Thema 1.2 Flashcards

1
Q

Depressie vs rouw

A

Soms ontwikkelt een depressieve stoornis zich geleidelijk, maar het is ook mogelijk dat zij plotseling ontstaat, vaak na gebeurtenissen die een verlieskarakter hebben. Hierbij is het van belang onderscheid te maken tussen normale rouw en depressie. Rouw kenmerkt zich door gevoelens van leegheid, verlies en een verlangen naar de verloren persoon. Depressie door een voortdurend depressief gevoel. Er kan ook sprake zijn van een depressie kort na een overlijdend, indien voldaan aan de criteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persisterende depressieve stoornis

A
  • Criterium A: Een sombere stemming die minstens twee jaar, het merendeel van de dagen, het grootste deel van de dag aanwezig is.
  • Criterium B: Tijdens de depressiviteit zijn minstens twee van de volgende kenmerken aanwezig: slechte eetlust of te veel eten, insomnia of hypersomnia, weinig energie of vermoeidheid, gering gevoel van eigenwaarde, slechte concentratie of moeite met beslissingen, gevoelens van hopeloosheid.
  • Gedurende de periode van twee jaar zijn de kenmerken nooit langer dan twee maanden afwezig geweest.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onderverdelingen PSD

A
  • Dysthyme syndroom. Er wordt gesproken van een puur dysthym syndroom als er niet voldoende symptomen zijn geweest om te voldoen aan depressieve stoornis.
  • ‘PSD met intermitterende depressieve episode, met huidige episode’ (Chronische klachten die NU voldoen aan de criteria voor een depressie)
  • ‘PSD met intermitterende depressieve episode, zonder huidige episode’ (chronische klachten die in het verleden voldeden aan criteria voor depressie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Puberteit PSD

A

Een PSD kan al in de puberteit ontstaan. De klachten kunnen door de cliënt als normaal en karakteristiek gezien worden, ‘ik ben nu eenmaal vaak somber’. Hierdoor wordt er pas vaak later hulp gezocht. De klachten kunnen in een diagnostisch proces ten onrechte worden geïnterpreteerd als karakteristiek voor een persoonlijkheidsst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Premenstruele stemmingsstoornis

A

Ook wel premenstruele dysfore stoornis, of PMDS genoemd. In de laatste week voor de menstruatie zijn minstens vijf van de volgende symptomen aanwezig. Deze symptomen nemen vervolgens af binnen een paar dagen na het begin van de menstruatie. Van PMDS wordt alleen gesproken als de symptomen in het afgelopen jaar aanwezig waren tijdens de meeste menstruatiecycli.
* Een (of meer) van de volgende symptomen: affectieve labiliteit, prikkelbaarheid of boosheid, sombere stemming, gevoelens van hopeloosheid, angst, spanning en/of het gevoel opgedraaid te zijn.
* Plus een (of meer) van de volgende symptomen: minder interesse in dagelijkse activiteiten, moeite met concentreren, lethargie (ziekelijke slaaplust), vermoeid of gebrek aan energie, meer of minder eetlust, hypersomnia of insomnia, overspoeld worden door emoties of zichzelf niet in de hand hebben, lichamelijke klachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Depressieve-
stemmingsstoornis
door een
middel/medicatie
of somatische
aandoening

A

Depressieve stemmingsstoornissen kunnen een gevolg zijn van organische aandoeningen of van het gebruik van medicijnen, alcohol of drugs. De aandoening of het middel beïnvloedt de werking van de hersenen, waardoor een stemmingsstoornis ontstaat. Het overmatige gebruik van drugs of alcohol (intoxicatie) of het acuut stoppen met het gebruik van deze middelen (onthouding) kunnen rechtstreeks leiden tot het ontstaan van een stemmingsstoornis. Veel medicatie kan een stemmingsstoornis teweegbrengen. Daarnaast zijn er vele lichamelijke ziekten die verschijnselen van een stemmingsstoornis teweeg kunnen brengen. Om vast te stellen of de stemmingsstoornis voortvloeit uit een middel of somatische aandoening dient gekeken te worden of hiervoor aanwijzingen te vinden zijn in de ziektegeschiedenis, of in lichamelijk onderzoek of laboratoriumonderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken manische episode

A

We spreken van een manische episode wanneer gedurende minstens een week vrijwel iedere dag sprake is van een abnormaal en aanhoudend verhoogde prikkelbare stemming of energie. Tijdens deze periode zijn minimaal drie van de volgende symptomen duidelijk aanwezig en opvallend afwijkend van het normale gedrag: overtrokken gevoel van eigenwaarde, minder slaap, spraakzamer, gejaagde gedachten, sneller afgeleid, actiever (sociaal of seksueel) of fysiek onrustig, meer bezig met risicovolle activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Drie soorten bipolaire stoornis

A
  • Bipolair type-I: Cliënten met een bipolaire stoornis type-I melden een patroon van klachten dat in de loop van de tijd voldoen of voldaan hebben aan de criteria voor een manische episode. Daarnaast kunnen er depressieve en/of hypomane episoden aanwezig zijn of nog ontstaan.
  • Bipolair type-II: De bipolaire stoornis type-II wordt minimaal gekarakteriseerd door de aanwezigheid in de ziektegeschiedenis en heden van minstens één depressieve en één hypomane episode. Verschijnselen hypomaan zijn vergelijkbaar maar minder ernstig in duur en intensiviteit dan manisch. Wanneer wel manische episode heeft gehad dan is het bipolair type I.
  • Cyclothyme stoornis: We spreken van een cyclothyme stoornis als er ten minste twee jaar vele perioden met hypomane dan wel depressieve symptomen optreden. De stemmingsklachten zijn echter nooit van dien aard dat ze voldoen aan de diagnostische criteria voor een hypomane of depressieve episode.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Risico bipolaire stoornis

A

Het risico op een bipolaire stoornis kent een sterk genetische bijdrage. 40% tot 70% voor eeneiige tweelingen, en 5% tot 10% voor alle andere familieleden in de eerste graad. De symptomen vertonen ook een zekere seizoensgebondenheid. Depressieve episode vinden vooral in het voor- en najaar plaats, terwijl de manische episode zich hoofdzakelijk in de zomer voordoen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kenmerken hypomane episode

A

We spreken van een hypomane episode wanneer gedurende minstens vier achtereenvolgende dagen vrijwel iedere dag sprake is van een abnormaal en aanhoudend verhoogde prikkelbare stemming en energie. Tijdens deze periode zijn minimaal drie van de volgende symptomen duidelijk aanwezig en opvallend afwijkend van het normale gedrag: overtrokken gevoel van eigenwaarde, minder slaap, spraakzamer, gejaagde gedachten, sneller afgeleid, actiever of fysiek onrustig, meer bezig met risicovolle activiteiten. De DSM-5 stelt dat deze veranderingen waarneembaar moeten zijn voor anderen om te kunnen spreken van een hypomane episode. Het stellen van de diagnose hypomane episode is in de praktijk soms erg moeilijk, omdat een licht ontremde toestand niet altijd makkelijk te onderscheiden is van normaal functioneren. Het afnemen van een heteroanamnese kan hierbij helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kenmerken cyclothyme stoornis

A
  • Al minstens twee jaar zijn er verschillende perioden met lichte manische en depressieve symptomen geweest. Maar deze perioden voldoen niet aan de criteria voor een depressieve, manische of hypomane periode.
  • De licht manische en depressieve perioden zijn minstens de helft van de tijd aanwezig en in ieder geval nooit langer dan twee maanden we geweest. Het steeds terugkerende patroon leidt tot complicaties in het sociale leven. Mensen met een cyclothyme stoornis tref je weinig in de hulpverlening aan. Voordat ze hebben besloten om tijdens een depressieve episode hulp in te schakelen, gaat het vaak weer beter en zien ze van de hulp af.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bipolaire-
stemmingsstoornis
door een middel/
medicatie of een
somatische
aandoening

A

Net als bij een depressieve stemmingsstoornis kunnen bipolaire- stemmingsstoornissen een gevolg zijn van organische aandoeningen of van het gebruik van medicijnen, alcohol of drugs. De aandoening of het middel beïnvloed de werking van de hersenen, waardoor een stemmingsstoornis ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Restcategorieën
stemmingsstoornis

A

De DSM-5 bevat enkele restcategorieën:
* Andere gespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis.
* Andere gespecificeerde bipolaire-stemmingsstoornis.
Deze classificaties worden toegepast als sprake is van significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren, maar de symptomen niet volledig voldoen aan de criteria, en de clinicus wil registreren waarom dat niet het geval is (bijvoorbeeld vanwege een te korte duur van een sombere stemming of het aantal symptomen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Ongespecificeerde
depressieve-
stemmingsstoornis.
Vs bipolaire-
stemmingsstoornis.

A

Hiernaast onderscheidt de DSM-5 de classificaties:
* Ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis.
* Ongespecificeerde bipolaire-stemmingsstoornis.
Deze zijn bruikbaar als de clinicus niet wil specificeren waarom de symptomen niet voldoen aan de criteria, omdat er bijvoorbeeld nog te weinig informatie is om een specifieke stemmingsstoornis te kunnen vaststellen. Een dergelijke situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen een de afdeling spoedeisende hulp.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Specificatie mogelijkheden voor stemmingsstoornis

A

De DSM-5 kent twee typen specificatiemogelijkheden voor de verschillende stemmingsstoornissen:
* Het beschrijven van de actuele of laatste episode. Melancholische, atypische, psychotypische kenmerken, seizoensgebonden patroon en Peripartum
* Het beschrijven van het beloop (remissie, respons, relapse)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Melancholische kenmerken

A

Het ervaren van alle plezier verdwenen. Verder reageert de cliënt niet meer op plezierige stimuli, heeft gebrek aan eetlust, wordt veel vroeger dan normaal wakker en zijn de klachten in de ochtend vaak erger dan in de avond.

17
Q

Atypische kenmerken

A

Er is juist sprake van stemmingsreactiviteit (de stemming klaart op bij plezierige stimuli), slaapt en eet (snoept) de cliënt juist meer en is er sprake van langdurige gevoeligheid voor (mogelijke) kritiek van andere. Deze cliënten reageren over het algemeen goed op een bepaald antidepressivum.

18
Q

Peripartum

A

Een episode tijdens de zwangerschap of binnen vier weken na de bevalling

19
Q

Remissie vs partiële remissie

A
  • Remissie: Wanneer de cliënt volledig herstelt van een stoornis.
  • Partiele remissie: Wanneer er nog restsymptomen aanwezig zijn, we spreken dan ook wel van een respons. (Als er minimaal 50% vermindering van klachten opgetreden is)
20
Q

Relapse depressie

A

Een terugval nadat de cliënt kortdurend (<2 maanden) volledig was opgeknapt.

21
Q

Recidief

A

Als cliënten langer dan twee maanden waren opgeknapt maar weer depressief zijn geworden

22
Q

Rapid cycling
bipolaire stoornis

A

Als zich bij een bipolaire stoornis binnen een jaar vier of meer episoden voordoen.

23
Q

classificatie methode stemmingsstoornis

A

Bij de classificatie van onder andere stemmingsstoornissen wordt vooral gebruik gemaakt van interviewprocedures die voortvloeien uit de DSM-5 en de ICD-10. Er zijn twee instrumenten:
1. SCID-I: Deze is bedoeld voor getrainde clinici. Met dit semigestructureerd interview kan de geoefende professional op eigen initiatief dieper ingaan op de antwoorden van de cliënt.
2. CIDI: Deze kan toegepast worden door relatieve leken, al dienen ze er wel een training voor gevolgd te hebben.

24
Q

Screenings instrumenten stemmingsstoornis

A

Voor een eerste inschatting of iemand aan een stemmingsstoornis lijdt, zijn screeningsmethoden beschikbaar. Deze bestaan uit zelfrapportagevragenlijsten en zijn ook nuttig voor opsporen van andere stoornissen. Deze instrumenten zijn alleen bruikbaar voor screening en hebben nauwelijks diagnostische waarden. Enkele vb:
* General Health Questionaire (met subschaal depressie)
* Symptom Checklist-90. (met subschaal depressie)
* Mood Disorder Questionaire. (ook voor bipolair)
* Bipolair Spectrum Diagnostic Scale.

25
Q

Ernst symptomen
stemmingsstoornis
vaststellen

A

De ernst van de symptomen van een stemmingsstoornis wordt vastgesteld met specifieke (semi)gestructureerde interviews en zelfrapportagevragenlijsten. Deze bevatten vragen over de belangrijkste symptomen van stemmingsstoornissen. Het meest gebruikte interview voor depressie is de Hamilton Rating Scale for Depression (HRSD). Een vergelijkbaar instrument is de Montgomery-Asperger Depression Rating Scale (MADRS). Het meest gebruikte interview voor de bepaling van de ernst van een hypomane of manische episode is de Young Mania Rating Scale (YMRS).

26
Q

Zelfrapportagevragenlijst stemmingsstoornis

A

Zelfrapportagevragenlijsten zijn goedkoper dan interviews. Clinici gebruiken deze lijsten vaak om het verloop van de symptomen tijdens de behandeling te meten. Geen van de vragenlijsten heeft een classificerende functie. Ze geven slechts aan bij een al vastgestelde stemmingsstoornis, hoe ernstig de huidige episode is.
* Beck Depression Inventory (BDI).
* Inventory of Depressive Symptomatology.

27
Q

Prevalentie depressie

A

Depressie is niet alleen een verschijnsel van alle tijden, maar ook een fenomeen dat zich, met verschillende prevalentie, in alle culturen voordoet. Puntprevalentie wereldwijd is 4,7% met een verschil in geslacht. Er zijn aanwijzingen dat de prevalentie en ziektelast van depressie in de afgelopen decennia zijn toegenomen. Wereldwijd 3,8 procent van de mannen en 5,9 procent van de vrouwen leiden aan een depressie. Het hiervoor vermelde sekseverschil in de prevalentie van depressie openbaart zich voor het eerst in de leeftijd van 11 tot 15 jaar. Het lijkt erop dat de sociale situatie, het gebrek aan sociale steun, de levensomstandigheden van veel vrouwen (bijvoorbeeld zorgen voor kinderen thuis in combinatie met betaald werk), hun sociale status en een grotere neiging tot piekeren vrouwen kwetsbaarder maken voor depressieve stoornissen. De prevalentie voor mannen en vrouwen is ongeveer gelijk voor bipolaire stoornissen

28
Q

Risicofactoren voor
chroniciteit van
depressie

A

De helft van de mensen met een depressieve episode herstelt binnen drie maanden. Risicofactoren voor chroniciteit zijn een grotere ernst van de depressie, aanwezigheid van lichamelijke ziekten en het ontbreken van sociale steun. Eenmaal herstelt van een depressie, krijgen ongeveer 30% binnen twee jaar weer een terugval, en meer dan 80% binnen 15 jaar. Belangrijke risicofactoren voor een recidief zijn een jongere leeftijd, een hoger aantal episoden, een ernstige eerdere episode, negatieve jeugdervaringen en het ervaren van tegenslag in het dagelijks leven.

29
Q

Comorbiditeit stemmingsstoornis

A

In het algemeen geldt dat bij de helft van de mensen met een stemmingsstoornis ook een andere psychische stoornis aanwezig is. Er is sprake van een sterke samenhang tussen depressieve stoornissen en lichamelijke klachten. 30% tot 60% van de depressieve cliënten presenteert zich met lichamelijke klachten. Het wordt in toenemende mate duidelijk dat psychische en lichamelijke klachten elkaar wederzijds beïnvloeden. Het diagnosticeren en onderscheiden van comorbiditeit is belangrijk voor het inschatten van de prognose en het uitvoeren van een goede behandeling.

30
Q

Theoretische benaderingen en depressie

A

Er bestaan veel theorieën over en studies naar het ontstaan van depressies, maar er is veel minder gepubliceerd over manie. De vele theoretische invalshoeken moeten gezien worden als complementair, en niet als tegenstrijdig.