Deel 7 Flashcards

1
Q

Psychologische behandeling sss

A

De psychologische behandeling van cliënten met sss wordt meestal gepresenteerd als een manier om beter met de lichamelijke klachten te leren omgaan. Hierdoor wordt het gemakkelijker om een cliënt voor een psychologische behandeling te motiveren. Alle vormen van CGT (o.a. mindfulness, eHealth) blijken effectief voor sss. Bij CGT wordt met cliënten en eventueel hun directe omgeving besproken waardoor de klachten mogelijk persisteren en wat daaraan gedaan kan worden. Hierbij herformuleert men de cognitieve, gedragsmatige, emotionele en sociale factoren als gevolg van de lichamelijke klacht en niet als oorzaak ervan. Andere behandeling:
* Ontspanningoefeningen. Bv applied relaxation, waarbij de cliënt leert om zich in een steeds kortere tijd te ontspannen.
* Aandachtstraining. Bv MBT die leert om een accepterende houding aan te nemen ten aanzien van lichamelijke sensaties, gevoelens en gedachten. Wordt met name ingezet bij overmatige aandacht voor lichamelijke signalen
* Cognitieve interventies. Cognitieve technieken worden gebruikt om ideeën over de klacht te onderzoeken, waarna op zoek gegaan wordt naar helpende gedachte
* Gedragsexperiment. Een activiteit waarmee geprobeerd wordt ervaringen op te doen die de geloofwaardigheid van disfunctionele gedachten ontkrachten.
* Exposure en responspreventie. Exposure in vivo met responspreventie wordt uitgevoerd wanneer de cliënt uit angstsituaties vermijdt en verwacht dat er een catastrofe zal optreden. Om het effectief te laten zijn moet exposure worden gecombineerd met responspreventie (het niet mogen zoeken naar geruststelling).
* Exposure and graded activity. Bij bewegingsvrees of een verminderde fysieke conditie, moet je stap voor stap door de angst heen weer meer bewegen. Graded activity is een veel toegepaste interventie wanneer angst niet zo aanwezig is. Het is een gestructureerde behandeling die is gericht op de stapsgewijze toename van het niveau van functioneren van de cliënt in activiteiten en participatie.
* Systeeminterventies rond de klacht. Als cliënten veel praten over hun klachten of geruststelling zoeken, wordt vaak de directe omgeving van de cliënt bij de behandeling betrokken. B.v. geen geruststelling meer mogen zoeken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

circulair model van ziekteangst

A

Uitlokkende stimulans → waargenomen dreiging → angst → toename selectieve aandacht/fysiologische en emotionele arousal/controlerend gedrag → preoccupatie met lichamelijke toestand →catastrofale interactie → waargenomen dreiging. Enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Circulair model
voor chronische
pijn
(vreesvermijding)

A

Beperkingen (depressie/verminderde fysieke controle) → pijnervaring → catastoferen → vress voor beweging/letsel/pijn → selectieve aandacht → vermijdingsgedrag → beperkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Behandeling conversiestoornis

A

Vroegtijdige onderkenning en behandeling van de conversiestoornis leidt tot betere behandelresultaten. Er zijn tot op heden geen eenduidige richtlijnen voor behandeling. Een behandeling met hypnose of suggestieve therapie kan effectief zijn, evenals een gedragstherapeutische behandeling gericht op het opbouwen van de veranderde of verloren gegane lichamelijke functie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Behandeling nagebootste stoornis

A

Bij de nagebootste stoornis is nog niet duidelijk welke behandeling effectief is. Cliënten direct confronteren met hun gedrag lijkt meestal contra-effectief, ze ontkennen dit vaak en verstoort de behandelrelatie enorm. Een mogelijk meer effectieve aanpak is het achterhalen van de ziektewinst (beloning) en samen met de cliënt op zoek te gaan naar een manier waarop de nagestreefde beloning door adaptief gedrag te realiseren is zonder gezichtsverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Farmacologische behandeling sss

A

Bij de behandeling van chronische pijn, fibromyalgie en ziekteangststoornis is het voorschrijven van medicatie, met name antidepressiva, effectief gebleken. Bij chronische pijn zijn de tricyclische antidepressiva, gecombineerd met cognitieve
gedragstherapie effectief gebleken. De dosering van de antidepressiva is wel een stuk
lager dan bij de depressieve stoornis. In de DSM-5 wordt geadviseerd om mensen
met een sss zowel tricyclische antidepressiva als SSRI’s te laten gebruiken. Bij medicatie wordt vaak geadviseerd deze te combineren met een psychologische behandeling. Er zijn geen aanwijzingen dat farmacotherapie werkzaam is bij een conversiestoornis en nagebootste stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Gevolgen slaaptekort

A

Een chronisch slaaptekort draagt bij aan vele ziekten, zoals chronische vermoeidheid en angst- en stemmingsstoornissen. Bovendien leidt chronisch slaaptekort tot kostbare persoonlijke, materiële en economische verliezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Neurobiologische processen van slapen en waken

A

De regeling van slapen en waken wordt gestuurd door 2 neurobiologische processen. Onder normale omstandigheden zijn de twee processen gesynchroniseerd.
1. Homeostatisch proces: De energie die nodig is om wakker en actief te blijven genereert afvalstoffen, die tijdens de slaap worden opgeruimd. Dit proces wordt beschreven in termen van een ‘slaapfactor’. Hoe hoger, hoe sterker de slaapdruk.
2. Circadiaan proces: een ritmisch proces met een periode van 24 uur gestuurd door de biologische klok. Dit proces coördineert de 24-uurs timing van de fysiologische processen in de vele organen, zodat deze optimaal op elkaar zijn afgestemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Slaap als restoratieve functie

A

Aangenomen wordt dat slaap een restoratieve (herstellende) functie heeft voor het lichaam en vooral voor de hersenen. Slaap speelt een vitale rol bij het verwijderen van neurotoxisch afval die zich in de loop van de voorgaande waakperiode in het hersenvocht heeft opgebouwd. O.a. het eiwit beta-amyloïd (ook alzheimer eiwit).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

polysomnogram
(PSG)

A

Totaal aan registraties van hersenactiviteit (elektro-encefalogram, EEG), oogbewegingen (elektro-oculogram, EOG) en spierspanning (elektromyogram, EMG). Voor een goede differentiaaldiagnose worden hieraan toegevoegd de hartslag (elektrocardiogram, ECG), nasale en orale luchtstroom, borst- en buikademhaling, beenbewegingen en zuurstofverzadiging in de aderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Slaapstadia

A

Stadium 1: Kenmerkt de geleidelijke overgang van waken naar slapen. Geleidelijk minder bewust van de omgeving en kunnen onze gedachten op dromen gaan lijken. Soms krijgen we spiertrekkingen in benen of armen.
Stadium 2: Samen met stadium 1 de lichte slaap genoemd, komt het meest voor en word gekenmerkt door specifieke golfpatronen. Deze slaapspoelen vormen een indicatie dat geleiding van prikkels naar het brein geremd wordt, met als gevolg een sterk verhoogde wekdrempel.
Stadium 3 en Stadium 4: Vormen samen de diepe slaap, ook wel aangeduid als slow-wave sleep. Delta-activiteit duidt op synchrone activiteit van grote delen van de hersenschors en reflecteert een toestand waarin de hersenen de opgebouwde slaapschuld inlossen. Hier is de kans dat iemand spontaan ontwaakt het kleinst. Is dit eenmaal gelukt, dan blijft de persoon nog enige tijd gedesoriënteerd (sleep inertia).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

REM-slaap

A

REM-episoden gaan samen met een sterke vermindering van de spiertonus en een sterke toename van de variabiliteit in het autonome zenuwstelsel. Word je hier wakker dan herinner je je dromen vaak levendig. Een dagslaap heeft eenzelfde begin als de nachtslaap, maar de diepe slaap wordt eerder afgebroken en gevolgd door een lange periode REM-slaap. Dit is het gevolg van het verschil in aansturing van diepe slaap versus REM-slaap. Eea gaat ten koste van de kwaliteit van de dagslaap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Interindividuele
verschillen van
slapen

A

Een opvallend verschil in circadiane ritmen is dat tussen ochtendmensen en avondmensen. De biologische klok van avondmensen is ruim twee uur vertraagd ten opzichte van die van ochtendmensen. Dit verschil is voor ongeveer de helft genetisch bepaald. Een variant van het humane Clock-gen correspondeert met een avondmenstypering. Ook is een leeftijdseffect vastgesteld, in de periode van 10-20 jaar oud treedt een verschuiving richting avondmenstypering op, daarna andersom.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Slaapanamnese

A
  1. Slaapklacht. Wat is de aard, de duur en de frequentie van de klachten? Welke zorgen maakt de cliënt zich? Welke gevolgen ervaart hij? Wordt hypersomnolentie of parasomnie vermoed, dan is polysomnografie (slaapregistratie) noodzakelijk. B.v eenvoudig via een actometer, die polsbewegingen registreert.
  2. Slaap-waakschema. Welke bedtijden houdt de cliënt aan en welke variatie zit daarin? Deze informatie kan aangevuld worden met de uitkomsten van een slaap- waakdagboek. Indien circadiane problematiek wordt vermoed, kan een 24-uurs registratie van de lichaamstemperatuur of melatonineproductie uitsluitstel geven.
  3. Voorgeschiedenis. Wanneer en onder welke omstandigheden zijn de slaapproblemen ontstaan? Vermoeden van oorzaken? Wat heeft hij al ondernomen?
  4. Slaapcondities (slaaphygiëne). Wat doet de cliënt ’s avonds, enige uren voorafgaand aan zijn bedtijd? Hoe zijn de slaapomstandigheden?
  5. Levensstijl.
  6. Medische status. Hoe is de gezondheid? Welke (slaap)medicatie gebruikt hij?
  7. Psychologische status. Bij voorkeur bepaald met gevalideerde vragenlijsten (SCL, BDI). Is de cliënt eerder onder behandeling geweest van een psycholoog?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Insomniastoornis

A
  • Ontevreden over de hoeveelheid of kwaliteit van de slaap en minimaal een van de volgende kenmerken: moeilijk inslapen, moeite met doorslapen, vroeg en vaak wakker worden.
  • Cognitief, sociaal of beroepsmatig minder goed dan gewoonlijk functioneren.
  • De klachten zijn al minstens drie maanden en minstens drie nachten per week aanwezig en treden niet op doordat er te weinig gelegenheid is om te slapen. De mate waarin er sprake is van disfunctioneren wordt wel gezien als graadmeter voor de ernst van de insomnie. Insomnia komt in verschillende gradaties voor. Insomnia kan bijdragen aan het ontstaan van stemmingsstoornissen en heeft de hoogste comborbiditeit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Psychofysiologische insomnia

A

Angstgevoelens met betrekking tot het proces van het naar bed gaan en de gevolgen van te weinig slaap.

17
Q

Prevalentie insomnia

A

Ongeveer 10 procent heeft te kampen met chronische insomnia. Bij vrouwen nemen klachten 50% tot 100% toe na het begin van de menopauze. Ook onder 65- plussers wordt insomnia vaker gerapporteerd dan onder de gehele bevolking, ruim 30 procent van de ouderen.

18
Q

Stimuluscontrole
behandeling van
slaap.

A

Het inslaapprobleem van de slechte slaper is het gevolg van foutieve stimuluscontrole, van het ontbreken van een effectieve slaapprikkel of van een associatie van de slaapprikkel met een waakreactie. De behandeling die op stimuluscontrole is gebaseerd heeft ten doel de negatieve associaties, tussen slaapprikkels en waakreactie, te verzwakken en de positieve associaties, tussen slaapprikkels en het slaapproces, te versterken.

19
Q

Behandeling insomnia

A

Insomnia is in veel gevallen een acute reactie op een stressor. Sommige personen kunnen zich hieraan niet of minder aanpassen, waardoor het slaapprobleem zich handhaaft. Hierin kunnen disfunctionele opvattingen en denkfouten een rol spelen. CGT richt zich op het doorbreken van de vicieuze cirkel van slapeloosheid, piekeren en de daarop aansluitende verergering van de slapeloosheid.

20
Q

Hypersomnolentie

A
  • Ondanks minstens zeven uur slaap, is er sprake van extreme slaperigheid en minstens een van de volgende kenmerken: verschillende keren per dag slapen of in slaap vallen, meer dan negen uur per nacht slapen zonder gevoel dat dit herstellend werkt, moeite hebben met volledig ontwaken.
  • De klachten zijn al minstens 3 maanden en 3 nachten per week aanwezig. Voor de mogelijke behandeling is het van belang om vast te stellen of de excessieve slaperigheid samenhangt met ademhalingsproblemen tijdens de slaap, narcolepsie of een andere, zeldzame aandoening.
21
Q

Prevalentie
Hypersomnolentie

A

Hypersomnolentie is de hoofdklacht van 1 tot 6 procent van de bevolking. Hypersomnolentie kan leiden tot ernstige ontwrichting van het dagelijks leven.

22
Q

narcolepsie

A

Een neurologische aandoening die wordt gekenmerkt door onbedwingbare slaapaanvallen overdag. De afgelopen 3 maanden is er sprake geweest van terugkerende perioden van enorme slaap en in slaap vallen op eenzelfde dag, gedurende minstens 3 dagen p week, en minstens 1 vd onderstaande kenmerken:
* Verschillende keren per maand kataplexie.
* Hypocretinedeficiëntie (een tekort aan hypocretine, een overdrachtsstof in de hersenen die de waaktoestand ondersteunt).
* Een REM-slaaplatentietijd van minder dan 15 minuten, of tijdens een herhaalde inslaaptest overdag een gemiddelde slaaplatentietijd van minder dan 8 minuten en minstens twee REMslaapperioden tijdens het inslapen.

23
Q

Kataplexie

A

Perioden van plotselinge spierverslapping door intense emotie, is lang als enige van de klassieke symptomen als typisch voor narcolepsie beschouwd. Nu wordt narcolepsie met en zonder kataplexie in aparte subklassen onderscheiden.

24
Q

Slaapparalyse

A

Het onvermogen om te bewegen tijdens het inslapen, of soms, tijdens het ontwaken.

25
Q

Hypnagoge
hallucinaties

A

Levendige zintuigelijke prikkelingen tijdens het proces van inslapen.

26
Q

Behandeling narcolepsie

A

Bij de behandeling is het van belang om levensbedreigende situaties ten gevolge van concentratieverlies te voorkomen. De behandeling bestaat enerzijds uit een niet- specifieke gedragsbehandeling ter bevordering van slaaphygiëne en anderzijds uit het voorschrijven van stimulerende middelen, zoals Ritalin of Modiodal. De kataplexie kan worden bestreden met antidepressiva, waarbij de werking wordt verklaard door het onderdrukken van de REM-slaap.

27
Q

Prevalentie narcolepsie

A

0,05%

28
Q

Obstructieve-
slaapapneu-/hypopneu-
syndroom

A

We spreken van dit syndroom bij aanwijzingen dat er tijdens de slaap minimaal vijftien obstructieve apneus of hypopneus per uur zijn of minimaal vijf en een van de volgende klachten:
* Snurken, stokkende ademhaling tijdens de slaap.
* Bovenmatig slaperig, vermoeid of moe wakker worden, terwijl dat niet kan worden verklaard door een andere psychische of somatische stoornis.

29
Q

Centrale slaapapneusyndroom

A

We spreken van dit syndroom wanneer er aanwijzingen zijn dat er tijdens de slaap vijf of meer centrale apneus per uur zijn.