to long for
verlangen
113
to order
besteld
114
to stay
blijven
115
try
probeer
116
unexpected
onverwacht
117
unimportant
onbelangrijke
118
up
boven
119
vergis
to be wrong
120
verlangen
to long for
121
verveel
bored, to be bored
122
verwacht
expect
123
voor
before
124
want / wish
wilt
125
we are ashamed
we schamen ons (reflexive verb)
126
we schamen ons (reflexive verb)
we are ashamed
127
wear (as in clothing); also to carry
draag
128
werkplek
workplace (construction area, manual labor)
129
what time shall we meet?
Hoe laat zullen we afspreken
130
when do we meet?
hoe laat spreken we af?
131
wilt
want / wish
132
workplace (construction area, manual labor)
werkplek
133
you are wrong
Je vergest je (reflexive verb)
134
you must hurry
Je moet je haasten
135
zaken
business
136
zakenlunch
business lunch
137
zakenreis
business travel
138
Zaterdage moet ik mijn huis schoonmaken
Saturday I must clean my house
139
zich haasten (reflexive verb)
hurry
140
zich herinneren (reflexive verb)
I remember
141
zich schamen (reflexive verb)
ashamed
142
zich vergissen (reflexive verb)
err, wrong
