7. Meten is weten Flashcards

1
Q

antropometrisch laboratorium

A
  • Bedacht door Francis Galton
  • Verschillende eigenschappen, waarvan reactietijden en zintuiglijk onderscheidingsvermogen de belangrijkste waren, werden gemeten en gemiddelden bijgehouden. De onderzoeken werden gezien als mentale tests, die intelligentie maten.
  • mijlpaal in de ontwikkeling van de ▌psychologie van individuele verschillen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Francis Galton (1822-1911)

A

gegrepen werd door het idee psychologische variabelen vast te stellen die erfelijk en daarmee relevant zijn voor toekomstige evolutie. De belangrijkste van die variabelen was ‘natuurlijk vermogen’, omschreven als intellect en aanleg, eigenschappen die iemand in staat stellen te excelleren.
Galton redeneerde dat de intelligentste mensen de meest efficiënte hersenen en zenuwstelsels moesten hebben, en dat dit af te meten was aan hoofdomvang en reactiesnelheid.
Hij deelde ook de toen wijdverbreide gedachten dat verstandelijk gehandicapte mensen zowel
zintuiglijk als intellectueel beperkt waren, en dat vrouwen niet alleen minder intelligent waren
dan mannen, maar ook minder scherp van geest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het verschil met de eerdere onderzoeken van Fechner en Wundt tov Galton?

A

Fechner en Wundt richtten zich op algemene psychologische principes, van toepassing op alle mensen.

Galton daarentegen werkte binnen het
nieuwe darwinistische raamwerk dat variabiliteit en aanpassing benadrukte. Voor hem waren
individuele verschillen de motor van evolutie, en daarom van groot belang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf het leven en werk van Galton vóór zijn kennismaking met het hoofdwerk van Darwin.

A

Francis Galton werd in 1822 geboren als zoon van een rijke bankier en een tante van Charles Darwin. Hij was een wonderkind dat al voor zijn derde kon lezen en schrijven, op zijn vijfde Latijn beheerste en kon rekenen en op zijn zesde citeerde uit de Ilias en de Odyssee. Op school deed hij het echter een stuk minder goed. Discipline, dingen van buiten leren en de klassieken lagen hem niet. Alleen wiskunde kon hem enthousiast maken, maar dat was een minder belangrijk vak in die tijd.

Nadat hij (tot zijn vreugde) op zijn zestiende van school was gestuurd, studeerde hij twee jaar geneeskunde in Birmingham om vervolgens over te stappen naar wiskunde in Cambridge. Dat het hem daar niet lukte om tot de allerbesten te behoren, bezorgde hem een mentale inzinking. Hij haalde zijn bachelordiploma nog wel, maar zonder eervolle vermelding, en na nog een jaar geneeskunde in Londen stopte hij in 1845 met studeren. De erfenis van zijn inmiddels overleden vader was voldoende om riant en doelloos van te leven.

Na een paar jaren begon hem dat echter te vervelen en bezocht hij een frenoloog om zijn capaciteiten te laten vaststellen. Deze oordeelde dat zijn brein beter tot zijn recht zou komen in een stevig praktisch beroep, wat Galton deed besluiten om als ontdekkingsreiziger naar Afrika te gaan. Daarmee veranderde hij plotsklaps in een zeer productieve alleskunner. Hij vertrok in 1850 naar het huidige Namibië en bracht het land vakkundig in kaart. Dat leverde hem een onderscheiding op en erkenning als cartograaf. Nadien schreef hij een boek over zijn expeditie, en ging anderen helpen met het plannen van ontdekkingsreizen naar Afrika. Hij ontwikkelde ook diverse geografische instrumenten, schreef een gezaghebbend handboek voor reizigers en maakte als eerste weerkaarten met hoge- en lagedrukgebieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke invloed had het verschijnen van Darwins hoofdwerk op het verdere leven en werk van Galton?

A

Voor Galton was de kennismaking met On the Origins of Species zowel een openbaring als een schok. Het was voor hem een spannend en geheel nieuw domein van kennis. Tegelijkertijd was Galton ook een tijdlang verbijsterd en een nieuwe inzinking nabij, omdat het boek zijn orthodoxe geloofsopvatting aan het wankelen bracht, en zijn vaste overtuiging dat de Bijbel een letterlijke weergave van de werkelijkheid was, weersprak. Zijn intellectuele interesse was echter sterker, en Galton zag onmiddelijk in dat On the Origins of Species verregaande implicaties had voor het denken over de mens.

Hij veronderstelde dat ook de mens nog altijd onderhevig was aan evolutie, en zich verder ontwikkelde door overerving van de beste intellectuele en psychologische eigenschappen. Die ‘beste’ eigenschappen werden veroorzaakt door kleine erfelijke verschillen in de structuur van het brein en het zenuwstelsel die doorgegeven werden aan het nageslacht. Galton geloofde dat verschillen tussen (groepen) mensen hierdoor verklaard konden worden, en bedacht dat ditzelfde mechanisme dus ook gebruikt kon worden om het menselijk ras te verbeteren.

Hij bedacht de naam eugenetica voor het project dat hem de tweede helft van zijn lange leven zou bezighouden: de theorie over het verbeteren van het menselijke ras door overerving van de beste intellectuele en psychologische eigenschappen. Dat project leverde de psychologie en andere wetenschappen een schat aan kennis en methoden op, maar het maakte ook de weg vrij voor racistische opvattingen en praktijken, vooral na zijn dood. Dat Galton er tijdens zijn leven grove racistische en seksistische denkbeelden op na hield, kan daaraan zeker hebben bijgedragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is de belangrijkste boodschap van het boek Hereditary Genius en hoe onderbouwde Galton die boodschap?

A

Ter ondersteuning van zijn visie leverde hij drie nieuwe argumenten: normaalverdeling, verwantschapspatronen en vergelijking met adoptieverwanten.

De titel van het boek verraadde het al: genialiteit is erfelijk. Galton kwam zelf van moederskant uit de familie Darwin die een aantal beroemde intellectuelen had voortgebracht en hij wist dat er in het verleden, en in zijn eigen tijd, andere families waren (geweest) met verschillende begaafde personen. Dat bracht hem op het idee dat genialiteit in de familie moest zitten, dat het een puur erfelijke eigenschap is.

Op zoek naar ondersteuning van deze hypothese besloot hij onder meer de stambomen van beroemde mensen te onderzoeken. Die verdeelde hij in twaalf groepen, waaronder staatslieden, militaire bevelhebbers, schrijvers, geleerden, componisten, schilders en sportkampioenen. Hij constateerde dat veel van die beroemdheden ook beroemde naaste verwanten hadden die op hetzelfde gebied zeer talentvol waren. Daaruit trok hij de conclusie dat begaafdheid erfelijk moesten zijn.

Het argument dat familie-omstandigheden een grote rol kunnen spelen, probeerde Galton te weerleggen met het voorbeeld van niet-verwante jongens die door middeleeuwse pausen als ‘neven’ werden geadopteerd en opgevoed. Ondanks betere omstandigheden namen die ‘neven’ niet de bekwaamheden over van hun ‘adoptief-ooms’. Verder droeg Galton het argument aan dat hij, als hoogbegaafde, het ook meer van zijn aangeboren talent had moeten hebben, dan van het onderwijs dat hij had gevolgd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
Adolphe Quetelet (1796-1874)
Normaalverdeling
A

had eerder aangetoond dat metingen van
kenmerken als lengte en gewicht in grote populaties onveranderlijk de vorm van een klokvormige ▌normaalverdeling aannemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De Zwitserse botanicus Alphonse de Candolle (1806-1893)

A

reageerde op Galtons boek
Hij kwam zelf ook uit een vooraanstaande familie, maar anders dan Galton zag hij het grote belang van omgevings- en culturele factoren voor succesvolle families. Om dit standpunt te
onderbouwen deed hij zijn eigen onderzoek naar meer dan 300 eminente Europese wetenschappers, en concludeerde dat erfelijkheid wel een rol speelt, maar ook dat wetenschappers
onevenredig vaak uit kleine tot middelgrote landen komen, met een gematigd klimaat, democratische overheden, tolerante religieuze instellingen en bloeiende commerciële belangen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe werd Galton door kritiek op zijn werk genoodzaakt om het begrippenpaar nature-nurture te bedenken? Wat betekent dit begrippenpaar?

A

Galton was ervan overtuigd dat erfelijkheid de belangrijkste, zo niet enige, oorzaak was van uitzonderlijke intellectuele bekwaamheid. Maar hij kreeg forse kritiek van de Zwitserse botanicus Alphonse de Candolle. Deze erkende de rol van erfelijkheid, maar betoogde dat cultuur en omgeving minstens zo belangrijk waren. Dat deed hij op basis van uitgebreid onderzoek van de biografieën van meer dan driehonderd belangrijke wetenschappers. Hij stelde bijvoorbeeld vast dat verhoudingsgewijs veel eminente geleerden kwamen uit kleine tot middelgrote landen met een gematigd klimaat, democratisch bestuur, religieuze tolerantie en bloeiende handel.

De geïrriteerde Galton zag zich genoodzaakt om zijn standpunt aan te passen, zeker na een vragenlijstonderzoek dat hij zelf uitvoerde onder meer dan honderd eminente geleerden. Daaruit bleek dat veel van die geleerden ‘altijd al’ geboeid waren geweest door de wetenschap, maar sommigen noemden gebeurtenissen die hun bekwaamheid zeker hadden versterkt. Zo noemde bijvoorbeeld Darwin zijn reis met de Beagle onontbeerlijk voor zijn ontwikkeling. Voor Galton bleef erfelijkheid een noodzakelijke voorwaarde voor bekwaamheid, maar hij gaf wel toen dat omstandigheden ook konden meespelen.

Galton gebruikte aanvankelijk de begrippen race voor erfelijkheid en nurture voor omgevingsfactoren, en zag dat De Candolle daarvoor de begrippen nature en artifice gebruikte. Galton maakte daar vervolgens het lekker klinkende begrippenpaar nature and nurture van. Nature omvat daarbij alle eigenschappen die zijn aangeboren, nurture is alles wat na de geboorte is aangeleerd. Deze begrippen zijn nog altijd gangbaar in de psychologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat mistte Galton in het tweelingonderzoek

tweelingstudiemethode

A

de mogelijkheid dat
genetisch identieke tweelingen die hetzelfde lijken, ook meer dan tweelingen die van uiterlijk
verschillen gelijk worden behandeld. Hun gelijkenis kan dan ook voortkomen uit zowel nurture
als nature.
Hij merkte ook niet op dat verschillen tussen identieke tweelingen niet kunnen
worden toegeschreven aan erfelijkheid, omdat ze in dat opzicht identiek zijn. Juist het feit dat
er zich verschillen voordeden, zelfs tussen de meest op elkaar lijkende tweelingen, was bewijs
voor een of ander omgevingseffect.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

eugenetica

A

gedachte erachter Galton: stelde dat het uitvoerbaar moest zijn om in een aantal opeenvolgende generaties een hoogbegaafd mensenras voort te brengen.

  • project van verbetering van het menselijke ras door selectieve teelt
  • Galton schroomde niet om deze rasverbetering te vergelijken met het fokken van dieren om de gewenste eigenschappen te ontwikkelen.

De term eugenetica is bedacht door Galton, maar de door hem voorgestelde praktijk is geen nieuw idee. De filosoof Plato stelde in zijn hoofdwerk Politea al een dergelijk bevolkingsbeleid voor, met het verschil dat de voortgebrachte begaafde kinderen vervolgens moesten worden opgevoed door wijzen ofwel filosofen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe gebruikte Galton intelligentietests om een eugenetische samenleving te creëren?

A

Al in 1865 stelde Galton zich de ontwikkeling van eugenetische examens voor, die
bij alle jonge mannen en vrouwen afgenomen moesten worden. Dit was de eerste publieke
vermelding van een soort intelligentietest. Uiteindelijk ontwikkelde hij een reeks tests, die hij
gebruikte in het antropometrisch laboratorium. Die bleken echter niet te correleren met realistische intellectuele eigenschappen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Alfred Binet:

A

eerste succesvolle intelligentietest, gebaseerd op andere uitgangspunten dan die van Galton

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is statistische correlatie waarvoor gebruikte Galton deze methode?

A

de sterkte van het verband
tussen twee gerelateerde variabelen wordt uitgedrukt
een manier om de relatieve sterkte van erfelijke relaties te kwantificeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

scatterplots

A

combinaties van variabelen uitzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

regressie naar het gemiddelde

A

de tendens dat extreme waarden van de ene

variabele verband houden met minder extreme scores op de andere

17
Q

regressielijn

A

de kolomgemiddelden van een scatterplot in een grafiek uitzette ontstond een vrijwel rechte lijn

de hellingshoek van een regressielijn varieert volgens de sterkte van het verband tussen
de twee variabelen

18
Q

correlatiecoëfficiënt

A

Galton zag in dat bij een positief maar onvolledig verband tussen variabelen de hellingshoek van de regressielijn altijd ergens tussen 0 en 1 zou liggen, en dat als ruwe
scores worden omgezet naar standaardeenheden de hellingshoek van elke regressielijn kan
worden geïnterpreteerd als ▌correlatiecoëfficiënt, een numerieke waarde die de sterkte van
het verband weergeeft.

19
Q
Karl Pearson (1857-1936)
Pearson's r
A

verfijnde de ideeën van Galton
ontwikkelde een formule om correlatiecoëfficiënten te kunnen berekenen, en breidde het bereik ervan uit tot negatieve verbanden.
werd een van de meest gebruikte statistische hulpmiddelen in psychologisch, biologisch en sociologisch onderzoek

20
Q

mentale verbeelding onderzoek

A

ondervragen om verschillende situaties in te beelden in detail, kwam veel variatie in voor tussen mensen
Galtons vragenlijst werd een standaardinstrument, en zijn belangrijkste bevinding, de enorme variatie tussen mensen wat betreft hun
voorstellingsvermogen, is vaak gerepliceerd.

21
Q

woordassociatiemethode

A

kijken naar de eerste reactie van mensen bij een lijst stimulus woorden.
richtte zich op mentale associaties die tot stand komen door ervaring, een van Galtons weinige onderzoeken naar de nurture-kant.
ontdekte veel associaties die teruggaan naar kindertijd, die te maken hadden met angst of genante oproepende zaken.
Zijn onderzoek kwam later onder ogen van Sigmund Freud, en het was waarschijnlijk een van de bronnen
voor de ontwikkeling van de therapeutische methode die hij vrije associatie noemde. Carl Jung
werkte de woordassociatietest verder uit tot een diagnostisch gereedschap.

22
Q

Beschrijf het verschil tussen positieve en negatieve eugenetica, en geef aan van welke vorm sprake is in het gedachtegoed van Galton.

A

Positieve eugenetica is het verbeteren van de menselijke soort door de beste mannen en vrouwen het beste nageslacht te laten voortbrengen. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door hen te belonen met geld, of anderszins, voor elke geslaagde poging om zich voort te planten. Op die manier worden de beste erfelijke eigenschappen relatief vaker doorgegeven aan volgende generaties dan eigenschappen die we minder wenselijk achten.
Met negatieve eugenetica verwijzen we naar praktijken die ervoor zorgen dat ongewenste erfelijke eigenschappen niet meer kunnen worden doorgegeven aan volgende generaties. Dat kan bijvoorbeeld door het steriliseren van mensen met eigenschappen die we ongewenst achten, of in extreme gevallen door selectieve euthanasie.

In het denken van Galton is duidelijk sprake van positieve eugenetica, en niet van negatieve eugenetica. Hij streeft ernaar om mensen met gewenste eigenschappen te stimuleren zich voort te planten, maar streeft niet naar geboortebeperking bij mensen met ongewenste eigenschappen.

23
Q

Door welke praktijken is de eugenetica in de twintigste eeuw in diskrediet gebracht? Geef daarbij telkens aan of het om positieve dan wel negatieve eugenetica ging.

A

In verschillende landen is eugenetica onderdeel geweest van het bevolkingsbeleid. In Australië en de VS zijn in het begin van de twintigste eeuw grote groepen bewoners onderworpen aan sterilisatiecampagnes. Ook in grote delen van Europa en Zuid-Amerika bestonden soms tot ver in de jaren zeventig van de vorige eeuw sterilisatiewetten, en Groot-Brittannië en de VS voerden een immigratiepolitiek om ‘minderwaardige’ mensen buiten te sluiten. In al deze gevallen ging het dus om negatieve eugenetica.

Het dieptepunt was het beleid van het misdadige nazibewind in Duitsland tussen 1933 en 1945. In zogenoemde Lebensborn-tehuizen werden ‘superieure’ kinderen verwekt door geselecteerde ‘raszuivere’ mannen en vrouwen met elkaar te laten paren, in de geest van Galton. De negatieve eugenetica werd radicaal en op grote schaal toegepast met uiteindelijk het systematisch vermoorden van miljoenen ‘minderwaardige mensen’: de Holocaust.

24
Q

Tegenwoordig denken we heel anders over dit soort eugenetische praktijken, en is het in de meeste landen afgeschaft. Toch zijn er vandaag de dag nog altijd (medische) praktijken die in ruime zin eugenetisch te noemen zijn, omdat daarmee invloed wordt uitgeoefend op de kwaliteit van toekomstig leven. Kunt u voorbeelden noemen van dergelijke praktijken? Bedenk ook wat u van die praktijken vind. Zijn die verwerpelijk, of juist wenselijk?

A

Bij spermabanken die selectief omgaan met de donors die ze aannemen, wordt in wezen eugenetica bedreven.

Bovendien is het door een sterke ontwikkeling van medische technologie mogelijk om genetische afwijkingen en erfelijke ziekten al vroeg tijdens de zwangerschap te ontdekken, waarna kan worden besloten om de zwangerschap af te breken en te voorkomen dat een ernstig gehandicapt kind wordt geboren.

Het is ook mogelijk om embryoselectie toe te passen om te voorkomen dat erfelijke genetische afwijkingen worden doorgegeven.

Een ander voorbeeld is het actief stimuleren van geboortebeperking bij kansarme ouders, of onder bevolkingsgroepen waarin specifieke erfelijke ziekten vaak voorkomen. Er zijn nog altijd plekken op de wereld waar dit expliciet of impliciet beleid is.

Dergelijke praktijken kunnen voor sommigen stuitend zijn, en door anderen gezien worden als een terechte oplossing voor een medisch probleem. Met de voortschrijding der techniek komt echter de designerbaby – waarbij kinderen ontworpen worden door eicellen en zaadcellen te selecteren of zelfs te manipuleren – wel steeds dichterbij, en de vraag is of dat wenselijk is.

25
Q

Veelzijdigheid, originaliteit en een enorme productiviteit kan Galton niet ontzegd worden. Hij heeft veel bijgedragen aan de wetenschap, waaronder de psychologie, met name op methodologisch gebied. Noem zo veel mogelijk belangrijke bijdragen die Galton heeft geleverd aan de psychologie.

A

Het belang van Galton voor de psychologie ligt vooral op het terrein van methoden en statistiek. Voor Galton, als begaafd mathematicus, was ‘meten is weten’ geen holle frase. Hij stond aan de wieg van de psychologie die zich bezighoudt met het vastleggen van verschillen tussen mensen op het gebied van intelligentie en andere psychologische kenmerken. Hieronder een opsomming van een aantal van zijn ontdekkingen en vondsten.

In zijn Antropometrisch Laboratorium, tijdens een internationale gezondheidstentoonstelling in Londen, liet Galton duizenden bezoekers zich vrijwillig onderwerpen aan allerlei testjes en metingen. De resultaten daarvan werden per deelnemer op twee kaartjes genoteerd, één voor de deelnemer en één voor het onderzoek. Onderdelen hiervan zijn te beschouwen als voorlopers van intelligentietests.
Galton was de eerste die een vragenlijstonderzoek uitvoerde: het onderzoek onder meer dan honderd eminente geleerden om de invloed van erfelijkheid en omgevingsfactoren vast te stellen.
Hij was niet de bedenker van de statistische normaalverdeling, maar wel de eerste die deze toepaste op psychologische kenmerken.
Als eerste hield hij zich bezig met onderzoek naar tweelingen om de invloed van erfelijkheid en omgevingsfactoren vast te stellen.
Hij ontwikkelde de techniek van statistische correlatie om verbanden te meten en is de bedenker van regressie als statistisch patroon.
Hij bestudeerde verschillen in verbeelding door onderzoeksdeelnemers nauwkeurig te laten noteren wat ze in gedachten hadden; de uitkomst was dat mensen dramatisch verschillen in hun verbeelding van hetzelfde.
Ook ontwikkelde Galton de woordassociatietechniek, waarbij mensen meteen moeten reageren bij het zien van een woord.

26
Q

Noem enkele van deze wetenschappelijke en semiwetenschappelijke bijdragen die Galton leverde in andere domeinen dan de psychologie.

A

Galton heeft een aantal belangrijke bijdragen geleverd aan andere wetenschappen.

Galton hield zich bezig met cartografie en geografie. Zo bracht hij bijvoorbeeld halverwege de negentiende eeuw het gebied in kaart dat nu Namibië heet.
Hij was ook bezig met meteorologie. Hij maakte bijvoorbeeld als eerste weerkaarten met hoge- en lagedrukgebieden.
Hij droeg bij aan de forensische wetenschap door de wetenschappelijke toepassing van vingerafdrukken mogelijk te maken.

In de quasi-wetenschappelijke hoek heeft Galton zich beziggehouden met onderstaande zaken.

Hij legde bijvoorbeeld portretten van familieleden of criminelen over elkaar om te kunnen zoeken naar gemeenschappelijke kenmerken.
Hij maakte een ‘beauty map’ van de Britse Eilanden waarop hij weergaf waar de mooiste mensen woonden.
Hij onderzocht of het bidden enig effect had op degene voor wie gebeden werd.

27
Q

Leg uit hoe de meeste bijdragen van Galton aan de psychologie dienden ter ondersteuning van zijn eugenetische leer.

A

Galton was vooral geïnteresseerd in verschillen tussen mensen op het terrein van intelligentie en andere psychologische kenmerken of eigenschappen. Door deze te meten bij zo veel mogelijk mensen, hoopte hij te kunnen vaststellen wie over de ‘beste’ eigenschappen beschikte en in welke mate die bijvoorbeeld in families veel voorkwamen. Zodoende wilde hij vooral aantonen wat erfelijke eigenschappen waren, zodat hij zijn eugenetica daarop kon baseren. Door het onderzoeken van individuele verschillen hoopte hij dus mensen te vinden met de beste kwaliteiten, zodat hij deze kon koppelen aan een partner die eveneens over die kwaliteiten beschikte. Dit alles had uiteraard ten doel dat deze partners zich veelvuldig konden voortplanten zodat zij hun kwaliteiten konden doorgeven aan volgende generaties.

28
Q

erfelijkheidsfactor

A

het percentage aan door genen bepaalde variabiliteit van een kenmerk binnen een populatie. Het overblijvende percentage wordt dan vermoedelijk bepaald door omgevingsfactoren en meetfouten.

29
Q

Het begrip erfelijkheid kan gemakkelijk verkeerd begrepen worden want:

A

Het is onjuist ervan uit te
gaan dat een percentage verwijst naar een individu. Het verwijst altijd naar populaties, en
erfelijkheidspercentages kunnen voor hetzelfde kenmerk aanzienlijk variëren tussen groepen.
Een tweede misverstand is dat erfelijkheid alleen de variabiliteit van een kenmerk betreft, en
niet het gehele kenmerk.

30
Q

gescheiden-tweelingstudie

1920

A

verfijnde variant van Galtons tweelingonderzoek
Het idee was een groep volwassen monozygotische tweelingen te vinden, die bij de
geboorte gescheiden waren en opgevoed in verschillende omgevingen. Na meting van verschillende eigenschappen zouden de correlaties tussen hun scores een perfecte maat voor de
erfelijkheid van die kenmerken vormen. Probleem: moeilijke om gescheiden tweelingen te vinden

31
Q

Horatio Newman (1875-1957), bioloog, Frank N. Freeman (1880-1961), psycholoog, en Karl Holzinger (1893-1954), statisticus, welk onderzoek deden zij:

A

Zij vonden en onderzochten
negentien paren eeneiige tweelingen die opgroeiden in afzonderlijke huishoudens, zij het met een verschillende mate van onderling contact. Een van de belangrijkste bevindingen was dat
de correlatie van intelligentiescores uitkwam op 0.67, sterk positief, maar verre van absoluut.
De belangrijkste charme van het onderzoek lag echter niet in de statistische resultaten, maar
in de gedetailleerde case studies. Bestudering daarvan maakte duidelijk dat de tweelingen die
in de meest ongelijke omgevingen waren geplaatst, de grootste verschillen in IQ vertoonden.
Dit leverde een duidelijk bewijs voor een of ander omgevingseffect, dat een net zo duidelijk
bewijs voor een genetisch effect aanvulde of veranderde. De onderzoekers kwamen tot de
conclusie dat hun project geen definitieve oplossing voor het nature-nurtureprobleem opleverde. Die conclusie werd ondersteund door twee andere tweelingstudies.

32
Q

Wat is het belangrijkste doel van dit soort tweelingonderzoek?

A

Het belangrijkste doel van dit soort onderzoek is om erfelijkheid van eigenschappen als intelligentie vast te stellen door overeenkomsten en verschillen te meten tussen eeneiige tweelingen, die bij voorkeur gescheiden zijn opgegroeid. Zij zijn immers genetisch identiek waardoor verschillen tussen hen per definitie door de omgeving veroorzaakt moeten zijn. Galton wilde met dergelijk onderzoek aantonen dat aangeboren eigenschappen doorslaggevend zijn voor iemands capaciteiten, in tegenstelling tot aangeleerde eigenschappen; ofwel dat nature zwaarder weegt dan nurture. Dergelijk onderzoek wordt ook nu nog uitgevoerd met als doel de balans tussen die twee bronnen van inlvoed vast te stellen.

33
Q

Noem een aantal redenen waarom voorzichtigheid is geboden bij het trekken van conclusies over erfelijkheid en omgevingsfactoren uit tweelingonderzoek.

A

Tweelingonderzoek wordt bij voorkeur gedaan onder eeneiige tweelingen die gescheiden zijn opgegroeid. Onderzoekers proberen zo te achterhalen of specifieke eigenschappen, in genetisch identieke mensen op dezelfde manier ontwikkelen wanneer zij in verschillende omgevingen worden opgevoed. Hiermee proberen zij aan te tonen in hoeverre een eigenschap door nature wordt gevormd, en in hoeverre door nurture.

In de praktijk worden tweelingen, net als andere broers en zussen, in dergelijke gevallen bij voorkeur opgenomen in hetzelfde opvanggezin of dezelfde familie. Er zijn dus maar heel weinig gevallen waarbij tweelingen zijn gescheiden en in totaal verschillende milieus zijn terechtgekomen. Dergelijk onderzoek is dus moeilijk op grote schaal uit te voeren.

Bovendien zijn dergelijke gevallen vrijwel uitsluitend bekend uit de middenklasse van de geïndustrialiseerde samenleving. Dit betekent dat de onderzochte tweelingen over het algemeen uit een zeer nauw bepaalde omgeving komen. Een heleboel door de omgeving veroorzaakte verschillen worden in deze studies dus helemaal niet opgemerkt, wat leidt tot een overschatting van de invloed van erfelijkheid.

Tot slot kan gesteld worden dat zelfs in die nauwe populatie nog altijd een substantieel deel van onze intellectuele vaardigheden door de omgeving bepaald wordt, dus het is zeker geen onderbouwing voor de stelling dat genialiteit erfelijk is, zoals Galton ooit stelde.

34
Q

Wat ging er mis met het tweelingonderzoek van Burt en Jensen en in hoeverre heeft in deze misser de ‘geest van Galton’ meegespeeld?

A

Cyril Burt zag als kind de oudere Galton als patiënt bij zijn vader komen, die arts was. Hij had een mateloze bewondering voor Galton, wat hem inspireerde om psycholoog te worden en zelf naam te maken als eerste onderwijspsycholoog in Groot-Brittannië. Hij was groot voorstander van intelligentietests en een begaafd statisticus. Hij ontwikkelde met succes toetsen waar schoolkinderen op hun elfde aan werden onderworpen om vast te stellen naar welke school ze zouden worden gestuurd: een school die voorbereidde op de universiteit of een school als voorbereiding op ‘gewoon’ werk.

Na een glanzende loopbaan wijdde hij zich als gepensioneerde aan tweelingonderzoek om de erfelijkheid van intellectuele capaciteiten aan te tonen. De resultaten van dit onderzoek, met een recordaantal deelnemende tweelingen, wezen ondubbelzinnig uit dat erfelijke factoren van doorslaggevend belang waren.

De Amerikaanse onderwijspsycholoog Arthur Jensen borduurde voort op dit onderzoek en voegde er onder meer de uitkomst aan toe dat Afro-Amerikaanse kinderen van nature een lager IQ hadden dan blanke kinderen. Dat veroorzaakte heel wat opschudding. Aanhangers van de nurture-opvatting zagen er een poging in om de rol van omstandigheden te negeren.

Toen de Amerikaanse psycholoog Leon Kamin zich op verzoek van zijn studenten over het onderzoek boog, kreeg hij al snel de indruk dat het rammelde. Dat bleek ook zo te zijn: de gebruikte methoden waren helemaal niet beschreven in Burts onderzoek en de kwaliteit van de data was met onwaarschijnlijke scores ronduit verdacht. Het onderzoek van Burt en Jensen is daarmee bekend geworden als een van de meest frauduleuze onderzoeken ooit. Het lijkt er dan ook op, dat de onderzoekers zich door hun bewondering voor Galton, en wellicht ook door hun racistische opvattingen, hebben laten verleiden om hun data volledig in lijn te brengen met de theorie van Galton, en toe te snijden op de conclusie die ze ermee wenste te onderstrepen.

35
Q

Minnesota Study of Twins Reared Apart, of MISTRA

A

Het grootste en meest indrukwekkende onderzoek naar gescheiden tweelingen na Burt.
Vanaf 1979 werden uiteindelijk in twintig jaar 81 monozygotische en 56 dizygotische, gescheiden opgegroeide tweelingen onderzocht.
laat zien dat twee-eiige tweelingen aanzienlijk minder gelijkenis met elkaar
vertonen dat eeneiige. Bij de monozygotische tweelingen zijn de fysieke overeenkomsten opvallend, en verscheidene persoonlijkheidstrekken laten een erfelijkheidscorrelatie van iets
meer dan 0.80 zien, iets meer dan bij een aantal scores voor cognitieve vermogens en intelligentie

70 procent van de populatievariatie in intelligentie in
geïndustrialiseerde gemeenschappen uit de middenklasse, gelinkt kan worden aan genetische
factoren

. In de conclusie van de onderzoekers dat het aandeel van nature in de variabiliteit
in intelligentie groter is dan van nurture, klinkt Galtons stelling door dat nature sterker is dan
nurture “als de verschillen in nurture niet groter zijn dan wat normaliter aangetroffen wordt
onder personen uit de zelfde laag van de bevolking, in hetzelfde land”.

36
Q

Wat kan worden gesteld vanuit historisch gezichtspunt van het gewicht wat we hangen aan nature vs nurture?

A

vooral afhangt van de referentiegroep waarin iemand is geïnteresseerd. Als iemand, net als Galton, vooral geïnteresseerd is in een selectie uit de bovenlaag die
een goede opleiding heeft genoten, is de genetische achtergrond van groot belang. Als iemand
geïnteresseerd is in een samenleving in de volle breedte, inclusief de minder bedeelden, dan
is er ruimte voor verbeteringen in omgeving en onderwijs om een betere balans te bereiken.