Hoofdstuk 1 Antieke grondslagen Flashcards

1
Q

Plato (424-347 bc):

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Sofisten:

A

hoog beschouwde lerearen. sterke supporters van atheense democratie, een relatieve nieuwe vorm van democratie die gelijke stemrecht verbreedde. Beroemde sofist is Gorgias. Schepte op dat iedereen een mening over elk onderwerp kon hebben, zelfs met weinig kennis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Plato (424 - 347 bc)

A

Kritisch op Gorgias. En koos voor een meer nederige leraar: Socrates. Onderzocht de vraag van Socrates van wat aangeboren is in menselijke psyche en voegde de vraag toe wat de relatie is tussen aangeboren en sensorische ervaringen op de psyche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Socrates (470 - 399 bc)

A
  • stimuleerde zijn studenten in wat waar en permanent is in plaats van tijdelijk handig en populair
  • Studenten stimuleren dialogen aan te gaan om eigen capaciteiten te ontdekken.
  • liet niet veel literatuur achter, want schrijven heeft slechte invloed op geheugen en serieus denken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Socratic Dialoges:

A

Reactie van Plato, ging WEL schrijven. Fundamenteel voor nativisme vs rationalisme

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nativisme

Rationalisme

A

nativisme: nadruk op aangeboren in tegenstelling tot verworven eigenschappen
Rationalisme: nadruk op redenering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Academie:

A

Opgericht door Plato. verzamelplaats van geleerden van verschillende richtingen om hun intellectuele doelen na te streven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aristotle (384-322 bc)

A

Top student van de Academie, maar was het niet altijd eens met Plato. Aanhanger van empirisme.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Empirisme:

A

echte kennis komt eerst door het verwerken van sensorische ervaringen van de externe wereld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Thales (624-546bc)

A
Natuurwetenschappelijke observaties (astronomie, meteorologie)
Noemde water als meest belangrijke element in de kosmos
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Psyche:

A

Het Griekse woord Psyche betekende oorspronkelijk letterlijk ‘adem’, maar kreeg in de loop van de tijd een steeds bredere, metaforische betekenis, omdat het in verband stond met de aanwezigheid van ‘leven’. Daarom is de meer recente vertaling naar het Engelse ‘soul’, en dus het Nederlands ‘ziel’ meer op zijn plaats. Tegenwoordig is die vertaling meestal verder beperkt tot het Engelse ‘mind’, dat het best vertaald kan worden naar het Nederlands als de ‘geest’, die het primaire object is van de psychologie, en de psychiatrie. De Grieken associeerden de psyche vaak met het element ‘lucht’, vanwege de associatie met adem, maar ook wel met het element ‘vuur’, omdat levende wezens warm waren, en dode dingen koud. Naarmate de tijd vorderde werd de psyche echter steeds meer beschouwd in termen van het functioneren van de mens in het dagelijks leven, zoals we dat bijvoorbeeld bij Protagoras tegenkomen. Deze opvatting zou echter pas echt tot bloei komen in het werk van filosofen die na Socrates kwamen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Pythagoras ca. 570 - 495 v.Chr.

A

Mathematische regelmatigheden in de natuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Heraclitus ca. 535 - 470 v.Chr.

A

Relatie tussen stabiliteit en verandering (´je kunt nooit tweemaal in dezelfde rivier stappen´)
Eenheid van tegengestelde zaken (een weg omhoog is ook een weg omlaag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zeno ca. 490 - 430 v.Chr.

A

Oneindigheid (een afstand kan ontelbare keren in tweeën opgedeeld worden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Protagoras ca. 490 - 420 v.Chr.

A

Geen hypothetische of verheven vraagstukken
Menselijke ervaring en gedrag (“de mens is de maat der dingen”)
Controle en manipulatie van gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hippocrates ca. 460 - 370 v.Chr.

A

Geneeskunde: ziekte als natuurlijk verschijnsel, schreef Hipocratic Corpus
Theorie der lichaamssappen (humoral theory): balans tussen bloed, gele gal, zwarte gal en slijm als bron van temperament en stoornissen. Lichaamssap = humors
Pleidooi voor een gematigde, evenwichtige levensstijl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Xenophon 430 - 354 bc

A

Bekende leerling, naast Plato, van Socrates. Xenophon beschreef hem als bewonderenswaardig en dapper

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

beschrijf kort hoe in de voorgeschiedenis van het Griekse denken de aandacht voor de menselijke geest ontstaat

A

Welbeschouwd wordt er in het boek niet zo veel gezegd over de psychologische opvattingen van specifieke presocratische filosofen. We hebben de theorie over het menselijk temperament van Hippocrates, en we weten dat Protagoras het belang van de individuele ervaring benadrukte, maar de psychologische ideeën van eerdere filosofen blijven onbekend. We weten wel in meer algemene termen hoe de oude Grieken over de menselijke geest dachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Beschrijf hoe Plato dacht over de relatie tussen de zintuiglijke ervaring en onze verstandelijke vermogens.

A

Plato benadrukte dat de menselijke geest was aangeboren. Wat wij weten is volgens hem, net als volgens Socrates, dus al in ons aanwezig bij geboorte, wij moeten dat alleen weer herinneren door onze aangeboren verstandelijke vermogens te gebruiken. Met die verstandelijke vermogens hebben wij toegang tot de ideeënwereld waarin de essentie van alles in zijn ideale vorm aanwezig is. De zintuiglijke ervaring is slechts een particuliere, vluchtige afdruk van die tijdloze, essentiële, ideale vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Tot Plato’s meest invloedrijke antwoorden op deze vragen behoort het onderscheid tussen
verschijningsvormen (appearance) en ideale vormen:

A

Verschijningsvorm: verwijst naar iemands feitelijke
en bewuste waarneming van een voorwerp, zoals een paard of hond. Achter die vorm lag volgens Plato een permanente ideale vorm, de essentie van dat voorwerp (alle paarden, alle honden) = idealisme.
Bijv. verschillende verschijningen van driehoeken, wel dezelfde 90 graden hoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

allegorie van de grot

A

Plato illustreerde het onderscheid tussen verschijningsvorm en ideale vorm aan
de hand van zijn allegorie van de grot. Het gaat om een afbeelding van een fundamentele kwestie die 2000 jaar later opdoemt bij de totstandkoming van de moderne psychologie: de relatie tussen bewuste ervaringen van de externe werkelijkheid en het objectieve karakter van de fysieke stimuli die leiden tot die ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

gedachtegoed plato van driedeling in de samenleving:

A

stelde bijvoorbeeld dat de menselijke psyche drie basiselementen omvat: verlangen, moed en rede
Deze driedeling is ook weer terug te zien in de samenleving, respectievelijk als de massa, de soldaten en de leiders.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Aan welke kant stond Plato in nature-nurture debat en over erfelijkheid en omgeving?

A

aan de kan van nature en erfelijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat was de ideale politieke vorm van Plato?

A

oligarchie, regering
door een elite van wie de aangeboren rede is aangescherpt door een grondige opleiding.
omdat niet iedereen wijs genoeg was voor democratie

25
Q

Plato en Aristoteles dachten elk op heel eigen wijze over de menselijke geest. Bespreek de opvattingen van Aristoteles over ons vermogen om de wereld te begrijpen en benadruk daarbij de verschillen met Plato.

A

Aristoteles benadrukte, in tegenstelling tot Plato, juist de waarde van de zintuiglijke ervaring, en vergeleek de menselijke geest met een onbeschreven wastablet. De indrukken die onze ervaringen tijdens ons leven achterlaten op dat wastablet, vormen onze geest.

Deze opvatting zien we terug in de manier waarop Aristoteles wetenschap bedreef: niet door abstracte gedachten te formuleren met het verstand, maar door middel van uitgebreide en nauwkeurige observatie. Pas daarna waren de verstandelijke vermogens van belang om deze ruwe ervaringen te ordenen. Het verstandelijke vermogen, de rationele ziel, was dus niet onbelangrijk volgens Aristoteles. Integendeel, het was een kenmerk dat de mens onderscheidde van alle andere levensvormen. Het was echter niet, zoals bij Plato, de bron van onze kennis, maar een stuk gereedschap om onze zintuiglijke indrukken te ordenen.

26
Q

Opvattingen van Aristoteles:

A

Zijn vader was arts, en waarschijnlijk droeg dit bij
aan zijn naturalistische opvattingen. Hij legde de nadruk bij observatie gevolgd door diagnose,
een empirische en praktische benadering die Aristoteles de rest van zijn leven bleef aanhangen. Ondanks zijn genialiteit verliet Aristoteles de Academie. Hierdoor kwam hij gelukkig in
aanraking met diverse kanten van de empirische, fenomenale werkelijkheid die Plato min of
meer ontkende

27
Q

Theophrastus ca. 371-287 v.Chr

A

werd vertrouweling van Plato, met wie hij samen de eerste systematische natuurhistorische observaties begon

28
Q

Lyceum:

A

Opgericht door Aristoteles. had een breder aanbod dan de Academie en trok daardoor honderden geleerden
aan, die samenwerkten aan een scala van onderwerpen, van geesteswetenschappen tot sociale en natuurwetenschappen. Hoewel er sprake was van samenwerking, stelde Aristoteles
alles zelf op schrift. Veel verloren gegaan, maar wat overpbleef was van invloed op ontwikkeling van Westerse psychologische gedachtegoed.

29
Q

taxonomie

A

Voor Aristoteles en Theophrastus kende het verwerven van kennis twee essentiële stappen:
observatie en classificatie. Hun vroege zoölogische en botanische classificatie vormt het begin
van het biologische deelgebied van de taxonomie.

30
Q

Peri Psyche (Aristoteles)

A

betoogde dat levende organismen een psyche bezitten met een wisselende mate van complexiteit, afhankelijk vanhun positie op de ladder van de natuur

31
Q

Ladder van de natuur (scale of nature)

A

een hiërarchie van eenvoudige planten onderaan

tot mensen bovenaan.

32
Q

vegetatieve ziel

A

De meest fundamentele kenmerken van alle psyches, zelfs van de laagste organismen, zijn voeding en voortplanting,

33
Q

sensitieve ziel:

A

4 functies: voorbeweging, gewaarwording, geheugen, verbeelding.
De eenvoudigste dieren hebben daarnaast de functies voortbeweging en gewaarwording. Hogere
dieren hebben ook het vermogen om te onthouden en te leren van hun zintuigelijke ervaringen, de functie van het geheugen. Nog hogere dieren kunnen anticiperen op de toekomst door
verbeelding.

34
Q

rationele ziel:

A

Alleen mensen hebben ook

het vermogen om te redeneren

35
Q

Wat vormt Aristoteles’ beeld van herinneringen als ‘afdrukken’ van stimuli:

A

een metafoor voor de ontvankelijke geest als een tabula rasa.

36
Q

Aristoteles betoogde dat de menselijke psyche een
aantal aangeboren categorieën heeft waarin herinneringen en ideeën worden geclassificeerd en georganiseerd. Tot deze categorieën behoren:

A

substantie, hoeveelheid, hoedanigheid, plaats, tijd, verhouding en activiteit. Ervaringen die volgens deze categorieën worden ingedeeld maken het mogelijk betekenisvolle uitspraken te doen, die een onderwerp beschrijven waarover iets wordt gesteld of beweerd

37
Q

Aristotelische logica

A

Aristoteles toonde het verband tussen

verschillende onderwerpen en stellingen, volgens wetten van de logica. Fundamenteel onderdeel van de westerse filosofie

38
Q

Democritus (ca. 460-370 v.Chr.)

A

iets jongere tijdgenoot van Socrates. formuleerde een atoomtheorie, die stelde dat er een grens is aan de deelbaarheid van materiele objecten, die zijn samengesteld uit deeltjes die hij atomen noemde. Democritus stelde dat atomen verschillende vormen hebben en dat atomen kunnen botsen en samensmelten tot willekeurige combinaties, die samen alle fysieke substanties in het heelal vormen

39
Q

causaliteit

A

Strijdig met atoomtheorie. stelt dat elke gebeurtenis

een doel dient

40
Q

Aristoteles nam de krachtigste stelling in causaliteit, bewering dat alle gebeurtenissen vier essentiële oorzaken hebben:

A

een materiële oorzaak (de stof waaruit iets wordt
gemaakt), een formele oorzaak (het idee of plan achter de gebeurtenis), een werkoorzaak
(de acties die de gebeurtenis tot stand brengen) en een doeloorzaak (het doel waartoe iets
wordt veroorzaakt). Volgens Aristoteles werden alle materiële elementen in beweging gezet
volgens een kosmisch plan (formele oorzaak), volgens het doel van een ‘onbewogen beweger’
(doeloorzaak). Omdat Democritus’ theorie een plan of doel terzijde schoof, werd die door velen als heiligschennis beschouwd.

41
Q

Epicurus (ca. 341-270 v.Chr.)

A

Epicurisch geluk staat niet voor ongebreideld hedonisme, maar voor een leven zonder
angst of pijn, in het gezelschap van vrienden. De epicuristen stelden dat de menselijke psyche,
net als het lichaam, uit een verzameling atomen bestaat. Aanhangers atoomtheorie kunnen in rust en vrede leven.

42
Q

Lucretius (ca. 99-55 v.Chr.

A

Romeinse dichter

er een zeer uitgebreid gedicht over schreef, De Rerum Natura, over Epicurisch geluk

43
Q

Beschrijf kort in algemene termen hoe Democritus het universum, en de gebeurtenissen daarin, opvatte.

A

Democritus stelde dat het volledige universum was opgebouwd uit ontelbaar veel ondeelbare deeltjes die door de lege ruimte zweefden. Deze deeltjes - ook wel atomen genaamd - botsen en clusteren op willekeurige wijze en vormen zo alle stoffen en objecten in het universum. De verklaring van Democritus voor alles wat bestaat, is dus puur mechanistisch. Er komt geen vooropgezet plan bij kijken, of een hoger doel, of een wil die bepaalt hoe de zaken moeten verlopen. Alles wat bestaat en gebeurt is het gevolg van doelloze, toevallige botsing van miniscule deeltjes.

44
Q

Hoe verhouden de opvattingen van Democritus zich tot de opvattingen van Socrates, Plato en Aristoteles?

A

Socrates: ideeën omtrent een onstoffelijke ziel die telkens reïncarneert in een nieuw lichaam en daarbij alle kennis alvast in sluimerende toestand aanbrengt in het ongeboren kind, strookt natuurlijk totaal niet met het materialistische, mechanistische karakter van de filosofie van Democritus.

Plato heeft, voor zover bekend, nergens in zijn werken de filosofie van Democritus besproken. Hij zou wel gezegd hebben dat het werk van Democritus verbrand zou moeten worden. Net als bij Socrates is dat ook zeer voorstelbaar, gezien zijn nadruk op een onstoffelijke, zuivere ideeënwereld die de bron zou zijn van alle kennis.

Aristoteles nog het meest ontvankelijk voor de ideeën van Democritus. Hij benadrukt in zijn werk immers ook de werking van de natuur en ziet de geest vooral als een lichamelijk stuk gereedschap, in tegenstelling tot de onstoffelijke ideeënwereld die de geest bij Socrates en Plato lijkt te zijn. Toch verwierp ook hij het werk van Democritus, omdat het achterhaald zou zijn, en ook dat is begrijpelijk. In Aristoteles’ filosofie over de vier oorzaken van elke gebeurtenis, noemt hij een materiële oorzaak (material cause) en een werkoorzaak (efficient cause) die prima passen bij het materialistische en mechanistische uitgangspunt van Democritus, maar ook een formele oorzaak (formal cause) en een doeloorzaak (final cause) die het vooropgezette plan en het doel van een handeling beschrijven. Volgens Democritus - en de huidige wetenschappelijke opvattingen - bestaat zo´n planmatige en doelmatige opzet helemaal niet in de natuur.

45
Q

Probeer vanuit het perspectief van Democritus een verklaring te geven voor ons gedrag en onze ervaringen.

A

Wanneer we deze benadering van Democritus toepassen op menselijk gedrag, en menselijke ervaring, dan komen we aardig in de buurt van het dominante uitgangspunt in de hedendaagse psychologie. Gedrag en ervaring zijn dan namelijk niets anders dan bijproducten van de toevallige werking van ons materiële lichaam, oftewel: wij zijn ons brein. Of misschien beter: wij zijn een brein, gesitueerd in een oneindig universum vol atomen, die op willekeurige wijze botsen en clusteren en zodoende op willekeurige wijze processen in dat brein teweegbrengen.

46
Q

Islamitische rijk

A

na de dood van Mohammed in 632. Het bracht een reeks veelzijdige geleerden voort, die niet alleen een groot deel van de klassieke Griekse werken
bewaarden en vertaalden, maar die ook verder uitwerkten en er nieuwe en revolutionaire
ideeën aan toevoegden. Vooral de werken van Aristoteles hadden hun aandacht.

47
Q

Al-Kindi (ca. 800-871):

A

, afkomstig uit het huidige Irak, werd leider van het ▌Huis van Wijsheid, waar klassieke Griekse teksten werden bestudeerd en vertaald. Hij werd bekend als de ‘filosoof van de Arabieren

48
Q

Indisch-Arabische getallen

Al-Kindi

A

Het talstelsel maakte duidelijk te beschrijven en intern consistente wiskundige berekeningen mogelijk. Het leidde tot het nieuwe wiskundige gebied van de getaltheorie en had enorme gevolgen voor allerlei onderdelen van het dagelijks leven. Los daarvan
had het ook een vergaande invloed op theorieën over de geest. Rekenen met getallen stond
model voor een proces dat aan de basis ligt van alle logisch redeneren.

49
Q

Alhazen (ca. 965-1040)

A

Wonderkind. Schreef over astronomie, getaltheorie, meetkunde en, het belangrijkst voor de psychologie, over optica en de theorie van visuele waarneming. In zijn werk ging hij in op de vraag of zicht te
danken is aan straling vanuit de ogen naar objecten, of aan straling van objecten naar de ogen

50
Q

camera obscura

A

experiment met een camera. Alhazen zag in dat wat in de camera gebeurde, te vergelijken is
met wat in het menselijk oog gebeurt. Dus straling van objecten naar ogen. De inzichten van Alhazen bleven inspiratiebron voor alle boeken over optica van de dertiende tot de zeventiende eeuw.

51
Q

Avicenna (ca. 980-1037)

A

Hij maakte zich de metafysische geschriften van Aristoteles eigen. 2 belangrijke werken: Canon van de Geneeskunde en Het Boek van Genezing

52
Q

Het Boek van Genezing

A

dat feitelijk meer een encyclopedie is waarin de hele reeks van onderwerpen die Aristoteles aansneed wordt behandeld, als remedie tegen onwetendheid.
Het boek geeft meer dan welk werk ook een samenvatting van het klassieke Griekse gedachtegoed, en geeft tevens een kritische bespreking ervan in het licht van de wetenschappelijke ontdekkingen van Avicenna en zijn tijdgenoten.

53
Q

Avicenna’s bespreking van de ziel kenmerkt zich door twee belangrijke zaken

A
  1. Werkte Aristoteles’ hiërarchie van functies verder uit, vooral die van de sensitieve ziel.
  2. maakte onderscheid tussen de buitenste en binnenste zintuigen. De buitenste waren voor het
    ontvangen van indrukken via de verschillende zintuigen, de binnenste waren bedoeld om iets
    te doen met die gewaarwordingen. Zijn belangrijkste toevoeging aan de ontvangende functies
    van de sensitieve ziel was een van binnenuit voortkomende motiverende functie, die hij aanduidde als ‘verlangen’. Sloot niet aan op Plato met 3 basiselementen van psyche, maar was hij ook een voorbode van veel latere ontwikkelingen
    rond de rol van motieven en emoties in de dynamische psychologie
54
Q

gedachte-experiment van de drijvende man

Avicenna

A

wierp hij de vraag op naar de bewustheid van de eigen ziel of het zelf. Voor Avicenna was zelfbewustheid een aangeboren vermogen van de menselijke rationele ziel en het bewijs voor het bestaan van de ziel of de geest, onafhankelijk van het lichaam. Descartes
kwam later tot dezelfde conclusie, wat van groot belang was voor de psychologie

55
Q

Leonardo Fibonacci (ca. 1170-124) italiaan

Europa’s intellectuele opleving

A

Geinspireerd door Al-kindi. Schreef getallenreeks die nu Fibonaccireeks wordt genoemd, waarbij elk
getal de som van twee voorgaande getallen vormt. 1 (0+1), 2(1+1), 3(2+1), 5 (3+2).
Ook gulden snede: waarbij elk
getal de som van twee voorgaande getallen vormt. Een bijzondere eigenschap van deze reeks
is dat de verhouding van elk getal en het volgende steeds dichter bij een waarde komt Dit rationele getal is van cruciaal belang in de meetkunde, groeipatronen en esthetiek.

56
Q

rond het jaar 1000 europa:

A

steeds meer contact tussen de christelijke en islamitische wereld

57
Q

theoloog Thomas van Aquino (1225-1274)

A

Veel waardering voor Aristoteles. waardoor het Aristotelianisme intrinsiek tot de
middeleeuwse christelijke leer ging behoren

58
Q

De Europese herontdekking van Democritus en zijn atoomtheorie door:

A

Descartes. het
concept van kleine fundamentele deeltjes kreeg steeds meer aandacht van wetenschappelijke
denkers . Descartes was opgeleid in de klassieke leer, en met waardering voor de islamitische bijdragen aan wiskunde en wetenschap, en voorzien van kennis over het algemene atoommodel, herformuleerde hij de Aristotelische psyche op een manier die een basis
vormde voor de uiteindelijke wetenschap van de psychologie.

59
Q

Veel van het werk van de antieke Griekse filosofen was waarschijnlijk vergeten en voor eeuwig verloren gegaan als het niet langs een historische omweg aan het eind van de middeleeuwen onder de aandacht was gekomen van een aantal Europese filosofen. Er zijn meerdere essentiële historische gebeurtenissen of processen te noemen die hieraan hebben bijgedragen. Welke kunt u bedenken? 5 externe factoren die ertoe hebben geleid dat de antieke Grieks filosofie behouden is gebleven.

A
  1. Aristoteles werd aangetrokken als leraar van Alexander de Grote. In die positie was hij in staat om een belangwekkend deel van die filosofische erfenis door te geven aan iemand die later van enorme politieke invloed zou zijn.
  2. de expansiedrift van Alexander de Grote. Doordat hij een rijk stichtte dat vanuit Griekenland en Turkije, via Egypte en Perzië reikte tot in India, ontstond een enorme invloedssfeer waarin de klassieke Griekse filosofie verspreid raakte onder intellectuelen buiten Europa.
  3. het klassieke werk van Griekse filosofen in deze regionen, in tegenstelling tot Europa, wel bewaard bleef en door filosofen als Al-Kindi, Alhazen en Avicenna werd doorontwikkeld tijdens de Europese middeleeuwen.
  4. islamitische filosofen bij de doorontwikkeling van de klassieke Griekse filosofie, veel moeite deden om deze in overeenstemming te brengen met hun monotheïstische geloof, en zodoende onbedoeld betrekkelijk verteerbaar maakte voor de eveneens monotheïstische christelijke geleerden als Thomas van Aquino.
  5. naar het einde van de middeleeuwen het contact tussen de Europese en de Arabisch wereld steeds intensiever werd, in eerste instantie nog door vijandige kruistochten, maar later ook meer vreedzaam door de bloeiende handel in het zuiden van Italië en Spanje. Hierdoor kwam het antieke gedachtegoed uiteindelijk weer onder de aandacht van intellectuelen in Europa.